ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0049
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing op hoofdprijs oudejaarsloterij en rendementsgrondslag
In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 24 juli 2008 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij de belanghebbende, die op 31 december 2004 de hoofdprijs van de oudejaarsloterij ter waarde van € 20.000.000 had gewonnen, in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over de vraag of deze prijs moest worden opgenomen in de rendementsgrondslag voor de vermogensrendementsheffing aan het einde van het kalenderjaar 2004. De inspecteur stelde dat de hoofdprijs tot de rendementsgrondslag behoorde, terwijl de belanghebbende dit ontkende, met als argument dat hij het bedrag pas op 4 januari 2005 op zijn rekening had ontvangen en het dus niet in 2004 renderend kon zijn gemaakt.
De rechtbank oordeelde dat de wetgever bewust had gekozen voor een forfaitaire heffing en dat het moment van verkrijgen van bezittingen niet relevant was voor de belastingheffing. De rechtbank verwees naar artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarin wordt bepaald dat het voordeel uit sparen en beleggen forfaitair wordt vastgesteld. De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat de heffing in strijd was met het draagkrachtbeginsel en de economische realiteit, en concludeerde dat de hoofdprijs inderdaad tot de rendementsgrondslag behoorde.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en gaf aan dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, rechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.C.G. Spierings-van Kessel, griffier.