RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 08 / 777 WMO
uitspraak van de meervoudige kamer
[naam eiseres], wonende te Oosterhout, eiseres,
gemachtigde [naam gemachtigde],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 januari 2008 (bestreden besluit), inzake de afwijzing van een aanvraag om een traplift. Tevens heeft zij op 6 februari 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 februari 2008, waarbij de echtgenoot van eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren namens verweerder [naam persoon]. Tijdens de zitting is afgesproken dat het beroep wordt doorverwezen naar een meervoudige kamer. Partijen hebben toestemming gegeven om de behandeling ter meervoudige kamerzitting achterwege te laten, nu zij hun inhoudelijke standpunten reeds tijdens deze zitting naar voren hebben kunnen brengen.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. Er is inmiddels een traplift geplaatst. Deze traplift is voorgefinancierd door de Nierstichting.
2.1 Op grond van de gedingstukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft op 26 juni 2007 een aanvraag ingediend om op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking te komen voor een woonvoorziening in de vorm van een traplift en een veilige kookplaat. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verduidelijkt dat het beroep zich uitsluitend richt op de traplift. De rechtbank zal zich derhalve niet uitlaten over de besluitvorming met betrekking tot de kookplaat. Hieronder zal alleen het beroep met betrekking tot de traplift worden besproken.
Verweerder heeft advies ingewonnen bij de stichting SAP. Namens de stichting heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] op 3 juli 2007 advies uitgebracht. [naam verzekeringsarts] heeft geconcludeerd dat er een indicatie voor een voorziening is. Daartoe heeft [naam verzekeringsarts] aangegeven dat eiseres beperkt is ten aanzien van haar mobiliteit, lichaamsvaardigheden en lichaamsbeheersing tengevolge van een status na een menisectomie (links), diabetes mellitus type I met oogcomplicaties waardoor de visus ernstig beperkt is en een verhoogde bloeddruk. Volgens [naam verzekeringsarts] bestaat er een indicatie voor gelijkvloers wonen waarbij de woning toegankelijk moet zijn zonder traplopen. Eiseres woont op de eerste etage. Omdat er geen lift is, wil eiseres een traplift in de centrale toegangshal laten aanbrengen. Hiervoor bestaat volgens [naam verzekeringsarts] een medische indicatie in geval verweerder van mening is dat een dergelijke verstrekking kan plaatsvinden. Verhuizen is volgens [naam verzekeringsarts] een alternatief.
Bij het primaire besluit van 24 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag voor een traplift afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de gevraagde voorziening betrekking heeft op aanpassing van gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen. Alle overige aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de commissie, de bezwaren van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een traplift ontvankelijk en ongegrond verklaard.
2.2 Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat de uitgangsgedachte van de Wmo is dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en zo lang mogelijk in hun bestaande woonomgeving.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat door het medisch onderzoek en de erkenning van de medische noodzaak de verwachting is gewekt dat de traplift als noodzakelijke voorziening zou worden toegekend. Tevens is er gezien de toekomstige dialyse waarvoor ze regelmatig op controle in het ziekenhuis moet komen sprake van extreme omstandigheden in de zin van de hardheidsclausule omdat eiseres de woning niet kan verlaten. Het is mensonterend als ambulancemedewerkers weigeren om haar naar boven te dragen en politiemensen om assistentie moet worden gevraagd. Voorts dreigt een sociaal isolement als eiseres de woning niet kan verlaten.
2.3 Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6°, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder maatschappelijke ondersteuning: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo bepaalt - voor zover hier van belang - dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning treft die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wmo vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
In het tweede lid van artikel 26 is bepaald dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is bij, onder meer, een besluit op bezwaar als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb.
De in artikel 5, eerste lid, van de Wmo genoemde regels zijn neergelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout 2007 (Verordening).
Ingevolge artikel 1, aanhef, van de Verordening wordt in deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving verstaan onder:
b. Compensatiebeginsel: de opdracht aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;
Woningaanpassing Categorie 1: bouwkundige ingrepen tot € 7.500,=(incl. BTW); Woningaanpassing Categorie 2: trapliften in de woning (evt. in combinatie met categorie 1); Woningaanpassing Categorie 3: bouwkundige ingrepen vanaf € 7.500,= (incl. BTW) niet vallend onder categorie 1 en/of 2.
In artikel 13 van de Verordening is bepaald dat de door het college, ter compensatie van beperkingen bij het uitvoeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
a. een algemene woonvoorziening;
b. een woonvoorziening in natura;
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;
d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.
In artikel 15 van de Verordening is bepaald dat de in artikel 13, onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:
a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;
b. 1. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening categorie 1;
2. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening categorie 2;
3. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening categorie 3;
c. (…)
d. (…).
In artikel 16, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat een persoon (…) voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder a, in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren en die belemmeringen `slechts’ kunnen worden weggenomen door middel van een woonvoorziening bedoeld in artikel 15, aanhef en onder b, onderdeel 3.
In artikel 16, derde lid, van de Verordening is bepaald dat een persoon (…) voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder b, onderdeel 1 en 2 in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.
In artikel 20, aanhef en onder c, van de Verordening is - voor zover van belang - bepaald dat de aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;
In artikel 41 van de Verordening is bepaald dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt (hardheidsclausule).
2.4 Tussen partijen is niet in geschil dat er een medische indicatie is voor gelijkvloers wonen en het bereikbaar zijn van de woning zonder traplopen. Eiseres is woonachtig in een gelijkvloerse woning op de eerste etage van een portiekflat (zonder lift). Zij kan haar woning alleen middels traplopen bereiken. Deze belemmering zou weggenomen kunnen worden door het plaatsen van een traplift, zoals eiseres heeft verzocht. Het gaat om een voorziening die in de gemeenschappelijke ruimte van het flatgebouw dient te worden aangebracht.
Verweerder heeft deze aanvraag om een traplift afgewezen op basis van artikel 20, aanhef en onder c, van de Verordening. Hierin staat dat in gemeenschappelijke ruimten geen woonvoorzieningen worden aangebracht tenzij het gaat om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.
2.5 De rechtbank overweegt dat de wetgever aan het gemeentebestuur bewust vrijheid heeft gelaten om, binnen het globaal wettelijk kader van de Wmo en met inachtneming van de aanwezige middelen en plaatselijke omstandigheden, naar eigen inzicht invulling te geven aan de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo opgedragen taak om ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6, van de wet ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie voorzieningen te treffen.
Over de keuze van het gemeentebestuur om geen voorzieningen, zoals trapliften, in gemeenschappelijke ruimten te financieren overweegt de rechtbank volgt. Verweerder heeft in het verweerschrift en tijdens de behandeling ter zitting van de voorlopige voorziening toegelicht dat in Oosterhout een groot aantal overwegend oudere portiekflats voorkomt. Het gaat veelal om portiekflats met 3 etages die niet zijn voorzien van een lift. Het gemeentebestuur acht het vanuit praktisch en financieel oogpunt niet wenselijk om deze portiekflats toegankelijker te maken.
De rechtbank overweegt dat een dergelijke uitsluiting onder de vigeur van de Wet voorzieningen gehandicapten door de Centrale Raad van Beroep (het hoogste rechtscollege in dit soort zaken) is aanvaard; zie bijvoorbeeld een uitspraak die gepubliceerd is op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AA8517. De rechtbank ziet gelet op de krachtens de Wmo aan de gemeentelijke regelgever toegekende beleidsvrijheid geen aanleiding om de uitsluiting van het treffen van bepaalde voorziening in gemeenschappelijke ruimten onder vigeur van de Wmo niet te aanvaarden, mits in de verordening en de daarop gebaseerde regelgeving is voldaan aan de in de artikelen 4, 5 en 6 van de Wmo neergelegde vereisten.
De rechtbank stelt vast dat dit wat betreft het compensatiebeginsel, zoals neergelegd in artikel 4 van de Wmo, niet het geval is. De rechtbank overweegt hierbij dat een persoon die als gevolg van zijn medische beperkingen belemmeringen ondervindt in de gemeenschappelijke ruimten van zijn woongebouw niet in aanmerking wordt gebracht voor een alternatieve voorziening, zoals een verhuiskostenvergoeding. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Verordening kan een persoon (…) voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen (…) het normale gebruik van de woning belemmeren en die belemmeringen `slechts’ kunnen worden weggenomen door middel van een woonvoorziening bedoeld in artikel 15, aanhef en onder b, onderdeel 3. Het gaat dan om bouwkundige ingrepen (geen trapliften betreffende) vanaf € 7.500,-.
De rechtbank acht een eventuele compensatie die middels het toepassen van de hardheidsclausule (artikel 41 van de Verordening) mogelijk is onvoldoende, aangezien alleen in bijzondere gevallen ten gunste van de bepalingen van de Verordening kan worden afgeweken. In onderhavige bepaling gaat het juist om een categorische uitsluiting van woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De bewoners van dergelijke wooncomplexen die als gevolg van hun medische situatie belemmeringen ondervinden worden niet gecompenseerd als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo. Inzoverre acht de rechtbank artikel 20, aanhef en onder c, van de Verordening onverbindend.
Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd omdat het gebaseerd is op een onverbindende bepaling. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.
2.6 Vervolgens zal de rechtbank bezien of er aanleiding is gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, derde lid, van Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven bevoegdheid om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De rechtbank overweegt hierbij verweerder de afwijzing van de aanvraag om een traplift heeft gebaseerd op artikel 20, aanhef en onder c, van de Verordening. De rechtbank acht deze bepaling onverbindend voor zover de mogelijkheid tot het bieden van compensatie, zoals het toekennen van een verhuiskostenvergoeding, ontbreekt. Het alsnog aanbieden van een dergelijke compensatie kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval achterwege blijven aangezien eiseres en haar echtgenoot uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij niet willen verhuizen. Zij willen dat een traplift in de portiekwoning wordt geplaatst.
De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van de hardheidsclausule de bevoegdheid heeft om van artikel 20, aanhef en onder c, van de Verordening af te wijken. Verweerder heeft geen aanleiding gezien tot toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank overweegt dat zij bij haar oordeel alleen mag uitgaan van de feiten en omstandigheden die ten tijde van het bestreden besluit bekend waren. Ten tijde van het bestreden besluit acht de rechtbank de situatie van eiseres niet zodanig bijzonder dat de hardheidsclausule toegepast had moeten worden. Ook anderszins (zoals het beroep op gewekte verwachtingen) ziet de rechtbank geen grond om van artikel 20, aanhef en onder c, van de Verordening af te wijken.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand worden gelaten.
2.7 De rechtbank merkt ten overvloede op dat na het bestreden besluit bekend is geworden dat eiseres regelmatig (3 keer per week) gedialyseerd moet worden. De gemachtigde van eiseres heeft tijdens de zitting in het kader van de voorlopige voorziening aangegeven dat het veelvuldige dialyseren in combinatie met diabetes een kans op overlijden tot gevolg heeft van 50% binnen twee jaar. De rechtbank is van mening dat verweerder (ambtshalve) dient te onderzoeken of deze nieuwe medische gegevens aanleiding geven om eiseres op basis van de hardheidsclausule alsnog in aanmerking te brengen voor een traplift in de portiekflat.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Omdat eiseres zich niet heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
gelast dat de gemeente Oosterhout aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J.G.M. Wouters, P.H.J.G. Römers en L.P. Hertsig rechters, en uitgesproken in het openbaar door mr. Wouters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.W. Vonk als griffier, op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.