ECLI:NL:RBBRE:2008:BD3316

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07 / 2825 BSTPL
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor tuinbouwkassen in Prinsenbeek

In deze zaak heeft de Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat een vrijstelling en bouwvergunning verleende voor het oprichten van tuinbouwkassen aan de Overveldsestraat 16 te Prinsenbeek. De rechtbank Breda heeft op 11 april 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bouwplan in strijd was met de geldende planvoorschriften, aangezien het geheel was gesitueerd op gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied'. De rechtbank stelde vast dat de vergunningverlening niet in overeenstemming was met artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, dat vereist dat bouwplannen worden getoetst aan de desbetreffende planvoorschriften. De rechtbank concludeerde dat de vrijstelling op grond van artikel 7 van de planvoorschriften niet voldeed om de strijd met het bestemmingsplan op te heffen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de gemeente Breda het griffierecht aan eiseres diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. Th. Peters, rechter, en in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 2825 BSTPL
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
de Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek,
gevestigd te Prinsenbeek, eiseres,
gemachtigde drs. ing. [naam persoon]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 mei 2007 (bestreden besluit), inzake de aan
[naam persoon] verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van tuinbouwkassen op een nader aangeduid perceel aan de [adres] te Prinsenbeek.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 december 2007 waarbij aanwezig waren drs. ing. [naam persoon] en
[naam persoon] namens eiseres en mr. drs. [naam persoon] namens verweerder.
Aangezien de rechtbank verzuimd had vergunninghouder uit te nodigen voor de zitting is de zaak nogmaals aan de orde gesteld op 14 februari 2008. Daarbij waren aanwezig [naam persoon], [naam persoon] en [naam persoon] namens eiseres, mr. drs. [naam persoon] namens verweerder en voorts waren aanwezig [naam persoon], [naam persoon] met hun gemachtigde mr. G.H. Blom.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 juli 2006 heeft vergunninghouder een bouwaanvraag ingediend voor de oprichting van een tuinbouwkas - met een oppervlakte van ongeveer 5.000 m2 - op het perceel [adres] te Prinsenbeek, kadastraal bekend als gemeente Prinsenbeek, sectie H, nummers 1907 en 1908. Omdat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Prinsenbeek” is de aanvraag tevens beschouwd als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan. Bij besluit van 14 november 2006 heeft verweerder – met toepassing van artikel 7, lid III, sub 2, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften - de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning verleend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres – voor zover hier van belang - ongegrond verklaard. Verweerder is daarbij afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie.
2.2 Eiseres heeft in beroep – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - betoogd dat er twee versies van het bestemmingsplan “Buitengebied” bestaan en dat niet duidelijk is welke van de twee plankaarten de juiste is.
Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat artikel 7, lid III, sub 2, van de planvoorschriften onverbindend is dan wel – subsidiair – dat deze vrijstellingsbevoegdheid ontoereikend is om de strijd van het bouwplan met het bestemmingsplan op te heffen.
2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat op het onderhavige perceel een strook grond met een breedte van 50 meter en een diepte van 56 meter rondom de bedrijfswoning is bestemd als “Agrarisch bouwvlak”. Het bouwplan is geprojecteerd op de strook grond die aan de achterzijde aansluit op dit bouwvlak en heeft een oppervlakte van 56 meter bij 89 meter. Eiseres heeft aan de hand van een plankaart waarop de desbetreffende strook grond wit was, betoogd dat het bouwplan aldus geheel is geprojecteerd op gronden met de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke waarde”. Verweerder heeft het bouwplan getoetst aan een plankaart waarop die strook grond een grijze tint heeft. Op grond van de overgelegde stukken, waaronder de ter zitting van 4 december 2007 getoonde plankaarten, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het bouwplan in zijn geheel is geprojecteerd op gronden met de bestemming “Agrarisch gebied”.
2.4 Ingevolge artikel 6, lid I, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming “Agrarisch gebied” bestemd voor agrarisch grondgebruik, agrarische bedrijfsuitoefening en extensief recreatief gebruik.
Nadere regels inzake bebouwing van gronden met deze bestemming en inzake vrijstelling van deze regels zijn neergelegd in lid II onderscheidenlijk lid III van voornoemd artikel.
Krachtens artikel 6, lid IV, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd – voor zover hier van belang – de bestemming te wijzigen in de bestemming “Agrarisch bouwvlak”.
Ingevolge artikel 7, lid I, van de planvoorschriften zijn gronden met bestemming “Agrarisch bouwvlak” – voor zover hier van belang - bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende voorzieningen.
Artikel 7. lid II, aanhef en onder 4, bepaalt dat op of in de tot “Agrarisch bouwvlak” bestemde gronden enkel bouwwerken mogen worden gebouwd ten dienste van – voor zover hier van belang – een ter plaatse gevestigd bedrijf met dien verstande dat uitbreiding van het gebouwencomplex slechts mag geschieden in de richting zoals dit op de plankaart nader is aangegeven.
Krachtens artikel 7, lid III, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften, zijn burgemeester en wethouders bevoegd – voor zover hier van belang - vrijstelling te verlenen van het hiervoor bepaalde voor de bouw van extra teeltondersteunende voorzieningen.
2.5 Bij de vergunningverlening, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 7, lid III, sub 2, van de planvoorschriften. Naar de mening van verweerder is het bouwplan weliswaar geheel geprojecteerd op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied" maar omdat op de plankaart aan de achterzijde van het bouwvlak een pijl de uitbreidingsrichting aangeeft is volgens verweerder sprake van een verbaal bouwvlak waardoor in de richting van de pijl ook buiten het bestaande bouwvlak nieuwe bebouwing opgericht mag worden.
De rechtbank kan verweerder hier niet in volgen. De door verweerder bedoelde pijl geeft inderdaad aan in welke richting het bestaande gebouwencomplex mag worden uitgebreid en uit de door verweerder overgelegde jurisprudentie blijkt dat verbale bouwvlakken niet altijd in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Maar anders dan in de overgelegde uitspraken is in het onderhavige geval sprake van een bouwplan dat geheel is gesitueerd op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied" en daarom dient het bouwplan ingevolge het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet te worden getoetst aan de desbetreffende planvoorschriften. Die toetsing leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in artikel 6 van de planvoorschriften en dat die strijd niet is – en ook niet kon worden - opgeheven met de vrijstelling op grond van artikel 7 van de planvoorschriften.
2.6 Gelet op het vorenstaande is het beroep van eiseres gegrond en komt het bestreden besluit reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank kan en zal de overige grieven van eiseres onbesproken laten.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal verweerder niet veroordelen in de proces¬kosten van eiseres aangezien geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en voorts niet is aangegeven welke kosten voor vergoeding in aanmerking dienen te komen.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de gemeente Breda aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 285,-- vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. Peters, rechter, en in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: