RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 08 / 1035 VV en 08 / 1038 WRO
uitspraak van de voorzieningenrechter
Bioscoop Exploitatie Minerva B.V.,
gevestigd te Amsterdam, verzoekster,
gemachtigde mr. A. Kamphuis
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2008 (bestreden besluit), inzake de verlening van vrijstelling aan Consortium Stappegoor B.V. en bouwvergunning aan Euroscoop N.V. ten behoeve van het herontwikkelen van het plangebied Stappegoor respectievelijk het bouwen van een bioscoopcomplex op Stappegoor (aan de Prof. Goossenslaan te Tilburg).
Tevens heeft zij op 26 februari 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 maart 2008, waarbij aanwezig waren mr. A. Kamphuis, [naam persoon] en [naam persoon] namens verzoekster. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. [naam persoon] en [naam persoon].
Vrijstellinghoudster Consortium Stappegoor is gehoord bij monde van mr. [naam persoon] en [naam persoon]. Vergunninghoudster Euroscoop N.V. is gehoord bij monde van mr. [naam persoon],
[naam persoon] en [naam persoon].
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vrijstellinghoudster heeft verweerder op 16 mei 2006 verzocht om medewerking aan een locatieontwikkeling voor het Stappegoorgebied, omsloten door de Goirleseweg, de Ringbaan Zuid, de Stappegoorweg, de Abcovenseweg en de Rijksweg A58 te Tilburg. Deze ontwikkeling behelst een herverdeling van de reeds aanwezige sportvoorzieningen en de toevoeging van bebouwing en functies, waaronder de bouw van een megabioscoop. Deze ontwikkeling is op grond van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen niet mogelijk. Teneinde deze ontwikkeling niettemin mogelijk te maken heeft de gemeenteraad van Tilburg op 13 februari 2006 een voorbereidingsbesluit genomen. Dit voorbereidingsbesluit is op
24 februari 2006 in werking getreden. Op 12 maart 2007 heeft de gemeenteraad een nieuw voorbereidingsbesluit genomen dat op 23 maart 2007 in werking is getreden. Op 31 oktober 2006 hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant de vereiste verklaring van geen bezwaar verleend en bij besluit van 10 november 2006 heeft verweerder de gevraagde vrijstelling verleend aan Consortium Stappegoor.
Vergunninghoudster Euroscoop N.V. heeft op 15 december 2006 verzocht om een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een bioscoopcomplex in het Stappegoorgebied. Bij besluit van 19 april 2007 heeft verweerder, onder verwijzing naar het vrijstellingsbesluit, de gevraagde bouwvergunning verleend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoekster hiertegen ongegrond verklaard.
2.2 Verzoekster was exploitant van Cinema Heuvelpoort te Tilburg en is inmiddels verhuisd naar een bioscoop met zeven zalen aan het Pieter Vreedeplein te Tilburg. Zij heeft aangevoerd dat het ontwerp van het vrijstellingsbesluit niet conform artikel 3:11 van de Awb ter inzage heeft gelegen en dat die terinzagelegging niet conform artikel 3:12 van de Awb bekend is gemaakt. Verder heeft verzoekster betoogd dat Consortium Stappegoor ten tijde van de verlening van de vrijstelling nog geen rechtspersoonlijkheid bezat zodat de vrijstelling ook niet aan haar verleend kon worden. Daarnaast heeft verzoekster er op gewezen dat ten tijde van de primaire besluiten de gemeente Tilburg nog eigenaar was van de gronden waarop de bioscoop is geprojecteerd en betoogd dat zowel het verzoek om vrijstelling als het verzoek om bouwvergunning niet in behandeling had mogen worden genomen omdat deze verzoeken niet afkomstig zijn van belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Volgens verzoekster heeft de gemeente Tilburg de grond vervolgens dermate goedkoop aan Euroscoop N.V. doorverkocht dat gesproken kan worden van verboden staatssteun. Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat de vrijstelling ten onrechte is verleend omdat de vrijstelling ziet op de herontwikkeling van het hele gebied Stappegoor en geen betrekking heeft op een concreet project. In dit verband heeft verzoekster betoogd dat ónduidelijk is voor welk aantal bioscoopstoelen vrijstelling is verleend. Naar de mening van verzoekster betekent de oprichting van de in geding zijnde megabioscoop een duurzame ontwrichting van het lokale voorzieningenniveau in de bioscoopbranche. Tenslotte heeft verzoekster aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is omdat niet voldaan wordt aan de eisen van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en de Flora- en Faunawet terwijl evenmin wordt voldaan aan de eisen van externe veiligheid
ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (het Bevi). Voor wat betreft de bouwvergunning heeft verzoekster betoogd dat niet zeker is of er een positief welstandsadvies is en of verweerder dit advies heeft overgenomen, alsmede dat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening omdat niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht zowel het bestreden besluit als de bouwvergunning te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
Beoordeling van de gestelde formele gebreken
2.4 Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Krachtens artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Verweerder heeft op de voet van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb op 8 juni 2006 bekend gemaakt dat de gemeenteraad op 13 februari 2006 een voorbereidingsbesluit genomen heeft en dat het vrijstellingsverzoek, de MER, het toetsingsadvies van de commissie voor de m.e.r. en de ruimtelijke onderbouwing, van 9 juni 2006 t/m 20 juli 2006 ter inzage liggen. Daarbij is aangegeven dat tijdens deze periode schriftelijk en mondeling zienswijzen kunnen worden ingediend.
Naar niet in geschil is heeft tijdens de periode 9 juni 2006 t/m 20 juli 2006 niet naar de letter van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb een ontwerp van het te nemen besluit ter inzage gelegen. Aan verweerder moet worden toegegeven dat in de publicatie van 8 juni 2006 wel met zoveel woorden is vermeld dat de gemeente voornemens is medewerking te verlenen aan de locatieontwikkeling van het Stappegoorgebied, maar dit voornemen heeft niet expliciet en concreet in een ontwerpbesluit ter inzage gelegen. Gelet op de uitspraak van de AbRS van 16 januari 2008 (LJN: BC2080) dient dit verzuim te worden aangemerkt als een handelen in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb.
Het beroep van verzoekster is gegrond en het bestreden besluit komt deswege in aanmerking voor vernietiging.
Aangezien verweerder ter zitting heeft verklaard dat in geval van vernietiging van het bestreden besluit om reden dat geen ontwerpbesluit met een standpunt is ingenomen, een herhaalde terinzagelegging ertoe zou leiden dat dan een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd met vermelding van het voornemen om de vrijstelling te verlenen, bestaat aanleiding te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten kunnen worden.
2.5 Artikel 1:3, derde lid, van de Awb, bepaalt dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Vaststaat dat het Consortium Stappegoor ten tijde van de aanvraag en verlening van de vrijstelling nog geen rechtspersoonlijkheid bezat. Maar anders dan verzoekster heeft gesteld is rechtspersoonlijkheid geen vereiste om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
Het Consortium Stappegoor is een samenwerkingsverband van drie bedrijven die op 7 juli 2004 een intentieovereenkomst met de gemeente Tilburg hebben gesloten omtrent de ontwikkeling van het gebied Stappegoor. Vervolgens hebben deze drie bedrijven en de gemeente Tilburg op 16 mei 2006, dezelfde dag als waarop de aanvraag is ingediend, een concessieovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat de ontwikkeling en uitvoering van het ontwikkelingsgebied geschiedt voor rekening en risico van de drie betrokken bedrijven. Daarbij is tevens vastgelegd op welke wijze het Consortium deze ontwikkeling en uitvoering ter hand dient te nemen, te weten - voor zover hier van belang - door het vervaardigen van een stedenbouwkundig plan, het vaardigen van door de gemeente Tilburg te toetsen bouwplannen, het tijdig aanvragen van de noodzakelijke vergunningen en het voeren van de gebiedsexploitatie, onder meer inhoudende de verwerving van de benodigde gronden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het vorenstaande van een zodanige samenwerking binnen het Consortium dat het als een entiteit kan worden aangemerkt die belang heeft bij een beslissing op de aanvraag om vrijstelling. De omstandigheid dat het Consortium ten tijde van de aanvraag en verlening van de vrijstelling geen eigenaar was van de gronden binnen het projectgebied, maakt dit niet anders. Die eigendom behoorde tot 24 oktober 2007 aan de gemeente Tilburg, die met betrekking tot deze gronden met Euroscoop N.V. op 6 oktober 2006 een koopovereenkomst heeft gesloten met de bepaling dat de levering eerst drie maanden na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning zal plaatsvinden. De gemeente Tilburg heeft evenwel laten blijken geen bezwaar te hebben tegen de aanvraag om bouwvergunning door Euroscoop N.V. en de verlening van deze vergunning door verweerder. Voorts heeft Euroscoop N.V. aangegeven dat zij reeds vóór de levering van de gronden - die (in afwijking van de overeenkomst) op 24 oktober 2007 heeft plaatsgevonden - wil starten met de bouw. Van de zijde van de gemeente Tilburg blijkt ook hiertegen geen bezwaar te bestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze situatie zodanig op één lijn te stellen met de situatie waarin een bouwvergunning wordt aangevraagd door een gemachtigde van de eigenaar van de grond dat niet gezegd kan worden dat Euroscoop N.V. niet kan worden aangemerkt als een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. In het verlengde van het vorenstaande kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin gezegd worden dat bij de vergunningverlening aan Euroscoop N.V. geen gebruik mocht worden gemaakt van de aan het Consortium verleende vrijstelling.
Beoordeling van de vrijstellingsaspecten
2.6 Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.7 De voorzieningenrechter stelt voorop dat naarmate de inbreuk op het geldende planologische regime groter is er zwaardere eisen moeten worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.
In het onderhavige geval gelden op de gehele projectlocatie Stappegoor vier bestemmingsplannen, te weten het Partieel Plan van Uitbreiding Goirleseweg (1962), het Plan van Uitbreiding in Hoofdzaken (1954), en de bestemmingsplannen “Het Groenewoud II” (1973) en “Geledingszone”(1986). Ingevolge deze bestemmingsplannen rusten op de percelen diverse bestemmingen, waaronder bestemmingen ten behoeve van sport en recreatie, maar ook ten behoeve van gemengde doeleinden, woon- en verkeersdoeleinden en agrarische doeleinden. De megabioscoop is voor het grootste gedeelte geprojecteerd op gronden met de bestemming “agrarisch gebied, bestemd voor bebouwing met gebouwen voor agrarische doeleinden” en voor een klein deel op gronden met de bestemming “agrarische kernrandzone”. Gelet hierop neemt de voorzieningenrechter aan dat het project een betekenende inbreuk maakt op de bestaande planologische situatie.
Concreetheid van het project
2.8 De ruimtelijke onderbouwing van het project is neergelegd in het rapport (met bijlagen) van Arcadis d.d. 16 mei 2006. Daarin is, voor wat betreft het onderhavige project, aangegeven dat aan de zuidzijde een megabioscoop komt met 14 zalen, welke mogelijk in de toekomst zal worden uitgebreid met 6 extra zalen. De bioscoop krijgt een maximale oppervlakte van ongeveer 17.000 m2 en een maximale bouwhoogte van 25 meter. Onder de bioscoop komt een megastore ten behoeve van sportgerelateerde detailhandel met een oppervlakte van maximaal 3.850 m2. De maatvoering en gebruiksmogelijkheden van de bioscoop zijn uitvoerig beschreven in de ruimtelijke onderbouwing en vormen in onderling verband en samenhang met de bij de vrijstelling behorende plankaart Stappegoor een voldoende concreet beeld van het project. Hierdoor is duidelijk dat er op de onderhavige locatie een bioscoop is geprojecteerd met een bepaalde omvang, zodat verzoekster niet gevolgd kan worden in haar stelling dat verweerder niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.
In het verlengde van het vorenstaande moet verzoekster worden toegegeven dat het aantal bioscoopstoelen niet exact is aangegeven. Dit aantal kan inderdaad, gelijk verzoekster heeft gesteld, variëren maar in samenhang met de bouwtechnische voorschriften en de brandveiligheidseisen vormt de oppervlakte van 17.000 m2 een voldoende objectieve begrenzing zodat de jegens verzoekster in dit verband in acht te nemen rechtszekerheid, niet in het geding is.
Gestelde duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau
2.9 De voorzieningenrechter gaat er van uit dat de door verzoekster geëxploiteerde bioscoop en de in het project begrepen megabioscoop geheel of gedeeltelijk hetzelfde verzorgingsgebied zullen hebben en dat dit gevolgen kan hebben voor de concurrentiepositie van verzoekster. Voor zover de bezwaren zijn ingegeven door concurrentievrees, bestaat in beginsel echter geen aanleiding om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Volgens vaste jurisprudentie is hiervoor slechts plaats in het geval zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat een dergelijke situatie zich in dit geval zal voordoen. Daling van omzet en winst, of zelfs een faillissement, door de komst van een concurrerende bioscoop betekent immers als zodanig geen duurzame ontwrichting van het gemeentelijke voorzieningenniveau. Voor een dergelijke vergaande conclusie is eerst plaats indien binnen de gemeente Tilburg gedurende tenminste een gedeelte van een jaar geen of veel te weinig bioscoopstoelen zouden worden aangeboden. Op grond van de overgelegde gegevens, waaronder de door verzoekster aangeleverde notitie van 14 maart 2007 van LaGroup, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat een dergelijke situatie het gevolg zal zijn van verwezenlijking van de megabioscoop.
2.10 Teneinde bij de planontwikkeling rekening te kunnen houden met eventuele ecologische waarden is in 2003 een onderzoek uitgevoerd door Ecologisch Adviesbureau Cools. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport Analyse natuurwaarden Stappegoor en hebben betrekking op het hele plangebied. In dit rapport is geconcludeerd dat er in het plangebied vele wettelijk beschermde dieren voorkomen, maar dat – voorafgaand aan de werkzaamheden – slechts ontheffing als bedoeld in de Flora- en faunawet vereist is in verband met de aanwezigheid van de Roeken, de Groene specht en de Grote bonte specht. In september 2007 heeft het Ecologisch Adviesbureau Cools aanvullend onderzoek gepleegd en de bevindingen neergelegd in het rapport Update flora- en faunagegevens in het plangebied Stappegoor te Tilburg. Het in geding zijnde project is geprojecteerd op gronden die in de ruimtelijke onderbouwing zijn aangeduid als deelgebied 1. Blijkens de update zijn territoria waargenomen van de Groene specht en de Grote bonte specht in andere deelgebieden. Van de in 2003 aangetroffen roeken zijn in 2007 alleen nog fouragerende exemplaren waargenomen.
Verzoekster heeft betwist dat er geen beschermde diersoorten aanwezig zijn. In dit verband heeft zij er op gewezen dat in het rapport van 2003 nog is aangegeven dat beschermde soorten voorkomen langs de randen van het gebied waarop de bioscoop is geprojecteerd en dat in de update van 2007 is aangegeven dat de Groene specht op een aangrenzend perceel is aangetroffen.
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat aan de beide rapporten van Ecologisch Adviesbureau Cools niet zodanige gebreken kleven dat verweerder zich bij het bestreden besluit daar niet op heeft mogen baseren. Dit brengt met zich dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op de bouwlocatie van het in geding zijnde project geen beschermde flora- en faunasoorten zijn aangetroffen. Voorts acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk dat, indien bij de uitvoering van het project niettemin beschermde diersoorten worden aangetroffen (bijvoorbeeld omdat een territorium is verschoven), alsnog ontheffingen verkregen kunnen worden. Aan de stelling van verzoekster dat niet uitgesloten kan worden dat er ter plaatse toch beschermde diersoorten kunnen voorkomen, kan derhalve niet het door haar gewenste gewicht worden toegekend.
2.11 In het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen heeft Arcadis onderzoek uitgevoerd naar de risicocontouren van de A58 en de verhoging van het groepsrisico ten gevolge van de voorgenomen activiteiten in Stappegoor. Eén van de conclusie van Arcadis luidt dat met name door de realisatie van de megabioscoop het groepsrisico significant zal verhogen. Verweerder heeft uiteengezet dat naar aanleiding van de bevindingen van Arcadis is getracht te komen tot beperking van de risico’s door de woningen te plannen op een afstand van minimaal 40 meter van de A58 en door rekening te houden met alle opmerkingen van de brandweer omtrent de bereikbaarheid van de delen van het gebied, de vluchtroutes en de bluswatervoorzieningen. Daarnaast is specifiek voor het bouwplan van de bioscoop vastgelegd dat het glasoppervlak aan de snelwegzijde beperkt dient te worden, dat de vluchtroute in noordwaartse richting (van de snelweg af) dient te lopen en dat voldoende afstand tot die snelweg in acht genomen moet worden.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het groepsrisico dermate hoog is dat niet in redelijkheid aan realisatie van de bioscoop had mogen worden meegewerkt.
2.12 Met betrekking tot de luchtkwaliteit is in de ruimtelijke onderbouwing gerefereerd aan het rapport van Arcadis
d.d. 27 oktober 2005. Verweerder heeft voorafgaand aan het bestreden besluit in 2007 opnieuw een luchtkwaliteitsonderzoek laten uitvoeren door Arcadis om de effecten van de (her)ontwikkeling van Stappegoor op de luchtkwaliteit in kaart te brengen. In het onderzoek zijn de Ringbaan Zuid, Ringbaan West, Ringbaan Oost, Blaakweg, Kempenbaan, Stappegoorweg, Goirleseweg, Oude Goirleseweg, Abcovenseweg en A58 betrokken. Het onderzoeksgebied is dus aanzienlijk groter dan het plangebied waarop de vrijstelling betrekking heeft. Arcadis heeft voor het jaar 2007 de autonome situatie doorgerekend, voor 2008 de situaties zonder en met bioscoop en voor de jaren 2010, 2015 en 2020 de situaties zonder bioscoop, met bioscoop en na de totale (her)ontwikkeling van de wijk Stappegoor. Daarbij is de fictie gehanteerd dat de bioscoop gedurende het gehele jaar 2008 volledig in gebruik is.
Uit het onderzoeksrapport van Arcadis van 14 december 2007 blijkt dat vanaf het jaar 2010 en in alle situaties de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) rondom de wijk Stappegoor langs de binnenstedelijke wegen en de Rijksweg A58 niet meer worden overschreden. Ook in het jaar 2008 worden langs de binnenstedelijke wegen geen grenswaarden overschreden.
In het jaar 2008 worden langs de Rijksweg A58 echter zowel de grenswaarde als de plandrempel voor de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide overschreden. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof wordt niet overschreden, maar het maximaal toegestane aantal overschrijdingsdagen van het etmaalgemiddelde fijn stof wordt wel overschreden. Arcadis komt echter tot de conclusie dat de concentraties fijn stof en stikstofdioxide langs de A58 niet toenemen door de realisatie van de bioscoop
(tabel 4.5). De ingebruikname van de bioscoop heeft met andere woorden geen waarneembare invloed op de concentraties fijn stof en stikstofdioxide langs de A58.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat op grond van het rapport van Arcadis genoegzaam is komen vast te staan dat de ingebruikname van de bioscoop in 2008 en de totale (her)ontwikkeling van de wijk Stappegoor voldoen aan de eisen die worden gesteld in het Besluit luchtkwaliteit 2005.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat ter zitting voldoende aannemelijk is gemaakt dat de grenswaarde van de uurgemiddelde concentraties van stikstofdioxide in Nederland al jaren niet meer wordt overschreden, ook niet rondom Stappegoor. Voorts blijkt uit de toelichting van Arcadis bij tabel 4.5 dat er sprake is van een jaargemiddelde concentratie van fijn stof langs de Rijksweg A58 van 32,8 microgram per kubieke meter.
Anders dan verzoekster meent, maakt het feit dat in het verkeersmodel regio Midden Brabant (dat Arcadis heeft gebruikt om de autonome situaties te berekenen) de totale ontwikkeling van Stappegoor is geprognosticeerd, niet dat het onderzoek van Arcadis tekort schiet. Aan verzoekster moet worden toegegeven dat niet inzichtelijk wordt gemaakt wat de werkelijke autonome situatie is (dus zonder de realisering van alle plannen voor Stappegoor). De werkelijke autonome situatie is echter uitsluitend relevant bij een overschrijding van een grenswaarde om vast te kunnen stellen of de concentraties fijn stof en stikstofdioxide zijn toegenomen en zo ja, of die toename verwaarloosbaar is of niet. In dit geval blijkt uit het rapport van Arcadis dat de ingebruikname van de bioscoop geen enkele invloed heeft op de concentraties fijn stof en stikstofdioxide langs de A58. Gegevens over de werkelijke autonome situatie zijn daarom niet nodig om artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit te kunnen toepassen.
Uit het rapport blijkt verder dat het aantal vervoersbewegingen van de (extra) bewoners en door de (extra) arbeidsplaatsen zijn meegenomen in de gemeentelijke prognoses van de verkeersintensiteiten.
Voorts is ter zitting onbetwist gesteld dat in het rapport van Arcadis de verschillende grootheden werkdaggemiddelden (uit de verkeersgegevens van de gemeente Tilburg) en weekdaggemiddelden niet zijn verward of omgerekend, maar dat de werkdaggemiddelden uit de Regionale Verkeersmilieukaart één op één zijn overgenomen in het luchtkwaliteits-onderzoek van Arcadis. Dit betekent dat de verkeersintensiteiten te hoog zijn geschat, nu het verschil tussen werkdaggemiddelde en weekdaggemiddelde een factor 0,9 bedraagt.
Verzoekster heeft verder de juistheid van het door Arcadis aan de bioscoop toegerekende aantal verkeersbewegingen betwist. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat verzoekster in haar betwisting van deze uitgangspunten een rekenfout heeft gemaakt. Verzoekster is namelijk vergeten, bij de omrekening van het aantal bezoekers per jaar naar het aantal autobewegingen per dag, rekening te houden met het aantal personen per auto (2). Het aantal verkeersbewegingen dat verzoekster noemt (1221) moet dus nog door 2 gedeeld worden.
De voorzieningenrechter acht het bovendien reëel om bij de bepaling van het marktaandeel van de bioscoop enerzijds rekening te houden met de sluiting van Midi en het lagere aantal stoelen bij Minerva (1500) en anderzijds het aantal stoelen dat feitelijk in de bioscoop van Euroscoop zal worden gerealiseerd (afgerond 2000). Het marktaandeel van de bioscoop van Euroscoop bedraagt aldus berekend 51%. Rekenend met een totaal aantal bezoekers van 1.034.800 per jaar (want uitgaan van het door verzoekster bepleitte maximale aantal bezoekers van 730.000 per jaar is hier niet in haar voordeel), het marktaandeel van 51%, 365 dagen per jaar, 90% met auto en 2 personen per auto, komt de voorzieningenrechter uit op 651 extra verkeersbewegingen per dag door de realisatie van de bioscoop. Het rapport van Arcadis gaat uit van 674 extra verkeersbewegingen per dag. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is geworden dat er zodanige gebreken kleven aan de uitgangspunten en invoergegevens dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van de uitkomsten van het rapport van Arcadis.
2.13 Verzoekster heeft tenslotte ter onderbouwing van haar standpunt dat de bioscoop-ontwikkeling strijdig is met de luchtkwaliteitseisen, het rapport van PRA Odournet van 25 februari 2008 overgelegd. De voorzieningenrechter stelt vast dat Odournet slechts een heel beperkt eigen onderzoek heeft gedaan, uitsluitend voor wat betreft de gevolgen langs A58 en, zoals ter zitting is toegelicht, dan ook nog eens uitsluitend voor wat betreft die stukken van de A58 waar geen geluidsschermen zijn geplaatst. Door Odournet wordt niet betwist dat de concentraties fijn stof en stikstofdioxide zonder de geluidsschermen hoger zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vertegenwoordiger van Arcadis ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het feit dat er geluidsschermen aanwezig zijn langs de A58 ter hoogte van de wijk Stappegoor, een positief effect heeft op de concentraties fijn stof en stikstofdioxide langs de A58, ook op de plekken waar geen geluidsschermen staan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het rapport van Odournet hierdoor onvoldoende representatief is en geen aanleiding geeft voor twijfel over de juistheid van de resultaten van het rapport van Arcadis.
De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat ook Odournet tot de conclusie komt dat de concentraties fijn stof en stikstofdioxide niet of nauwelijks toenemen na ingebruikname van de bioscoop. In die zin bevestigt het rapport van Odournet de resultaten van Arcadis.
2.14 Verzoekster heeft gesteld dat de gemeente Tilburg ontoelaatbaar geldelijke steun heeft verstrekt aan Euroscoop N.V. door de grond te verkopen voor een prijs onder de marktwaarde. Zij heeft niet aangegeven wat de consequentie voor de vrijstelling en/of bouwvergunning moet zijn indien deze stelling juist is. Deze zaak is intussen ook voorgelegd aan en in behandeling genomen door de Europese Commissie. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat de planologische relevantie van de beoordeling van dit aspect is gelegen in beantwoording van de vraag naar de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan.
In dit verband is van belang dat de gemeente Tilburg een intentieovereenkomst heeft gesloten met Hopman Interheem Groep B.V., Crapt Projectontwikkelingsmaatschappij B.V. en Rabo Vastgoed B.V. die tezamen als Consortium Stappegoor B.V. de ontwikkelingen in het plangebied zullen realiseren. De bouw van de bioscoop vindt plaats voor rekening en risico van Euroscoop N.V., die de grond voor € 3.500.000,-- gekocht heeft van de gemeente Tilburg. Er is geen aanleiding voor de veronderstelling dat Euroscoop N.V. het plan niet geheel ten uitvoer zal brengen, terwijl daarnaast van de zijde van het Consortium ter zitting is aangegeven dat de drie deelnemende partijen in een gezonde financiële positie verkeren.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de verwezenlijking van de bioscoop is gewaarborgd en dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet vast staat.
Beoordeling van bouwvergunningsaspecten
2.15 Artikel 9.6 van de gemeentelijke bouwverordening bepaalt - voor zover hier van
belang - dat de agenda voor de vergadering van de welstandscommissie tijdig bekend wordt gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Verweerder hanteert een wijze van bekendmaking van de agenda voor de vergadering van de welstandscommissie waarbij in het gemeentelijke publicatieblad wordt gemeld dat de welstandscommissie op een bepaalde dag en tijdstip vergadert en dat de lijst met plannen die in de desbetreffende vergadering besproken worden, op de maandag en dinsdag voorafgaand aan die vergadering kunnen worden ingezien. Naar verweerder heeft gesteld zijn op deze wijze ook de agenda’s voor de vergaderingen op 8 november 2006, 6 december 2006 en 28 maart 2007 ter inzage gelegd en is daarvan mededeling gedaan in het publicatieblad. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit niet als een ongeschikte wijze van bekendmaking worden aangemerkt. Het - voor vergunninghoudster - positieve welstandsadvies dateert van 28 maart 2007. Verweerder heeft bij het verlenen van de bouwvergunning verwezen naar dit advies en dat hij daarbij dit advies tot het zijne heeft gemaakt is mede tot uitdrukking gebracht door het aanbrengen van de welstandsstempels op de bouwtekeningen. Voorts heeft verzoekster de inhoud van dit welstandsadvies niet gemotiveerd bestreden zodat verweerder het in redelijkheid aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.16 Artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening bepaalt - voor zover hier van belang - dat ten behoeve van het parkeren van auto’s in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort.
Bij het toetsen van het bouwplan aan deze bepaling heeft verweerder de parkeernormen van het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan gehanteerd. Krachtens deze niet onredelijk te achten normen geldt voor de in geding zijnde bioscoop dat per bioscoopstoel 0,25 parkeerplaats beschikbaar dient te zijn en 3,75 parkeerplaatsen per 100 m2 vloeroppervlak van de commerciële voorzieningen onder de bioscoop. De 12 zalen van de bioscoop hebben - in totaal - een capaciteit van ongeveer 2000 bioscoopstoelen. Gegeven voorts de oppervlakte van 3.850 m2 voor de commerciële voorzieningen moeten in totaal 644 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Onder de bioscoop zullen 360 parkeerplaatsen gerealiseerd worden en op maaiveldniveau nabij de bioscoop komen 170 parkeerplaatsen. Dit zijn tezamen 530 parkeerplaatsen, zodat er een tekort van 114 parkeerplaatsen is.
Artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening, biedt verweerder de mogelijkheid ontheffing te verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Op de voet van deze bepaling heeft verweerder ontheffing verleend van de verplichting om ten behoeve van het parkeren van auto’s in voldoende mate ruimte aan te brengen op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de parkeerbalans voor het onderhavige Stappegoorgebied. Door de verschillende voorzieningen binnen dit gebied gebruik te laten maken van elkaars parkeerplaatsen wordt de totale parkeerbehoefte gereduceerd. Dit zal volgens verweerder met name effect sorteren bij de uitwisseling van parkeerplaatsen van voorzieningen met verschillende piekmomenten, zoals bij scholen en sportvoorzieningen.
De voorzieningenrechter acht het gebruik van de parkeerbalans en de daarbij gebezigde aantallen niet kennelijk onredelijk. Blijkens deze parkeerbalans zijn op het voor de bioscoop drukste gedeelte van de week, de zaterdagavond, 440 parkeerplaatsen nodig. Aangezien, zoals hiervoor is vastgesteld, er 530 parkeerplaatsen beschikbaar zijn kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat het verlenen van de ontheffing onredelijk is. De stelling van verzoekster dat er (vergunningvrij) veel meer bioscoopstoelen kunnen worden bijgeplaatst maakt dit niet anders omdat bij het opstellen van de parkeerbalans is uitgegaan van maximaal 2.700 bioscoopstoelen.
2.17 Resumerend stelt de voorzieningenrechter vast dat het beroep, gelet op rechtsoverweging 2.4, gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit deswege voor vernietiging in aanmerking komt. In verband hiermee dient het griffierecht in de hoofdzaak aan verzoekster te worden vergoed. Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoeker in de hoofdzaak, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag. Voorts komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de verleende vrijstelling berust op een goede ruimtelijke onderbouwing. Aangezien ook de beroepsgronden met betrekking tot de bouwvergunning niet kunnen slagen, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding om een voorlopige voor-ziening te treffen. Gelet op dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling in de voorlopige voorzieningszaak.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
gelast dat de gemeente Tilburg aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 288,-- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Tilburg.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.