ECLI:NL:RBBRE:2008:BD9861

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
12 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/801431-07 [P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Alferink
  • mr. Visser
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op zijn vrouw met geweld en gevolgen voor de gezondheid

In de zaak tegen verdachte, die beschuldigd werd van de dood van zijn vrouw, heeft de rechtbank op 12 augustus 2008 uitspraak gedaan. De feiten van de zaak dateren van de nacht van 9 op 10 december 2007, toen verdachte zijn vrouw bij de keel greep, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank concludeerde dat er een causaal verband bestond tussen de gedragingen van verdachte en de dood van zijn vrouw, ondanks de gezondheidsproblemen van het slachtoffer. De officier van justitie stelde dat verdachte met opzet handelde, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was voor voorbedachten rade en dat de dood mogelijk het gevolg was van een natuurlijke oorzaak. De rechtbank oordeelde dat de doodslag niet met voorbedachten rade was gepleegd, maar dat de gedragingen van verdachte wel degelijk de dood van zijn vrouw hebben veroorzaakt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door psychosociale stress. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, maar vond ook dat verdachte recht had op begeleiding tijdens zijn detentie.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/801431-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 augustus 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende aan de [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat te Waalwijk
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 juli 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte - al dan niet met voorbedachten rade - zijn vrouw [slachtoffer] heeft gedood.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn vrouw heeft gedood. Volgens de officier van justitie had verdachte op de bewuste zondagavond
9 december 2007 meer dan genoeg van zijn vrouw. Na een ontstane ruzie en onterechte verwijten aan het adres van verdachte en hun 13-jarige zoon [naam zoon] is verdachte naar boven gegaan om naar bed te gaan. Vanaf de slaapkamer heeft hij omstreeks 20.00 uur zijn ouders gebeld met de mededeling dat hij klaar was met zijn vrouw. Een dag later zou hij de scheiding aanvragen. Zo ver is het niet gekomen; die nacht heeft hij haar met fatale gevolgen gewurgd, aldus de officier van justitie.
Hoewel verdachte steeds heeft verklaard dat hij zich geen details kan herinneren van wat hij heeft gedaan, is de officier van justitie ervan overtuigd dat verdachte weet dat hij zijn vrouw heeft gewurgd. De officier van justitie wijst hierbij op het emailbericht dat verdachte aan elf familieleden, vrienden en collega’s heeft verzonden, het aan zijn zoon [naam zoon] verzonden sms-bericht en het telefoongesprek dat verdachte heeft gevoerd met zijn ouders, voordat hij omstreeks 01.30 uur - kennelijk heel rustig en gedecideerd - het alarmnummer 112 heeft gebeld met de mededeling dat hij zijn vrouw had gewurgd. Ook wijst de officier van justitie op de verklaringen afgelegd door verdachte bij de voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie, bij de politie op 10 december 2007 en bij de rechter-commissaris op 12 december 2007 waarin verdachte heeft verklaard over de manier waarop hij zijn vrouw van het leven heeft beroofd.
Voorts staat de officier van justitie stil bij de gezondheidstoestand van het slachtoffer. De officier van justitie merkt op dat het door de patholoog geconstateerde hartinfarct van het slachtoffer wellicht mede is veroorzaakt door het antidepressivum dat zij gebruikte. Daarnaast kan volgens de officier van justitie het gebruik van het antidepressivum een directe bijdrage hebben geleverd aan het overlijden van het slachtoffer.
Mede gelet op de verklaring van de patholoog dr. [naam deskundige] ter terechtzitting van 29 juli 2008 is de officier van justitie ervan overtuigd dat het slachtoffer nog in leven was op het moment dat verdachte haar wurgde. Voorts is zij ervan overtuigd dat het slachtoffer (mede) door deze verwurging is overleden. Zij onderkent hierbij dat vanwege de hartziekte van het slachtoffer haar dood onder de gegeven omstandigheden wellicht eerder is ingetreden dan van een gemiddeld gezond persoon. Het gegeven dat niet is vast te stellen of de handelingen van verdachte bij een gemiddeld gezond persoon ook tot de dood zouden hebben geleid doet volgens de officier van justitie niet ter zake, nu deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm erop waren gericht om het slachtoffer te doden. Hierbij merkt de officier van justitie op dat de geconstateerde breuk van het strottenhoofd wijst op de uitoefening van een forse mechanische druk op de hals. Volgens de officier van justitie dient de causaliteit beoordeeld te worden aan de hand van het criterium van de redelijke toerekening. Zij wijst hierbij op het arrest van de Hoge Raad van 12 september 1978 (NJ 1979,60). Omdat verdachte door zijn gedragingen het intreden van de dood van zijn vrouw heeft bespoedigd, is het volgens de officier van justitie aan verdachte toe te rekenen dat zijn vrouw is overleden.
De officier van justitie meent dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld en om die reden was er volgens haar geen sprake van voorbedachten rade. Hetgeen bewezen verklaard kan worden, moet daarom gekwalificeerd worden als doodslag.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat bewezen kan worden dat verdachte zijn vrouw bij de keel heeft gegrepen. Primair voert de verdediging echter aan dat de causaliteit tussen het handelen van verdachte en de dood van zijn vrouw ontbreekt en dat om die reden een algehele vrijspraak dient te volgen.
Ten eerste merkt de verdediging in dit verband op dat niet is uit te sluiten dat het slachtoffer is overleden in de periode gelegen tussen het moment waarop verdachte naar bed is gegaan en het moment waarop hij haar bij de keel heeft gegrepen. Hiertoe voert de verdediging aan dat een bewezenverklaring niet enkel op de verklaring van de verdachte mag steunen. Omdat ander wettig bewijs ontbreekt, is de verklaring van verdachte dat hij geloofde dat zijn vrouw tegenstribbelde op het moment dat hij haar bij de keel greep volgens de verdediging niet voldoende om te kunnen bewijzen dat het slachtoffer op dat moment nog in leven was. Voorts is er volgens de verdediging een aantal feiten en omstandigheden die het aannemelijk maakt dat het slachtoffer - in de periode gelegen tussen het moment waarop verdachte naar bed is gegaan en het moment waarop hij haar bij de keel heeft gegrepen - wellicht aan een natuurlijke hartstilstand is overleden. De verdediging wijst hierbij op de conclusie van de patholoog dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een zogenaamde ‘reflectoire hartstilstand’, dat de breuk aan het strottenhoofd op zich geen doodsoorzaak is en dat het hartinfarct op zich tot het intreden van de dood geleid kan hebben. In dit verband merkt de verdediging op dat de geconsulteerde radioloog [naam deskundige] heeft geconcludeerd dat het beeld van het strottenhoofd suggestief is voor een fractuur, waarmee volgens de verdediging niet is vastgesteld dat het daadwerkelijk een fractuur betreft. Voorts wijst de verdediging op het ontbreken van stipvormige bloedinkjes in de bindvliezen van de ogen van het slachtoffer hetgeen er volgens de verdediging op wijst dat het uitgeoefende geweld in de hals niet de doodsoorzaak is. Ook noemt de verdediging de gezondheidstoestand van het slachtoffer en het toxicologisch onderzoek waaruit is gebleken dat het slachtoffer de bewuste zondag alcohol heeft genuttigd en het medicijn clomipramine (een antidepressivum) heeft ingenomen. In dit verband merkt de verdediging op dat de toxicoloog heeft geconcludeerd dat de aangetoonde hoeveelheid clomipramine en desmethylclomipramine (een stof die wordt gevormd bij omzetting van clomipramine in het lichaam) in het bloed van het slachtoffer een bijdrage kan hebben geleverd aan haar overlijden. De verdediging voert aan dat aan het slachtoffer een cholesterolverlagend medicijn was voorgeschreven hetgeen erop duidt dat zij een verhoogd cholesterol had. Het is volgens de verdediging een feit van algemene bekendheid dat een teveel aan cholesterol kan leiden tot hartklachten. Voorts merkt de verdediging op dat het tijstip van overlijden niet door de patholoog is vastgesteld.
Naar de mening van de verdediging kan op grond van voornoemde feiten en omstandigheden het handelen van verdachte niet als oorzaak van de hartfunctiestoornis/hartritmestoornis - tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden - worden beschouwd.
De verdediging stelt dat ook niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met zijn (op zichzelf niet dodelijke) handelingen zo’n hevige stress heeft veroorzaakt dat een hartstilstand/hartritmestoornis is opgetreden ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. In dit verband wijst de verdediging op de depressieve gesteldheid van het slachtoffer en haar hevige emotionele reactie op de bewuste zondagavond hetgeen volgens de verdediging de hevige stress bij het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Subsidiair voert de verdediging aan dat er geen sprake is van voorbedachten rade en dat om die reden een vrijspraak van dit bestanddeel dient te volgen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Vaststaat dat [slachtoffer] in de nacht van zondag 9 december op maandag
10 december 2007 in haar woning aan de Wethouder van Besouwstraat nr. 8 te Goirle is overleden. Uit uitgebreid onderzoek naar de feiten en omstandigheden rondom haar overlijden is het navolgende naar voren gekomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op zondagmiddag 9 december 2007 samen met zijn vrouw Hennie en hun 13-jarige zoon [naam zoon] een feest in een wijkcentrum te Goirle heeft bezocht. Na thuiskomst ontstond er onenigheid tussen beide echtelieden. Hennie verweet verdachte zonder haar naar huis te zijn gegaan. Na de ontstane ruzie heeft Hennie
- in verwarde toestand - omstreeks 18.30 uur hun woning verlaten, om vervolgens even later weer huiswaarts te keren. Verdachte heeft van beide gebeurtenissen melding gemaakt bij de gemeenschappelijke meldkamer van de politie Midden en West Brabant. Omdat na thuiskomst [voornaam slachtoffer] de ruzie aanhield, is verdachte omstreeks 20.00 uur alleen naar bed gegaan. Hij heeft boven nog een telefoongesprek met zijn vader gevoerd, waarin verdachte volgens zijn vader heeft gezegd [voornaam slachtoffer] te willen scheiden. Verdachte heeft nog gehoord dat zijn vrouw later die avond bij hem in bed is gestapt. Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht - door onbekende oorzaak - wakker is geworden. Vervolgens heeft hij zich omgedraaid en is hij op zijn vrouw gaan zitten. Daarna heeft hij haar de keel dicht geknepen. Verdachte gelooft dat zijn vrouw hierbij nog even tegengestribbeld heeft. Nadat hij wist dat ze dood was is, hij nog even op de slaapkamer van zijn zoon [naam zoon] gaan kijken. Vervolgens is hij naar beneden gegaan.
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte omstreeks 01.00 uur diverse familieleden, vrienden en kennissen een emailbericht heeft gestuurd met de tekst: “sorry ik hoop dat het ooit goed komt” en “hei maat sorry ik hoop dat het ooit goed komt je maatje John/doeiiiiiii”. Tevens is uit onderzoek gebleken dat hij omstreeks 01.07 uur een sms-bericht naar zijn zoon [naam zoon] heeft gestuurd met de tekst: “Hol Gavlin sorry ik hoop dat het ooit goed komt papa***” en dat hij omstreeks 01.15 uur zijn ouders telefonisch op de hoogte heeft gebracht van zijn daad. Ten slotte heeft hij omstreeks 01.30 uur melding gemaakt bij de gemeenschappelijke meldkamer van de politie Midden en West Brabant. Verdachte heeft hierbij aangegeven zijn vrouw te hebben gewurgd. Door het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel werd geconstateerd dat zijn vrouw inderdaad overleden was.
Gelet op het vorenstaande staat het voor de rechtbank vast dat verdachte zijn [slachtoffer] die bewuste nacht bij de keel heeft gegrepen. De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of er een causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de dood van het slachtoffer.
Kan de dood van het slachtoffer aan verdachte worden toegerekend?
Uit de sectie is onder meer gebleken dat er sprake was van geringe tekenen van stuwing in het hoofd van het slachtoffer (geringe verkleuring van het hoofd, geen stipvormige bloedinkjes in de bindvliezen van de ogen of in de huid van het gelaat; de slijmvliezen waren weinig gestuwd). Voorts werden enkele kleine, oppervlakkige huidbeschadigingen ter plaatse van de hals aangetroffen. Volgens de patholoog dr. [naam deskundige] werden deze letsels opgeleverd door inwerking van - niet nader te specificeren - uitwendig mechanisch geweld. Daarnaast werd een kleine onderhuidse bloeduitstorting ter plaatse van het voorhoofd aangetroffen. Voorts is bij onderzoek van de halsorganen een breuk van het strottenhoofd met omgevende bloeduitstorting geconstateerd. Volgens de patholoog werd deze breuk opgeleverd door inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld (zoals bijvoorbeeld wurghandelingen). Tevens is gebleken dat het hart ziek was. Met name was er sprake van een ernstige verkalking van de linker kransslagader (over een lengte van ongeveer 2 cm). Voorts is bij microscopisch onderzoek van de hartspier versterf van de hartspier met een ouderdom van ongeveer 3-4 uren tot ongeveer 6 uren (voor het intreden van de dood) geconstateerd. Het microscopische beeld past voorts bij een zogenaamde “catecholamine-achtige myocarditis” (een ontsteking van de hartspier). Dit is een beeld dat gezien wordt bij ernstige lichamelijke stress. Voor wat betreft de doodsoorzaak heeft de patholoog opgemerkt dat de breuk van het strottenhoofd op zich geen doodsoorzaak is, maar er wel op wijst dat er forse mechanische druk op de hals is uitgeoefend. Er kan - gelet op de geringe stuwingsverschijnselen - volgens de patholoog sprake zijn van een zogenaamde ‘reflectoire hartstilstand’ door prikkeling van zenuwstructuren in de wand van de halsslagader bij wurghandelingen. Het doormaken van een infarct maakt het hart in toegenomen mate gevoelig voor acute hartritmestoornissen, die kunnen optreden of verergeren bij bijvoorbeeld geweld in de hals. Voorts heeft de patholoog opgemerkt dat niet kan worden uitgesloten dat het hartinfarct op zich tot het intreden van de dood zou hebben geleid. De patholoog heeft geconcludeerd dat de combinatie van de inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld aan de hals en de ernstige ziekelijke afwijkingen van het hart het intreden van de dood zonder meer kunnen verklaren.
Voorts is door toxicologisch onderzoek in het bloed en de urine van het slachtoffer een werkzame concentratie alcohol aangetoond. Tevens zijn in het bloed van het slachtoffer een werkzame tot hoge concentratie clomipramine (een antidepressivum) en een hoge concentratie desmethylclomipramine (een werkzame stof die in het lichaam wordt gevormd uit clomipramine) aangetoond. De toxicoloog heeft geconcludeerd dat de aangetoonde clomipramine en desmethylclomipramine in de gemeten concentraties een bijdrage kunnen hebben geleverd aan het overlijden van het slachtoffer.
In antwoord op een vraag van de verdediging heeft de patholoog in zijn deskundigenbericht opgemerkt dat de mogelijkheid van een zogenaamde ‘reflectoire hartstilstand’- zoals geopperd in het sectieverslag - gelet op de sectiebevindingen en het toxicologisch onderzoek waaruit naar zijn mening een duidelijke doodsoorzaak is gebleken, inmiddels is komen te vervallen. Ter terechtzitting heeft de patholoog zijn eerdere bevindingen toegelicht en verklaard dat zijn conclusie uit het sectieverslag in zoverre is gewijzigd, dat naar zijn mening het aangetoonde medicijngebruik eveneens een rol kan hebben gespeeld bij het intreden van de dood van het slachtoffer. Voorts heeft de patholoog toegelicht dat de geconstateerde bloeduitstorting rondom het strottenhoofd naar zijn mening erop wijst dat er kort voor -, tijdens - dan wel zeer kort na het overlijden van het slachtoffer geweld op haar strottenhoofd is toegepast. Tevens heeft de patholoog toegelicht dat aan de achterkant van het strottenhoofd twee hoorntjes liggen, waarvan er bij het slachtoffer één was gebroken. Naar zijn mening duidt een dergelijke breuk aan de achterkant van het strottenhoofd erop dat er fors samendrukkend geweld op de hals is toegepast. In antwoord op een opmerking van de verdediging heeft de patholoog voorts verklaard dat stipvormige bloedinkjes in de bindvliezen van de ogen weliswaar karakteristiek zijn voor een verwurging, doch dat de afwezigheid hiervan volgens hem niet betekent dat er van een verwurging geen sprake kan zijn geweest.
Gelet op de verklaring van verdachte en de sectiebevindingen van de patholoog in combinatie met de verklaring van de patholoog ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het slachtoffer nog in leven was toen verdachte haar bij de keel greep. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier ook overigens onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van de verdediging dat niet is uit te sluiten dat het slachtoffer reeds was overleden op het moment dat verdachte haar bij de keel greep. Dit verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. In dit verband merkt de rechtbank op dat naar haar oordeel de afwezigheid van stipvormige bloedinkjes in de bindvliezen van de ogen van het slachtoffer niet uitsluit dat zij (mede) tengevolge van de geweldsuitoefening op haar hals is overleden. Gelet op de verklaring van de patholoog ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de afwezigheid van stipvormige bloedinkjes in de bindvliezen van de ogen van het slachtoffer verklaard kan worden door een snel intreden van haar dood. De gezondheidstoestand van het slachtoffer in combinatie met haar medicijngebruik maakt het aannemelijk dat slechts een kortdurend mechanisch geweld nodig is geweest om haar dood snel te doen intreden.
Het verweer van de verdediging dat een bewezenverklaring niet op de enkele verklaring van verdachte mag steunen dient naar het oordeel van de rechtbank eveneens te worden verworpen. Volgens vaste rechtspraak geldt dit voorschrift slechts ten aanzien van de bewezenverklaring als geheel.
Gelet op de sectiebevindingen stelt de rechtbank vast dat het strottenhoofd van het slachtoffer was gebroken. Het verweer van de verdediging dat een breuk niet met zekerheid is vast te stellen wordt dan ook verworpen. In dit verband merkt de rechtbank op dat de patholoog een ongebruikelijke bewegelijkheid van het strottenhoofd heeft geconstateerd. Dit gegeven in combinatie met de door de patholoog geconstateerde bloeduitstorting rondom het strottenhoofd en de bevindingen van de radiologen leidt volgens de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van een breuk. Voorts stelt de rechtbank op grond van de verklaring van verdachte en de sectiebevindingen van de patholoog in combinatie met de verklaring van de patholoog ter terechtzitting vast, dat verdachte een forse mate van geweld heeft uitgeoefend op de hals van het slachtoffer. Gelet op zijn eigen verklaring stelt de rechtbank vast dat verdachte dit geweld net zolang heeft toegepast, totdat zijn vrouw was overleden. In dit verband merkt de rechtbank op dat verdachte - naar eigen zeggen - door zijn ervaring als brandweerman vele doden heeft gezien en wist wanneer de dood van zijn vrouw was ingetreden. Gelet op de verklaring van verdachte en de geconstateerde huidbeschadigingen in haar hals kan naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de breuk van het strottenhoofd door de gedragingen van verdachte is veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier ook overigens onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van de verdediging dat de breuk door iets anders dan verdachtes handelen zou zijn veroorzaakt. In zoverre wordt dit verweer van de verdediging dan ook verworpen.
Gelet op de sectiebevindingen van de patholoog in combinatie met zijn verklaring ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de hartritmestoornis van het slachtoffer
- tengevolge waarvan zij uiteindelijk is overleden - kan worden verklaard door de ziekelijke afwijkingen van haar hart in combinatie met haar medicijngebruik en het forse geweld dat verdachte op haar hals heeft uitgeoefend. Volgens vaste jurisprudentie dient de beantwoording van de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de verweten gedragingen en de dood van het slachtoffer te geschieden aan de hand van de maatstaf van de redelijke toerekening. Zodoende dient thans de vraag te worden beantwoord of de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van het forse, samendrukkende geweld op haar hals aan verdachte kan worden toegerekend. Niet vereist is derhalve, dat haar dood uitsluitend het gevolg is van het forse, samendrukkende geweld en evenmin is vereist dat andere, minder waarschijnlijke oorzaken volledig kunnen worden uitgesloten. Voor zover de verdediging dit heeft betoogd wordt dit verweer dan ook verworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient toepassing van de maatstaf van de redelijke toerekening tot de conclusie te leiden dat er sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en de dood van zijn vrouw. Verdachte heeft gedurende enige tijd en tot het moment dat hij wist dat zijn vrouw dood was - met beide handen en met kracht - geweld op haar hals uitgeoefend. Die gedragingen waren naar hun aard geschikt om de dood van zijn vrouw teweeg te brengen en de kans op dat gevolg moet voor verdachte ook voorzienbaar zijn geweest. Verdachte heeft door zijn gedragingen zijn vrouw in een acute levensbedreigende situatie gebracht, waarbij te verwachten was dat zij aan de gevolgen daarvan zou overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheid dat het slachtoffer ook zonder de handelingen van verdachte in de nabije toekomst zou zijn komen te overlijden niet aan toerekening in de weg staat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het overlijden van zijn vrouw aan verdachte dient te worden toegerekend.
Nu de rechtbank de hevige stress niet als (mede-)oorzaak van de hartritmestoornis aanmerkt, behoeft het verweer van de verdediging dienaangaande naar het oordeel van de rechtbank geen nadere bespreking.
Moord of doodslag?
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 december 2007 te Goirle opzettelijk zijn vrouw, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet uitwendig mechanisch
samendrukkend geweld aan de hals uitgeoefend waardoor zij een hartfunctiestoornis/
hartritmestoornis heeft gekregen, tengevolge waarvan [slachtoffer]
is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek van voorarrest. Zij houdt hierbij rekening met de over verdachte uitgebrachte triple-rapportage waarin wordt geconcludeerd tot een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid en met het blanco strafblad van verdachte. Voorts onderkent de officier van justitie het gegeven dat verdachtes detentie hem erg zwaar valt. Ondanks deze persoonlijke omstandigheden is de officier van justitie van mening dat bij een delict als doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf past.
Voorts onderkent de officier van justitie het gegeven dat verdachte begeleiding nodig heeft in het aanleren van meer actieve copingsstrategieën en probleemoplossingsvaardigheden alsmede in het versterken van zijn rationele controle, doch is zij van mening dat het delict te ernstig is om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen om zodoende een verplicht hulpverleningstraject mogelijk te maken. De officier van justitie merkt in dit verband op dat Reclassering Nederland wellicht in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte te zijner tijd een rol kan spelen bij een dergelijk hulpverleningstraject.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een gevangenisstraf van zeer beperkte duur. De verdediging voert hiertoe aan dat uit de triple-rapportage blijkt dat er sprake is van enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en dat de kans op recidive zeer gering wordt geschat. Hierdoor is er volgens de verdediging geen, dan wel een zeer beperkt belang voor de maatschappij om aan verdachte een gevangenisstraf van lange duur op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zijn weerloze vrouw heeft gewurgd. Daarmee heeft verdachte een van de ernstigste misdrijven binnen ons strafrechtstelsel begaan. Het spreekt voor zich dat verdachte door zijn handelen een groot - en onherstelbaar verlies aan zijn zoon [naam zoon], beide families en de naaste omgeving van het slachtoffer heeft toegebracht. Uit de vele verklaringen die zich in het dossier bevinden blijkt dat zij allen ernstig zijn geschokt door het feit dat zoiets ondenkbaars kon gebeuren. Dat verdachte door de beweerde amnesie niets over de toedracht kan verklaren, zal de daad voor hen nog onbegrijpelijker maken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Hierbij merkt de rechtbank op dat het nemen van het leven van een ander een zo ernstig feit is, dat in beginsel alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf hiervoor in aanmerking komt.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de triple-rapportage die over de persoon van verdachte is opgemaakt. Hiervoor is verdachte gedurende zeven weken opgenomen en geobserveerd op de psychiatrische afdeling van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Uit het psychiatrisch rapport van drs. [naam deskundige] en prof. dr. [naam deskundige] komt naar voren dat er bij verdachte ten tijde van - en voorafgaand aan het delict sprake was van een grote mate van psychosociale stress, veroorzaakt door enerzijds de psychiatrische stoornis van zijn vrouw en de daarmee samenhangende ziekenhuisopnames en anderzijds de zorgen over zijn ernstig zieke schoonvader. Naast deze psychosociale stress heeft verdachte een kwetsbare karakterstructuur waarbij hij in het omgaan met stress gebruik maakt van onrijpe afweermechanismen als loochenen, vermijding en ‘wishful thinking’. De zorgen over de psychische toestand van zijn vrouw en de angst dat zij zichzelf van het leven zou beroven, gecombineerd met haar onvoorspelbare - en bij momenten onredelijke gedrag zou geleid kunnen hebben tot het geleidelijk decompenseren van verdachte. Vermoedelijk werd de druk bij verdachte tijdelijk verlaagd door het inschakelen van ambulante begeleiding voor zijn vrouw en de daarmee samenhangende ziekenhuisopnames. Hierdoor werd de hoop van verdachte dat de situatie zou verbeteren versterkt, om vervolgens weer geconfronteerd te worden met de realiteit dat de toestand van zijn vrouw nog onveranderd was. Vermoedelijk was hiervan ook sprake op de bewuste zondag. Zijn vrouw was enkele dagen daarvoor ontslagen uit het psychiatrische ziekenhuis en alles leek goed te gaan, tot het moment dat zij opnieuw problemen veroorzaakte en verdachte voor zijn gevoel onterecht beschuldigde. Terwijl de afweer- en copingmechanismen verdachte lange tijd hebben beschermd om ervaren agressie naar zijn vrouw tot een minimum te beperken, lijken deze afweermechanismen op de bewuste zondag tekort te zijn geschoten. Dit heeft geleid tot een impulsdoorbraak, waarbij de controle en gewetensfunctie van verdachte tijdelijk tekort zijn geschoten. Dit tekort is waarschijnlijk gefaciliteerd door de slaap hetgeen de afweer van driften en impulsen in de periode vlak na het ontwaken heeft verlaagd. Het gegeven dat verdachte zich vrijwel niets kan herinneren van zijn gedragingen kan gekaderd worden binnen een dissociatieve amnesie. Deze dissociatieve amnesie moet worden gezien als een respons van verdachte op een ingrijpende gebeurtenis. De psychiaters benadrukken dat het niet zo is dat verdachte in een dissociatieve toestand heeft gehandeld. Ten aanzien van het recidiverisico merken de psychiaters op dat deze gering is zolang verdachte niet opnieuw in een situatie komt waarin hij langdurig bloot staat aan grote psychosociale - of relationele stress. Volgens de psychiaters is het zinvol om verdachte te begeleiden in het aanleren van meer actieve copingsstrategieën ten aanzien van het omgaan met stress. Volgens de psychiaters is er bij verdachte sprake van enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het door de psychiaters geschetste beeld van verdachte wordt bevestigd door de resultaten van het psychologisch onderzoek van dr. [naam deskundige] en het milieuonderzoek van mevrouw
[naam deskundige]. Gelet op het ontbreken van een ernstige psychopathologie, de specifieke omstandigheden in het jaar voorafgaande aan de gedragingen van verdachte en de risicotaxatie-instrumenten wordt door de psycholoog de kans op recidive matig ingeschat. Vanuit gedragskundig oogpunt beveelt de psycholoog aan om verdachte reeds gedurende de detentie een begeleiding aan te bieden gericht op het aanleren van meer vaardigheden wat betreft zijn probleemoplossing en het versterken van zijn rationele controle. De psycholoog adviseert voorts om verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Uit het milieuonderzoek komt eveneens naar voren dat het met verdachte bergafwaarts ging vanaf het moment dat zijn vrouw was opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis. Door de angst dat zijn vrouw zichzelf van het leven zou beroven en de last van de huishoudelijke taken die op zijn schouders kwam te rusten raakte verdachte oververmoeid, waardoor hij steeds slechter sliep en steeds meer lichamelijke klachten kreeg. Voorts voelde verdachte zich machteloos op de momenten dat zijn vrouw in extreme somberheid verviel. Het vorenstaande heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat verdachte zich begin november 2007, nadat zijn vrouw voor de tweede maal was opgenomen, wederom bij zijn werkgever heeft ziek gemeld. Tot de bewuste zondag 9 december 2007 had verdachte zijn werk niet hervat.
Gelet op de inhoud van bovengenoemde rapportages is de rechtbank met de psychiaters en de psycholoog van oordeel dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de strafmaat. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de eis van de officier van justitie overeenkomt met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zij het voorts verdachte verwijt dat hij niet eerder professionele hulp heeft ingeschakeld en zijn zorgen niet tegenover zijn naasten heeft geuit, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte redenen om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan gevorderd. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte - ondanks de verwerpelijkheid van zijn daad - door beide families kennelijk onvoorwaardelijk wordt gesteund.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 5 jaar passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andere of lichtere sanctie. Hoewel de rechtbank positief staat ten opzichte van een behandeling van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat - gelet op artikel 14a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - een deels voorwaardelijke straf geen recht doet aan de ernst van het feit. In dit kader merkt de rechtbank wel op dat zij het wenselijk oordeelt indien zo mogelijk de behandeling van verdachte reeds tijdens zijn detentie een aanvang neemt.
7 Het beslag
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- trui;
- twee sokken;
- spijkerbroek;
- twee schoenen;
- hemd;
- brief;
- twee kussenslopen;
- shirt;
- ondergoed;
- pyjama;
- dekbedovertrek;
- laken.
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Visser en mr. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Snoeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 augustus 2008.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 10 december 2007 te Goirle opzettelijk en met voorbedachten
rade zijn vrouw, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de
hals/hals van [slachtoffer] dichtgeknepen, althans uitwendig mechanisch
samendrukkend geweld aan de keel/hals uitgeoefend en/of een kussen, althans
een voorwerp, op haar neus en/of mond gedrukt, althans haar het ademhalen
onmogelijk gemaakt, althans belemmerd en/of (hierdoor/hiermee) hevige stress
bij [slachtoffer] veroorzaakt zodat/waardoor zij een hartfunctiestoornis/
hartritmestoornis heeft gekregen, tengevolge waarvan [slachtoffer]
is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht