ECLI:NL:RBBRE:2008:BD5148

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/4404
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp in natura en de beoordeling van persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 13 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een weduwe met medische klachten, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Eiseres ontving sinds 7 januari 2004 huishoudelijke hulp van Thebe Thuiszorg, maar verzocht op 21 februari 2007 om uitbreiding van deze hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar beperkingen niet adequaat had gecompenseerd. De rechtbank constateerde dat de gemeente de beslistermijn had overschreden en dat de afwijzing van de aanvraag voor uitbreiding van de hulp niet zorgvuldig was. Eiseres had aangevoerd dat haar zelfredzaamheid was verslechterd en dat de gemeente niet had onderzocht of haar zoon, die in de huishouding woont, in staat was om haar te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had voldaan aan de verplichting om de relevante feiten en belangen in kaart te brengen, en dat de toekenning van hulp in natura in de vorm van een alfahulp niet voldeed aan de eisen van de Wmo. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van de gemeente en droeg hen op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 4404 WMO
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde B.A.G. Bordes,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder om te beslissen op haar bezwaar tegen het primaire besluit van 15 maart 2007 inzake huishoudelijke hulp.
Verweerder heeft op 15 november 2007 alsnog een besluit genomen op het bezwaar van eiseres (bestreden besluit). De griffier heeft aan partijen medegedeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht wordt mede te zijn gericht tegen dit besluit. Eiseres heeft op 7 december 2007 de gronden aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 maart 2008, waarbij aanwezig waren de gemachtigde van eiseres en namens verweerder [medewerker verweerder].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is weduwe, geboren op [geboortedatum] en bekend met [medische klacht] en leeftijdsgebonden aandoeningen.
Eiseres ontvangt met ingang van 7 januari 2004 drie uur huishoudelijke hulp per week van Thebe Thuiszorg. Hieraan ligt ten grondslag een AWBZ-indicatie tot 19 september 2010.
Op 21 februari 2007 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor een voorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van huishoudelijke hulp. Hierbij heeft zij aangegeven dat zij graag uitbreiding wil van de huishoudelijke zorg die zij reeds ontvangt. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij steeds meer beperkingen ondervindt in verband met [medische klachten] en vanwege haar leeftijd.
Bij primair besluit van 15 maart 2007 heeft verweerder de aanvraag voor hulp bij het huishouden afgewezen. Tevens is de indicatie voor huishoudelijke hulp komen te vervallen. Hiertoe is, samengevat, overwogen dat eiseres zodanige beperkingen heeft dat zij niet in staat is taken op het gebied van huishoudelijke hulp uit te voeren. De huisgenoot van eiseres, haar zoon (geboren op [geboortedatum]), wordt echter geacht de huishoudelijke taken van eiseres over te nemen. Eiseres heeft aangegeven dat deze geen dermate lichamelijke beperkingen heeft die het onmogelijk maken de taken op het gebied van huishoudelijke hulp uit te voeren.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bij brief van 25 april 2007 bezwaar gemaakt.
Op 15 mei 2007 heeft behandeling van het bezwaarschrift plaatsgevonden ten overstaan van de commissie bezwaarschriften.
De commissie bezwaarschriften heeft op 5 juni 2007 geadviseerd om de bezwaren van eiseres gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en een nieuw onderzoek in te stellen naar de situatie van eiseres en haar zoon.
Het Centrum indicatiestelling zorg (Ciz) heeft op 14 augustus 2007 geadviseerd over de mogelijkheden uit medisch oogpunt van de zoon van eiseres om huishoudelijke taken van eiseres over te nemen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres, met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften van 5 juni 2007 en met inachtneming van het medisch advies van het Ciz van 14 augustus 2007, gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. In plaats daarvan heeft verweerder besloten om de hulp bij het huishouden van drie uur per week te continueren voor een periode van zes maanden als overbruggingsperiode. Hiertoe is, samengevat, overwogen dat thans (nog) niet vaststaat dat de medische toestand van de zoon van eiseres ongewijzigd zal blijven. Voortzetting van de hulp na afloop van de overbruggingsperiode is afhankelijk van een medische beoordeling van de zoon van eiseres, na de behandelperiode bij de [specialist]. Eiseres kan te zijner tijd voor deze voortzetting van de hulp een nieuw verzoek indienen.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek, bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 08 / 48 WMO, is op 31 januari 2008 afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang.
Bij brief van 28 november 2007 heeft verweerder eiseres naar aanleiding van het bestreden besluit medegedeeld dat de huishoudelijke hulp voor een half jaar wordt voortgezet. Dit betekent dat aan eiseres een voorziening in natura in het kader van de Wmo wordt toegekend met ingang van (de rechtbank leest: tot) 28 mei 2008, waarvan de omvang is vastgesteld op drie uur per week. Hierbij is aangegeven dat eiseres hulp krijgt voor zwaar huishoudelijk werk.
Eiseres heeft hiertegen bij brief van 8 januari 2008 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift aangemerkt als aanvullend beroepschrift en op voet van het bepaalde in artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de brief van 28 november 2007 uitsluitend een concretisering van het bestreden besluit vormt. Van een zelfstandig appellabel besluit is geen sprake. De mogelijkheid tot het indienen van bezwaar is abusievelijk in deze brief vermeld.
2.2 Eiseres heeft in beroep, samengevat, allereerst aangevoerd dat verweerder in strijd met het bestuurs(proces)recht de beslistermijn met zes maanden heeft overschreden.
Voorts is haar verzoek tot uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp ten onrechte afgewezen. Daaraan heeft eiseres ten grondslag gelegd dat haar zelfredzaamheid is verslechterd. Verweerder heeft echter nagelaten dit te onderzoeken. Er is slechts aandacht geweest voor de situatie van haar zoon. Het onderzoek naar de medische situatie van de zoon van eiseres is niet zorgvuldig geweest. Een verbetering van zijn medische situatie valt niet te verwachten. Bovendien kan zijn werk in ploegendienst niet worden aangemerkt als een “normale baan”.
Daarnaast is eiseres door haar aanvraag in een slechtere positie gekomen. Zonder haar aanvraag was haar indicatie immers onveranderd doorgelopen tot 1 januari 2008.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de huishoudelijke hulp thans niet langer wordt verleend door een werkneemster van de thuiszorginstelling, maar door een alfahulp. Er ontstaat tussen eiseres en de alfahulp een arbeidsovereenkomst met alle ter zake geldende bepalingen en de voorwaarden en richtlijnen met betrekking tot de verstrekking van een alfahulp. Eiseres is vanwege haar fysieke en mentale beperkingen niet in staat een rol te vervullen als werkgever van de alfahulp. Ten onrechte is er nimmer overleg gepleegd met eiseres over de keuze voor een alfahulp. Bovendien staat het overgangsrecht er aan in de weg dat eiseres eerder dan 1 januari 2008 een alfahulp krijgt in plaats van een AWBZ-geïndiceerde medewerker van de thuiszorginstelling.
2.3 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
Bij het treffen van deze voorzieningen dient het college van burgemeester en wethouders, voor zover hier relevant, blijkens het tweede lid van artikel 4 rekening te houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Verweerder heeft voornoemde regels vastgesteld in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalwijk 2007 (Verordening), die op 28 september 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Ingevolge artikel 1. 1, onder b., van de Verordening wordt in deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving verstaan onder compensatiebeginsel: de verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen ten opzichte van mensen zonder beperkingen in een gelijkwaardige situatie, zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.
Blijkens artikel 3.1 van de Verordening kan de door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouding, te verstrekken voorziening bestaan uit:
a. een collectieve voorziening, waaronder algemene hulp bij het huishouden;
b. hulp bij het huishouden in natura of
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.
Ingevolge artikel 3.3 van de Verordening komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6° van de wet in afwijking van het gestelde artikel 3.2 niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
Artikel 6 van de Wmo bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze biedt tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.
2.4 Beroep tegen fictieve weigering
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder om te beslissen op haar bezwaren tegen het primaire besluit van 15 maart 2007 inzake huishoudelijke hulp.
Verweerder heeft op 15 november 2007 alsnog een besluit genomen op de bezwaren van eiseres (bestreden besluit). Niet gebleken is dat eiseres nog een belang heeft bij de beoordeling van de fictieve weigering, zodat deze geen bespreking meer behoeft. Eiseres zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar beroep tegen de fictieve weigering.
2.5 Aanvulling besluit d.d. 15 november 2007
Verweerder heeft bij brief van 28 november 2007 bericht dat de huishoudelijke hulp voor een half jaar wordt voortgezet. Dit betekent dat aan eiseres een voorziening in natura in het kader van de Wmo wordt toegekend met ingang van (de rechtbank leest: tot) 28 mei 2008, waarvan de omvang is vastgesteld op drie uur per week. De rechtbank is - evenals partijen - van oordeel dat deze brief moet worden aangemerkt als een aanvulling op het bestreden besluit, dat daarvan niet los kan worden gezien. In zoverre is deze brief aan te merken als een nader besluit (besluit II) dat het bestreden besluit (besluit I) aanvult. De rechtbank zal beide besluiten, hierna te noemen: de bestreden besluiten, in samenhang toetsen, waarbij de grieven van eiseres tegen besluit I ook geacht worden te zijn gericht tegen besluit II.
2.6 Overschrijding beslistermijn
Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat verweerder in strijd met het bestuurs(proces)recht de beslistermijn met zes maanden heeft overschreden. De rechtbank overweegt dat verweerder de termijn waarbinnen ingevolge de Awb beslist had moeten worden op het bezwaar, in het onderhavige geval inderdaad ruim heeft overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van een dusdanige overschrijding van de termijn dat daaraan consequenties zouden moeten worden verbonden voor de bestreden besluiten.
2.7 Het toepasselijke recht
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij door haar aanvraag in een slechtere positie is gekomen. Zonder haar aanvraag was haar indicatie immers onveranderd doorgelopen tot 1 januari 2008.
De rechtbank overweegt dat aan eiseres een AWBZ-indicatie is afgegeven voor huishoudelijke hulp met een geldigheidsduur tot 2012. Op 1 januari 2007 is de Wmo in werking getreden. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2004-2005, 30131, nr. 3) geldt voor aanvragen voor huishoudelijke verzorging die na de inwerkingtreding van de Wmo zijn ingediend, in beginsel het regime van de Wmo. Om de overgang goed te regelen is in artikel 41 van de Wmo een overgangsregime neergelegd voor de huishoudelijke verzorging. In artikel 41, derde lid, van de Wmo is - kort gezegd - bepaald dat een onder de AWBZ afgegeven indicatie met betrekking tot huishoudelijke verzorging zijn looptijd behoudt, doch niet langer dan tot 1 januari 2008. In het derde lid van artikel 41 van de Wmo is - kort gezegd - bepaald dat op een aanvraag om huishoudelijke verzorging tot drie maanden nadat de gemeenteraad de Verordening heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van de Wmo, een beslissing wordt genomen overeenkomstig de AWBZ. De Verordening is in het onderhavige geval vastgesteld op 28 september 2006.
Naar het oordeel van de rechtbank staat het overgangsrecht er niet aan in de weg dat de AWBZ-indicatie voor huishoudelijke hulp wordt vervangen door een Wmo-indicatie indien meer dan drie maanden na het vaststellen van de Verordening, derhalve op 28 december 2006, een aanvraag wordt gedaan voor huishoudelijke verzorging. Eiseres heeft pas na
28 december 2006, te weten op 21 februari 2007, een aanvraag gedaan voor huishoudelijke verzorging. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder de AWBZ-indicatie pas per 1 januari 2008 mocht vervangen door een Wmo-indicatie. Op de aanvraag is van toepassing de Wmo.
2.8 De omvang en periode van de toegekende hulp
Verweerder heeft aan eiseres voor een periode van zes maanden, te weten van 28 november 2007 tot 28 mei 2008, huishoudelijke hulp toegekend voor drie uur per week. Ter zitting is zijdens verweerder medegedeeld dat de hulp wordt toegekend voor de periode van 10 januari 2008 tot 10 juli 2008, omdat eiseres pas met ingang van 10 januari 2008 alfahulp heeft gekregen. De rechtbank gaat hier dan ook vanuit.
Verweerder heeft aan het toekennen van drie uur huishoudelijke hulp per week voor een periode van zes maanden ten grondslag gelegd dat thans (nog) niet vaststaat dat de medische toestand van de zoon van eiseres ongewijzigd zal blijven.
De rechtbank begrijpt daaruit, dat de medische situatie van de zoon van eiseres volgens verweerder thans zodanig is, dat hij niet kan worden aangemerkt als een huisgenoot behorend tot de leefeenheid van eiseres die wel in staat is het huishoudelijk werk te verrichten, zodat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3.3 van de Verordening niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat de zoon van eiseres buiten beschouwing wordt gelaten bij de beantwoording van de vraag of aan eiseres hulp in de huishouding moet worden toegekend. Of het onderzoek naar de beperkingen van de zoon van eiseres niet correct is geschied en de kwalificatie van zijn baan onjuist is, zoals eiseres heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer van belang. Zelfs indien moet worden aangenomen dat de zoon van eiseres meer beperkt is of dat zijn baan in de weg staat aan het verlenen van hulp in de huishouding van eiseres, kan dat immers niet tot méér leiden dan het door verweerder reeds ingenomen standpunt dat hij niet kan worden aangemerkt als een huisgenoot die in staat is het huishoudelijk werk te verrichten.
De rechtbank begrijpt verder de beroepsgrond van eiseres aldus, dat zij zich op het standpunt stelt dat verweerder de periode gedurende welke de weigeringsgrond van artikel 3.3 van de Verordening niet van toepassing wordt geacht, ten onrechte slechts op zes maanden heeft gesteld.
Verweerder heeft aan het oordeel dat thans (nog) niet vaststaat dat de medische toestand van de zoon van eiseres ongewijzigd zal blijven ten grondslag gelegd het advies van het CIZ van 14 augustus 2007. Blijkens dit advies is bij het uitbrengen daarvan rekening gehouden met de informatie van de huisarts. Voorts heeft het Ciz in aanmerking genomen de klinische waarneming en beschouwing van de algemene gezondheidstoestand van de zoon van eiseres en heeft er een beperkt en gericht functioneel onderzoek plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het onderzoek onzorgvuldig en/of onvolledig is geweest. Dat het Ciz bij het onderzoek bepaalde aspecten onvoldoende in ogenschouw heeft genomen, is niet gebleken.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de door het Ciz gegeven prognose dat de beperkingen van de zoon van eiseres zullen afnemen nadat hij onder behandeling is geweest bij de [specialist]. Dat de zoon van eiseres bij het afnemen van de anamnese heeft aangegeven dat volgens zijn behandelaar geen verbetering meer is te verwachten, doet daar niet aan af. Dit is immers niet door een verklaring (van die behandelaar) ondersteund en voorts is de zoon van eiseres ter behandeling doorverwezen naar een [specialist].
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat haar zoon inmiddels door de [specialist] is doorverwezen naar een [specialist] en dat hij in afwachting is van een oproep voor een operatie. Omdat - zoals ook door verweerder ter zitting is aangegeven - het eiseres vrij staat een nieuwe aanvraag voor huishoudelijke hulp in te dienen na afloop van de periode van zes maanden indien haar zoon na verloop van die periode (nog steeds) niet in staat blijkt huishoudelijke taken te verrichten, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om te concluderen dat de door verweerder gehanteerde periode van zes maanden onredelijk te noemen is.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar haar zelfredzaamheid. De rechtbank overweegt dat, indien de weigeringsgrond van artikel 3.3 van de Verordening van toepassing is, in beginsel niet gezegd kan worden dat verweerder gehouden is tot een onderzoek naar de situatie van de aanvrager. De aanvraag voor huishoudelijke hulp kan immers ongeacht de uitkomsten van het onderzoek naar de aanvrager afgewezen worden wegens toepasselijkheid van de weigeringsgrond van artikel 3.3 van de Verordening.
In het onderhavige geval is de weigeringsgrond van artikel 3.3 van de Verordening, die reden was om de aanvraag van eiseres in het primaire besluit af te wijzen, in de bestreden besluiten echter niet langer gehandhaafd. Verweerder had dan ook ten behoeve van deze besluiten een onderzoek dienen in te stellen naar de door eiseres benodigde omvang van de huishoudelijke hulp. Dit geldt des te meer nu eiseres expliciet heeft verzocht om uitbreiding van het aantal uren hulp in verband met achteruitgang van haar zelfredzaamheid. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat de laatste indicatiestelling geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen zich aan de hand van de meest recente informatie op de hoogte te stellen van de medische toestand van eiseres. Dit is echter achterwege gebleven. De bestreden besluiten dienen dan ook te worden vernietigd wegens strijd met de rechtsregel dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 van de Awb).
2.9 Het verlenen van hulp door een alfahulp
Eiseres heeft zich verder gekeerd tegen het feit dat de huishoudelijke hulp in haar situatie wordt verleend door een alfahulp. Meer specifiek heeft zij daaraan ten grondslag gelegd dat er tussen de alfahulp en haarzelf een arbeidsovereenkomst tot stand komt met alle ter zake geldende bepalingen en de voorwaarden en richtlijnen met betrekking tot de verstrekking van alfahulp. Eiseres acht zichzelf fysiek en mentaal niet in staat om als werkgever op te treden.
Blijkens artikel 6 van de Wmo alsmede artikel 3.1 van de Verordening kan huishoudelijke hulp worden toegekend in de vorm van hulp in natura of een persoonsgebonden budget, waarmee de budgethouder de benodigde hulp zelf inkoopt. In bestreden besluit II heeft verweerder aan eiseres een voorziening in natura toegekend.
In het onderhavige geval wordt die voorziening in natura aldus ingevuld, dat de thuiszorginstelling die door verweerder is gecontracteerd terzake het leveren van de verzorging aan eiseres als zorgnemer een alfahulp ter beschikking stelt.
Eiseres heeft het standaardcontract tussen de zorgnemer en de alfahulp overgelegd alsmede het tussen haar en haar alfahulp gesloten contract.
Artikel I.3 van beide contracten luidt - voor zover van belang - : “De klant treedt op als werkgever van de helpende en is uit dien hoofde gehouden te voldoen aan de eisen die de wet aan het werkgeverschap stelt. Daartoe behoort de eindverantwoordelijkheid voor de organisatie en beloning van de te verrichten werkzaamheden.”
Artikel II.4 van de contracten bepaalt: “Bij de registratie van gewerkte uren gaan we ervan uit dat deze gelijk is aan de planning. Wijzigingen in de te vergoeden uren moeten door de klant zo snel mogelijk doorgegeven worden, middels een door Thebe verstrekt wijzigingsformulier.”
In artikel IV.2 staat vermeld: “Bij ziekte van de helpende heeft de klant geen recht op bemiddeling in vervangende hulp, tenzij die ziekte langer duurt dan zes weken aaneengesloten. Indien de helpende langer dan twee weken ziek is, kan de klant tijdelijk vervangende hulp aanvragen. Wij kunnen deze invalhulp niet altijd garanderen.”
Verder is in de door verweerder overgelegde “Voorwaarden en richtlijnen met betrekking tot de verstrekking van alphahulpverlening” zoals deze gelden ten aanzien van de verstrekking van alfahulpverlening door Thebe opgenomen (sub I onder 2. en 3.): “Uitgaande van de hulpaanvraag beperkt de rol van de instelling zich tot het met elkaar in contact brengen van de klant en de helpende. De klant en de helpende gaan een arbeidsovereenkomst aan en vervullen daarmee de rol van respectievelijk werkgever en werknemer. De instelling zal op geen enkele wijze treden in de bij deze overeenkomst aan beide partijen toebedeelde bevoegdheden, zoals: de daadwerkelijke invulling en regeling van de werkzaamheden (…).”
In dit document is (sub II onder 1.) tevens bepaald: “De klant machtigt de instelling om de periodieke uitbetaling van de beloning aan de helpende te verzorgen. De instelling treedt in die hoedanigheid slechts op als betaalkantoor en neemt daarmee op geen enkele wijze het werkgeverschap van de klant over. In geval van nalatigheid van of onenigheid over de betaling is de klant als werkgever verantwoordelijk.”
Verder staat in het door verweerder eveneens overgelegde document “Uitleg bij alpha-overeenkomst en voorwaarden” - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“Rol en verplichtingen van de klant. De klant is ook eindverantwoordelijk voor de financiële en administratieve afwikkeling en beloning van het werk.
Rol en verantwoordelijkheid van Thebe. Bemiddeling. Bij de alphahulpverlening bemiddelt Thebe Thuiszorg tussen een alphahelpende en een klant. De alphahelpende is in dienst van de klant en dus niet van Thebe Thuiszorg. Thebe Thuiszorg vervult ten behoeve van de alphahulpverlening slechts een bemiddelende rol en de klant is werkgever.
Administratieve taken van Thebe. De klant doet zo snel mogelijk opgave aan Thebe Thuiszorg van het aantal wijzigingen in de te vergoeden uren middels een door Thebe Thuiszorg verstrekt wijzigingsformulier.
De loonbetaling. Ziekteregeling. Indien de helpende langer dan 2 weken ziek is, kan de klant tijdelijk vervangende hulp aanvragen. Thebe kan deze invalhulp niet altijd garanderen.
Vakantie en vakantiegeld. Tijdens vakantie van de helpende is beperkt invalhulp mogelijk.”
Uit het bovenstaande blijkt samengevat dat:
1. eiseres als werkgever optreedt en dat zij in die hoedanigheid (eind)verantwoordelijk is voor de uitvoering van haar werkgeverstaken. Verder moet zij een administratie voeren terzake wijzigingen. Er moet derhalve gezegd worden dat (een deel van) de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van de hulp voor rekening van eiseres als zorgnemer zelf komt.
2. eerst na twee weken ziekte van de alfahulp een vervangende alfahulp kan worden gevraagd, welke hulp echter niet gegarandeerd kan worden. Bij vakantie is beperkt invalhulp mogelijk. Indien de alfahulp ziek wordt, blijft eiseres derhalve tenminste twee weken verstoken van hulp. Bij een periode van ziekte langer dan twee weken of bij vakantie is het eveneens mogelijk dat eiseres geen hulp ontvangt.
De rechtbank stelt met betrekking tot het eerste punt vast dat eiseres heeft aangevoerd dat zij lichamelijk en psychisch niet in staat is om de rol van werkgever te vervullen. Nu verweerder niet heeft onderzocht of eiseres gelet hierop in staat is om door middel van een alfahulp te voorzien in de zorg die zij behoeft, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met artikel 4, tweede lid, van de Wmo, welke bepaling verweerder immers verplicht bij het toekennen van een voorziening rekening te houden met de persoonsken-merken en behoeften van de aanvrager. Dit geldt des te meer nu in het hierboven reeds vermelde document “Uitleg bij alpha-overeenkomst en voorwaarden” onder Rol en verplichtingen van de klant vermeld staat dat een belangrijke voorwaarde voor de alphahulpverlening is dat de klant in staat moet zijn de werkgeversrol te vervullen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiseres ook niet voor niets heeft gekozen voor hulp in natura, waarbij zij erop rekende dat de door verweerder ingeschakelde zorgaanbieder volledig verantwoordelijk was voor de aan haar te leveren ondersteuning.
Met betrekking tot het tweede punt overweegt de rechtbank dat verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het aan de thuiszorginstelling is te bepalen op welke wijze de hulp in de huishouding wordt verstrekt. Alfahulp behoort daarbij tot de mogelijkheden. Verweerder neemt daarbij tot uitgangspunt dat de benodigde zorg op adequate wijze wordt uitgevoerd. Dit betekent volgens verweerder onder meer dat bij ziekte en vakantie van de alfahulp vervanging moet worden geboden. Dat is ook neergelegd in de contracten die met de thuiszorginstellingen zijn overeengekomen, aldus verweerder.
Blijkens het door verweerder overgelegde “Programma van eisen en wensen hulp bij het huishouden”, zoals verweerder dat in het kader van de aanbesteding heeft gehanteerd en met betrekking tot Thebe heeft ingevuld, blijkt dat Thebe voldoet aan de eis van verweerder dat bij uitval van een medewerker binnen 12 tot 24 uur voor vervanging zal worden gezorgd.
De rechtbank constateert dat deze afspraak tussen verweerder en Thebe niet overgenomen is door Thebe in de contracten met eiseres. Uit dit contract alsmede de daarbij behorende toelichtende stukken blijkt dat eerst na twee weken ziekte van de alfahulp een vervangende alfahulp kan worden gevraagd, welke hulp echter niet gegarandeerd kan worden. Bij vakantie is beperkt invalhulp mogelijk. Indien de alfahulp ziek wordt, blijft eiseres derhalve tenminste twee weken en mogelijk zelfs langer verstoken van hulp. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een voorziening die de beperkingen van eiseres (voldoende) compenseert zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo. Verweerder zelf heeft dit blijkens het “Programma van eisen en wensen hulp bij het huishouden” ook niet voor ogen gestaan toen zij besloot Thebe als zorgaanbieder in te schakelen. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder in de contractuele verhouding met Thebe dan ook maatregelen te nemen dat de dienstverlening van Thebe op dit punt in overeenstemming wordt gebracht met het Programma van eisen.
Het voorgaande leidt er eveneens toe dat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.
2.10 Het bovenstaande leidt ertoe dat het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond zal worden verklaard. De bestreden besluiten worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Verweerder zal daarbij tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of eiseres gelet op haar medische situatie in aanmerking komt voor huishoudelijke hulp categorie 2 in plaats van huishoudelijke hulp categorie 1 die thans is toegekend.
Voorzover het onderhavige beroep strekt tot veroordeling van verweerder in de proceskosten die tijdens de bezwaarfase zijn gemaakt, slaagt dit beroep niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze kosten – ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb – slechts voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als daarom reeds tijdens de bezwaarfase is verzocht. Aan deze voorwaarde heeft eiseres echter niet voldaan.
2.11 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen het indienen van een beroepschrift tegen de fictieve weigering (kwart punt), het indienen van een aanvullend beroepschrift in verband met het alsnog nemen van de bestreden besluiten (één punt), het verschijnen ter zitting (één punt) alsmede het geven van een nadere schriftelijke reactie na de zitting (half punt).
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover dat is gericht tegen de fictieve weigering van verweerder om te beslissen op haar bezwaarschrift;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden besluiten voor zover verweerder verzuimd heeft een onderzoek in te stellen naar de door eiseres benodigde omvang van de huishoudelijke hulp en de toegekende categorie alsmede voor zover de door verweerder toegekende huishoudelijke hulp in natura neerkomt op huishoudelijke hulp in de vorm van een alfahulp;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de gemeente Waalwijk aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 885,50, te betalen door de gemeente Waalwijk.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J.G.M. Wouters., J.L. Sierkstra en J. Domstorff – van Alphen, rechters, en door mr. J.G.M. Wouters, voorzitter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en begint te lopen op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 13 juni 2008.