ECLI:NL:RBBRE:2008:BD3001

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/800126-08 en 02/629274-07
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Janssen
  • A. Scheffers
  • M. Woudstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Steekpartij op het Florijncollege in Breda met verwerping van noodweer en psychische overmacht

In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een steekpartij op het Florijncollege in Breda op 28 januari 2008, heeft de rechtbank Breda op 29 mei 2008 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vlindermes. De rechtbank verwerpt het beroep van de verdachte op noodweer en psychische overmacht. De verdachte had een mes bij zich en stak het slachtoffer, met wie hij eerder had gevochten, in de rug en de wang. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet handelde uit noodweer, omdat de acute dreiging van het slachtoffer was geweken toen zij door omstanders uit elkaar werden gehaald. De rechtbank acht de verdachte schuldig aan poging tot doodslag, maar spreekt hem vrij van moord, omdat er geen voorbedachten rade was. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Daarnaast moet hij een schadevergoeding van € 519,42 betalen aan het slachtoffer, die letsel heeft opgelopen door de steekpartij. De rechtbank benadrukt de ernst van het geweld op schoolpleinen en de impact van de steekpartij op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/800126-08 en 02/629274-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 mei 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en pl[adres]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. W.H.G. van Baarle, advocaat te Breda.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 mei 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- op 28 januari 2008 op het Florijncollege in Breda heeft geprobeerd een medescholier al dan niet met voorbedachten rade te doden door deze met een mes in de rug en de wang te steken dan wel deze zwaar te verwonden (zaak met parketnummer 800126-08)
- op 31 mei 2007 een vlindermes bij zich had en bij zijn aanhouding politieagenten heeft beledigd (zaak met parketnummer 629274-07).
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
m.b.t. parketnr. 02/800126-08:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het Florijncollege heeft geprobeerd [sla[slachtoffer] te doden. Zij baseert zich hierbij op het volgende.
Nadat [slachtoffer] en verdachte al eerder bij het Florijncollege hadden gevochten ontaardde een ontmoeting op het schoolplein op 28 januari 2008 wederom in een gevecht. [slachtoffer] sloeg daarbij verdachte. Medescholieren haalden de vechtenden uit elkaar, maar konden verdachte niet tegenhouden toen deze zich losrukte. Verdachte trok een mes, ging op [slachtoffer] af en stak hem in zijn rug. Terwijl [slachtoffer] vervolgens opstond stak verdachte hem weer, dit maal in zijn wang.
Met name de messteek in de rug acht de officier van justitie een poging tot doodslag, gezien de vitale lichaamsgedeelten die verdachte had kunnen raken. Omdat zij niet bewezen acht dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld acht de officier van justitie een poging tot moord niet bewezen.
Naar haar mening is van noodweer geen sprake. Verdachte is de enige die zou hebben gezien dat [slachtoffer] een mes had. Evenmin acht zij een psychische noodtoestand aanwezig. Verdachte kwam immers tot het steken nadat zij allang uit elkaar waren gehaald en liep bovendien na zijn daad kalm en rustig weg.
m.b.t. parketnr. 02/629274-07:
Ook het aanwezig hebben van een vlindermes acht de officier van justitie bewezen. Gelet op de lengte van het lemmet en de aanwezigheid van een stootplaat betreft het een wapen van categorie I.
Tot slot is haars inziens gelet op de bevindingen van de verbalisanten [naam] en Van Emmerik komen vast te staan dat verdachte hen bij zijn aanhouding beledigde.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten op beide dagvaardingen kan komen en wijst daarbij op het volgende.
m.b.t. parketnr. 02/800126-08:
Verdachte had een mes bij zich omdat hij al enige tijd ernstig werd bedreigd door [slachtoffer] en diens (Marokkaanse) vriendenploeg. De dreiging bestond eruit dat de groep wraak op hem zou willen nemen voor een eerdere vechtpartij.
In de ochtend van 28 januari 2008 viel [slachtoffer] verdachte aan. [slachtoffer] had een mes. Dat blijkt volgens de raadsman uit de getuigenverklaringen over de jongen met beige jas/vest. Deze zou na de vechtpartij zich over het mes van [slachtoffer] hebben ontfermd; daarom werd er bij [slachtoffer] geen mes aangetroffen. Dit strookt weer met het feit dat verdachte na de steekpartij een Marokkaanse jongen hoorde roepen “Geef jouw mes”.
Verdachte werd verbaal en fysiek belaagd door [slachtoffer], was omringd door diens vriendenploeg en werd bedreigd dat hij zou worden neergestoken. [slachtoffer] sloeg hem hard op zijn gezicht en hij bleek een mes te hebben. Verdachte kon niet vluchten en heeft dus uit zelfverdediging zijn mes gepakt en daarmee gezwaaid. Daarmee heeft verdachte uit noodweer gehandeld en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de situatie niet een dergelijke verdediging rechtvaardigde dan is er sprake van een noodweerexcessituatie ten gevolge van de hevige gemoedsbeweging waarin verdachte verkeerde.
Mocht noodweer(exces) niet aanwezig worden geacht omdat niet vast is komen te staan dat [slachtoffer] een mes had, dan beroept de verdediging zich op psychische overmacht, hetgeen tot hetzelfde resultaat zou moeten leiden. Verdachte was immers door de “Marokkaanse” groep dermate bedreigd en verkeerde op het schoolplein onder zo’n grote psychische druk, met name doordat uit getuigenverklaringen in ieder geval is komen vast te staan dat [slachtoffer] hem herhaaldelijk toeriep dat hij ([slachtoffer]) gek in zijn hoofd was en hem zou neersteken, dat verdachte niet anders kon dan hem met gelijke middelen afschrikken. Hij stak dus ter afwering van dreigend gevaar uit een onweerstaanbare druk tot zelfbehoud. Dat verdachte zich tevoren had bewapend met een mes kan hem, gelet op de voortdurende dreiging, welhaast terreur, door [slachtoffer] en diens vrienden, niet worden verweten.
m.b.t. parketnr. 02/629274-07:
Op 31 mei 2007 vroegen verbalisanten aan verdachte en zijn vrienden of zij verdovende middelen bij zich hadden en of zij hun zakken leeg wilden maken. Er was op dat moment geen verdenking van een strafbaar feit, zodat deze vraag van de agenten niet gerechtvaardigd was. Verbalisant [naam] ziet daarna iets uit de zak van verdachte steken en meent dat dit het handvat van een vlindermes was. Verdachte wordt vervolgens met grof geweld op de grond gewerkt en in het gras treffen verbalisanten een vlindermes aan.
Volgens de raadsman staat daarmee niet vast dat verdachte een vlindermes bij zich had.
De verweten beledigingen heeft verdachte gedaan nadat hij hardhandig op de grond werd gewerkt, zijn keel werd dichtgeknepen en overig zinloos geweld tegen hem werd gebruikt. Ook dat kan hem dus niet worden verweten en voor deze feiten dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
m.b.t. parketnr. 02/800126-08:
Over de exacte gebeurtenissen op het schoolplein van het Florijncollege zijn vele, soms sterk uiteenlopende, verklaringen afgelegd. De rechtbank zal daarom eerst de werkelijke toedracht moeten vaststellen.
Daarbij is van belang dat er sprake was van twee “kampen” te weten de groep waartoe [slachtoffer] behoorde en die bestond uit jongelui van Marokkaanse afkomst, en de groep waartoe verdachte behoorde, allen van Turkse komaf. De verklaringen zijn onderling strijdig met elkaar en naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrouwbaar. De rechtbank zal de gang van zaken zoveel mogelijk reconstrueren aan de hand van getuigen die niet tot de groep rond [slachtoffer] en die van verdachte behoorden.
De rechtbank acht daartoe van belang de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getu[getuige 3]. Zij stonden op het schoolplein op enige afstand van de vechtpartij. Zij kenden geen van de jongens uit beide “kampen”. De rechtbank beschouwt hun verklaringen dan ook als neutraal.
[getuige 1] zag dat twee jongens uit de groep door anderen uit de groep uit elkaar gehouden werden, maar dat dit niet lukte. De ene jongen gaf de andere jongen een trap. Het slachtoffer wilde opstaan, maar het leek of hij een klap van de dader kreeg. Toen zag hij dat uit de wang van het slachtoffer een lang, zwart voorwerp stak.
[getuige 2] noemt verdachte jongen 1. Hij zag dat jongen 1 werd tegengehouden door meerdere jongens, maar zich wist los te werken en naar [slachtoffer] liep. Hij zag dat [slachtoffer] aan jongen 1 een trap gaf, waarna deze slaande bewegingen maakte naar [slachtoffer] en vervolgens rustig wegliep. Ook [getuige 2] zag daarna iets uit het gezicht van [slachtoffer] steken.
[getuige 3] zag eveneens dat verdachte zich losrukte, op [slachtoffer] afging, er een vechtpartij ontstond waarbij [slachtoffer] verdachte trapte en waarna verdachte [slachtoffer] sloeg tegen zijn linkerzij en tegen zijn gezicht. Meteen daarna zag [getuige 3] een voorwerp uit de wang van [slachtoffer] steken. [getuige 3] zag verdachte vervolgens weglopen.
De verklaringen van deze drie jongens komen in grote lijnen overeen met verklaringen van andere, min of meer onpartijdige, omstanders, zoals [getuige 4] die verklaart dat [slachtoffer] verdachte een vuistslag op zijn oog gaf, omstanders de beide jongens uit elkaar haalden, verdachte weer los kwam en op [slachtoffer] afliep.
[getuige 5] kende noch verdachte, noch [slachtoffer] bij naam en ging tussen hen staan om het vechten te stoppen. Hij zag dat [slachtoffer] verdachte op zijn oog sloeg en dat er werd getrapt. Later zag hij dat verdachte iets uit zijn jaszak pakte en een zwaaiende beweging (arm ongeveer 90 graden) maakte in de richting van [slachtoffer], waarna deze naar zijn rug greep.
Dit strookt met de aangifte van [slachtoffer] , die onder meer verklaarde: Ik gaf hem een vuistslag. Ik werd toen tegengehouden door de groep die er omheen stond. Ik zag dat die jongen in de tussentijd een mes pakte, hij rende toen op mij af. Ik kon het nog afweren. Ik gaf die jongen een trap op zijn bovenlijf. Maar hij was al weer terug.
Ik zag ineens een mes in mijn kaak zitten.
Ik merkte later ook nog dat ik in mijn rug geraakt was.
Uit de letselomschrijving door de forensisch geneeskundige [naam] tot slot maakt de rechtbank op dat links van de wervelkolom ter hoogte van de 11e borstwervel van [slachtoffer] zich een verse wond bevond van 16 x 6 mm. Op de linkerwang onder het jukbeen ter hoogte van de bovenste tandenrij bevond zich een 22 mm lange horizontaal verlopende verse wond. Inspectie van de binnenzijde bleek te pijnlijk.
Aan de hand hiervan reconstrueert de rechtbank het gebeuren als volgt. [slachtoffer] en verdachte, die al eerder met elkaar hadden gevochten, zagen elkaar op het schoolplein en er ontstond een vechtpartij. [slachtoffer] sloeg als eerste en raakte verdachte op zijn oog, dat meteen fors opzwol. De vechtenden werden door omstanders uit elkaar gehaald, maar verdachte rukte zich los, ging weer op [slachtoffer] af met een mes en heeft hem in zijn rug en daarna in de wang geraakt.
Verdachte is de enige die verklaart dat [slachtoffer] over een mes beschikte. Uit de door de raadsman aangehaalde verklaringen van [3 personen] blijkt dit niet. Zij zagen een jongen met een beige jas of vest iets glimmends uit zijn jaszak halen, maar op dat moment was de vechtpartij al gaande en had die jongen, voorzover die al een mes had, dit mes niet meer aan [slachtoffer] kunnen geven. Dat diezelfde jongen een mes van [slachtoffer] aangepakt zou hebben volgt evenmin uit die verklaringen aangezien die er juist overgaan dat er iets glimmends uit de jaszak werd gepakt.
De hiervoor omschreven handelingen kunnen indien zij worden doorgezet de dood tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van doodslag. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat van voorbedachten rade geen sprake was. Verdachte heeft ook niet doelbewust op [slachtoffer] ingestoken, hij heeft met het mes gezwaaid (in een hoek van 90 graden). Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de poging tot moord.
De handelingen van verdachte moeten echter qua verschijningsvorm wel geacht worden op de dood van [slachtoffer] gericht te zijn geweest. Door zo te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou overlijden. Hij heeft die kans ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen door op zeer korte afstand ongecontroleerd met een mes heen en weer te zwaaien en slaande bewegingen te maken in de richting van [slachtoffer]. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging. De rechtbank vindt van niet. Hiervoor heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat nadat verdachte en [slachtoffer] door omstanders uit elkaar waren gehaald, verdachte zich heeft losgerukt en met een mes op [slachtoffer] is afgegaan. De acute dreiging van [slachtoffer] was daarmee geweken. Een beroep op noodweer komt hem dan ook niet toe.
Evenmin is er sprake van een noodweerexces-situatie. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat verdachte boos was, laat dit onverlet dat hij zich onder de gegeven omstandigheden niet had mogen losrukken en de confrontatie opnieuw had mogen opzoeken.
Mocht impliciet bedoeld zijn een beroep op putatief noodweer te doen, dan wordt ook dat verweer verworpen. Ook al zou verdachte – overigens ten onrechte- in de veronderstelling verkeren dat [slachtoffer] over een mes beschikte, op het moment waarop de vechtenden van elkaar gescheiden waren, was de situatie er niet meer naar dat deze hem daarmee zou aanvallen.
Wil er tenslotte sprake kunnen zijn van psychische overmacht dan zal de verweten handeling in een evenredige verhouding moeten staan tot het belang dat verdachte wilde beschermen en mag er geen minder ingrijpend alternatief voor handen hebben gestaan. Hiervoor is echter reeds vastgesteld dat de noodzaak van verdachte om [slachtoffer] uit te schakelen ontbrak, nadat hij en [slachtoffer] uit elkaar waren gehaald. Verdachte had dus in alle redelijkheid weerstand kunnen en moeten bieden aan de eventueel optredende interne drang.
De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.
m.b.t. parketnr. 02/629274-07:
Dat de vraag van verbalisanten om de zakken leeg te maken niet gerechtvaardigd zou zijn, zoals de raadsman stelde, doet niet ter zake. Zowel verdachte als de zich bij hem in het Valkenbergpark bevindende vrienden leegden immers vervolgens vrijwillig hun zakken.
Het proces-verbaal van de verbalisanten [naam] en [naam] vermeldt vervolgens dat verbalisant [naam] een deel van een handvat uit de rechterbroekzak van verdachte zag steken, dat hij voor 100% herkende als zijnde van een vlindermes. Nadat verdachte, die probeerde te vluchten, was aangehouden vonden de agenten een vlindermes in het gras waar verdachte lag. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vlindermes bij zich had. De verklaring van verdachte dat dit niet zijn mes was acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu dit gevonden is op de plek van de aanhouding.
Verbalisanten hoorden verdachte bij zijn aanhouding tegen hen roepen “Kankerwouten, kankerhomo’s, je kankermoeder en kankerlijers”.
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij de verbalisanten beledigende woorden heeft toegeroepen.
Gezien de manier waarop verdachte weigerde aan zijn aanhouding mee te werken is niet ondenkbeeldig dat enig geweld werd toegepast. Dat mag voor verdachte in ieder geval geen vrijwaring zijn om dermate beledigend te reageren.
Derhalve is ook dit feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
m.b.t. parketnr. 02/800126-08:
op 28 januari 2008 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de rug en de wang/kaak van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
m.b.t. parketnr. 02/629274-07:
1.
Op 31 mei 2007, te Breda, een wapen van categorie I (onder 1°), te weten een vlindermes,
waarvan het lemmet een lengte heeft van tenminste 9 centimeter en
waarvan het lemmet van een stootplaat is voorzien, voorhanden heeft gehad;
2.
op 31 mei 2007, te Breda, opzettelijk beledigend twee ambtenaren, te weten een hoofdagent en een surveillant van de politie Midden en West Brabant (B. [naam] en M.W.M. [naam]), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in het openbaar, te weten in het Valkenbergpark, en in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Kankerwouten" en "Kankerhomo's" en "Je kankermoeder" en "Kankerlijers"
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Zoals onder 4.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer niet. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar omdat het beroep op noodweerexces, putuatief noodweer en psychische overmacht eveneens onder 4.3 is verworpen. Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman verwijst naar het blanco strafblad en de jeugdige leeftijd van verdachte, en de omstandigheid dat hij van het Florijncollege is verwijderd en zich inmiddels heeft ingeschreven voor het komende studiejaar voor een opleiding bij De Rooi Pannen te Tilburg. Hij bepleit een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, gecombineerd met een (forse) werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 31 mei 2007 werd verdachte door de politie gecontroleerd in het Valkenbergpark in Breda. Hij bleek met een verboden wapen, een vlindermes, op zak te lopen. Verdachte beledigde vervolgens in ernstige mate de agenten, die gewoon hun werk deden.
Dat is kwalijk en getuigt van een disrespect naar het openbaar gezag.
Hoe gevaarlijk wapenbezit kan zijn, blijkt uit hetgeen op 28 januari 2008 op het Florijncollege is gebeurd.
Na een ruzie tussen verdachte en het latere slachtoffer, beiden scholieren, troffen zij elkaar enkele dagen later op school. Er ontstond een scheldpartij en vóór de wederzijdse vrienden konden ingrijpen sloeg [slachtoffer] verdachte hard op zijn oog. Daarna werden zij uit elkaar gehaald en probeerden hun vrienden hen uit elkaar te houden.
Maar verdachte rukte zich los, vloog op [slachtoffer] af met een mes en raakte hem al zwaaiend en slaand in zijn rug en wang.
[slachtoffer] overleefde de messteken. Zijn letsel viel alleszins mee. Maar dat is zeker niet aan verdachte te danken. De rechtbank acht het bijzonder ernstig dat verdachte zich niet door omstanders liet weerhouden, doch dat hij midden op het schoolplein, waar veel scholieren bij aanwezig waren, met een mes de confrontatie zocht.
Het hoeft geen betoog dat deze steekpartij een geweldige impact heeft gehad op school, maar ook daarbuiten. De laatste jaren is er meer en meer sprake van geweld op en rond het schoolplein, en helaas heel vaak met het gebruik van wapens. Dit schokt de maatschappij enorm en hier moet dus hard tegen worden opgetreden.
Verdachte heeft een nagenoeg blanco strafblad. De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd en signaleert dat verdachte zijn detentie ongemotiveerd, welhaast ongeïnteresseerd, ondergaat. Daarom komt de reclassering tot het advies de zaak af te doen met, naast het voorarrest, een forse werkstraf.
Dat doet echter naar het oordeel van de rechtbank volstrekt geen recht aan de zaak. De verwijzing van de raadsman naar een zaak in Amsterdam, waar ook op een schoolplein een scholier werd neergestoken, gaat alleen al niet op omdat het daar een minderjarige verdachte betrof.
Wat wel een rol mag spelen is de omstandigheid dat [slachtoffer] evenmin geweld uit de weg ging. Hij was het die de eerste en meteen rake klap uitdeelde.
Verdachte is, zij het nog maar kort, een volwassen man. Hij heeft volwassen delicten gepleegd die tot grote maatschappelijke onrust hebben geleid en enige gemeende spijt van zijn daden heeft de rechtbank niet kunnen bespeuren.
Voor een poging tot doodslag van dit kaliber wordt veelal in jaren gevangenisstraf gedacht. De officier van justitie heeft dus in haar eis op passende wijze rekening gehouden met de leeftijd en het verleden van verdachte en het uitdagende handelen van het slachtoffer.
De rechtbank ziet dan ook geen reden van die eis af te wijken en veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
Het voorwaardelijke deel wordt opgelegd, enerzijds om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen, en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden in herhaling te vallen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], vordert een schadevergoeding van € 519,42 voor het onder 02/800126-08 tenlastegelegde feit. Het bedrag valt uiteen in een bedrag van € 222,60 aan materiële schade (kosten kleding, reis- en telefoonkosten) en een bedrag van € 296,82 aan immateriële schade (zowel lichamelijke als psychische schade).
Alhoewel het slachtoffer enige eigen schuld verweten kan worden is de rechtbank van oordeel dat de schade tot de hoogte zoals opgevoerd een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit. Zij acht verdachte derhalve aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 57, 91, 266, 267 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2, 13, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
m.b.t. parketnr. 02/800126-08
primair: poging tot doodslag;
m.b.t. parketnr. 02/629274-07
feit 1: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], van € 519,42 waarvan € 222,60 ter zake van materiële schade en € 296,82 bij wijze van voorschot ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [adres], € 519,42 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, mr. Scheffers en mr. Woudstra, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 mei 2008.
Mr. Scheffers en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
m.b.t. parketnr. 02/800126-08:
hij op of omstreeks 28 januari 2008 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een mes in de rug en/of de wang/kaak, althans het gezicht van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 januari 2008 te Breda aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een steekwond en/of snijwond in de rug en/of
een steekwond en/of snijwond in de wang, althans het gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een mes in de rug en/of de kaak/wang, althans het gezicht te steken en/of te snijden;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 januari 2008 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes in de rug en/of de wang/kaak, althans het gezicht van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
m.b.t. parketnr. 02/629274-07:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2007, te Breda, een wapen van categorie I (onder 1°), te weten een vlindermes,
- waarvan het lemmet een lengte heeft van tenminste 9 centimeter en/of
- waarvan het lemmet van een stootplaat is voorzien,
voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
2.
hij op of omstreeks 31 mei 2007, te Breda, opzettelijk beledigend twee, althans een, ambtenaren/ambtenaar, te weten een hoofdagent en/of een surveillant van politie Midden en West Brabant (B. [naam] en/of M.W.M. [naam]), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, in het openbaar, te weten in het Valkenbergpark, in elk geval in het openbaar en/of in hun/zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft toegevoegd de woorden : "Kankerwouten" en/of "Kankerhomo's" en/of "Je kankermoeder" en/of "Kankerlijers", althans (telkens) woord(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking;