ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0794

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1761
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en vrijstelling van NATO-salaris bij berekening drempels voor aftrek buitengewone uitgaven en giftenaftrek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 29 augustus 2008, stond de vraag centraal of het salaris van de echtgenoot van de belanghebbende, dat vrijgesteld was van Nederlandse inkomstenbelasting, meetelt bij de berekening van de drempels voor aftrek van buitengewone uitgaven en giftenaftrek. De belanghebbende, die in bezwaar ging tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2005, stelde dat het vrijgestelde NATO-salaris van haar echtgenoot wel degelijk meegeteld moest worden bij de berekening van haar verzamelinkomen.

De rechtbank oordeelde dat het vrijgestelde salaris van de echtgenoot geen onderdeel uitmaakt van het belastbare loon en dus niet meetelt voor het verzamelinkomen. Dit oordeel is gebaseerd op de relevante artikelen van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarin wordt gesteld dat voor de berekening van de drempels voor aftrek van buitengewone uitgaven en giftenaftrek, alleen het belastbare inkomen uit werk en woning in aanmerking wordt genomen. Aangezien het NATO-salaris volledig vrijgesteld is van belasting, kan het niet worden meegerekend bij de drempels die voor de aftrekken gelden.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.361. Tevens werd bepaald dat de Staat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep kunnen instellen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/1761
Uitspraakdatum: 29 augustus 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 25 maart 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.139.
Zitting
Een onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.361;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbendes echtgenoot was in het onderhavige jaar werkzaam bij een onderdeel van de NATO en genoot daar een van de Nederlandse inkomstenbelasting vrijgesteld salaris. Tussen partijen is in geschil of betreffend inkomen van de echtgenoot van belanghebbende meetelt bij de berekening van de drempels als bedoeld in artikel 6.18, lid 2 (aftrek van buitengewone uitgaven) en artikel 6.39, lid 1 (giftenaftrek) van de Wet IB 2001.
2.2. In lid 3 van artikel 6.18 en in lid 2 van artikel 6.39 van de Wet IB 2001 is geregeld dat, indien de belastingplichtige gedurende het gehele jaar een partner heeft, voor de berekening van de in 2.1 genoemde drempels wordt uitgegaan van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Het verzamelinkomen is, ingevolge artikel 2.18 van de Wet IB 2001, het gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen. Ingevolge artikel 3.1, tweede lid van de Wet IB 2001 is het inkomen uit werk en woning, voor zover te dezen van belang, het belastbare loon.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het salaris van de echtgenoot van belanghebbende, nu dat volledig is vrijgesteld van de Nederlandse belastingheffing, geen onderdeel van zijn belastbare loon en dus evenmin van zijn inkomen uit werk en woning en van zijn verzamelinkomen. Gelet op de tekst van artikel 6.18, lid 3 en artikel 6.39, lid 2, van de Wet IB 2001 behoeft, voor de berekening van de drempels van het tweede lid van artikel 6.18 en het eerste lid van artikel 6.39 van de Wet IB 2001, geen rekening te worden gehouden met het [NATO]-salaris van de echtgenoot van belanghebbende.
2.4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2008 door mr. J.J.J. Engel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.