ECLI:NL:RBBRE:2008:BG2033

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5450
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van betalingen aan vroegere cliënte door advocaat in verband met seksuele relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 24 september 2008 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij een advocaat, die een seksuele relatie had onderhouden met een vroegere cliënte, € 112.500 aan haar had betaald. De advocaat stelde dat deze betalingen voortvloeiden uit chantage, afpersing en oplichting door de cliënte en dat ze als ondernemingskosten moesten worden aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte echter de aftrekbaarheid van deze kosten, stellende dat de betalingen in de privésfeer lagen en niet gerelateerd waren aan de zakelijke relatie tussen de advocaat en zijn cliënte.

De rechtbank oordeelde dat het aangaan van een seksuele relatie met een cliënte niet binnen de zakelijke verhouding valt die een advocaat met zijn cliënt onderhoudt. De rechtbank concludeerde dat de betalingen die de advocaat had gedaan, voortvloeiden uit de seksuele relatie en derhalve niet als kosten van de onderneming konden worden aangemerkt. De advocaat had niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen niet in de privésfeer lagen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de advocaat ongegrond en wees erop dat, voor zover de advocaat had bedoeld te stellen dat de betalingen als alimentatie konden worden beschouwd, dit niet opging omdat het kind waarvoor de betalingen waren gedaan, niet zijn kind bleek te zijn. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/5450
Uitspraakdatum: 24 september 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 november 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2008 te [woonplaats].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is advocaat. Hij heeft in het verleden een seksuele relatie
onderhouden met een vroegere cliënte van zijn advocatenkantoor, [cliente]. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar € 112.500 aan [cliente] betaald. Belanghebbende stelt dat hij tot deze betalingen is gedwongen en dat deze voortvloeien uit chantage, afpersing en oplichting door [cliente].
2.2. Volgens belanghebbende dienen voornoemde betalingen als ondernemingskosten
ten laste van zijn inkomen te worden gebracht, omdat deze strekken tot het voorkomen van schadelijke publiciteit voor zijn onderneming. De inspecteur betwist de aftrek en stelt zich op het standpunt dat de oorzaak van de betalingen in de privé-sfeer is gelegen.
2.3. Indien een advocaat een seksuele relatie aangaat met een van zijn cliënten, vindt dit niet plaats binnen de kaders van de zakelijke verhouding die een advocaat met zijn cliënt(e) onderhoudt. Het aangaan van een dergelijke relatie is het toegeven aan of streven naar persoonlijke behoeftenbevrediging, hetgeen uitsluitend plaatsvindt in de privésfeer en naar zijn aard geen verband houdt met de door belanghebbende uitgeoefende onderneming. Vast staat dat de door belanghebbende gedane betalingen voortvloeien uit het feit dat hij een seksuele relatie onderhield met [cliente]. Die betalingen zijn in beginsel dan ook geen kosten die ten laste van de winst uit de onderneming kunnen worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft gesteld en bijgebracht, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre de gedane betalingen niet in de privésfeer zijn gelegen.
2.4. Voorzover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de betalingen als alimentatie in aanmerking kunnen worden genomen, kan hem dit niet baten, nu het kind ter zake waarvan de betalingen zijn verricht, niet belanghebbendes kind blijkt te zijn. Van een onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is dan geen sprake, althans dat is niet aannemelijk geworden.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.