RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 08 / 950 WRO en 08 / 2001 WRO VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
de besloten vennootschap [eiseres 1],
de besloten vennootschap [eiseres 2],
de besloten vennootschap [eiseres 3],
de besloten vennootschap [eiseres 4],
allen gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseressen,
gemachtigde mr. A.J.M. Zebel-Vaudo,
stichting Wonen West Brabant en stichting Stichting tanteLouise,
beiden gevestigd te [plaats],
verzoeksters,
gemachtigde mr. J.A.M. van der Velden,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,
verweerder.
Eiseressen hebben op 21 februari 2008 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 februari 2008 (beslissing op bezwaar), inzake een door verweerder op 17 september 2007 verleende vrijstelling en bouwvergunning 1e fase voor het oprichten van een multifunctioneel verpleeghuis aan de [adres] te [plaats]. Dit beroep is ter griffie van de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 08 / 950 WRO.
Bij uitspraak van 14 maart 2008 heeft de voorzieningenrechter zowel het primaire besluit van 17 september 2007 als voornoemde beslissing op bezwaar bij wege van voorlopige voorziening geschorst tot de verzending van de uitspraak van de rechtbank op het onderhavige beroep.
Bij besluit van 25 april 2008 heeft verweerder de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008 herzien op verzoek van de stichting Wonen West Brabant. De rechtbank heeft besloten het beroep van eiseressen mede gericht te achten tegen het besluit van 25 april 2008 (bestreden besluit).
Namens de stichtingen Wonen West Brabant en Stichting tanteLouise is op 28 april 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot opheffing van voornoemde schorsing van het primaire besluit en de beslissing op bezwaar. Dit verzoek is ter griffie van de rechtbank ingeschreven onder zaaknummer 08 / 2001 WRO VV.
Het beroep van eiseressen en voornoemd verzoek om voorlopige voorziening zijn gevoegd behandeld ter zitting van 16 mei 2008. Daarbij werd Stichting tanteLouise vertegenwoordigd door [voorzitter], voorzitter van de Raad van bestuur van de stichting. Voor vergunninghoudster Wonen West Brabant waren [vertegenwoordiger vergunninghouder] en directeur [naam ] aanwezig, alsmede architect [naam]. Zij werden bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden. Namens de besloten vennootschappen was directeur [naam] aanwezig, bijstaan door mr. A.J.M. Zebel-Vaudo. Namens verweerder zijn mr. A. Rampaart-Verbeek en mr. J. van den Berg verschenen.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 28 juni 2007 heeft Wonen West Brabant een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een multifunctioneel verpleeghuis aan de [adres] te [plaats] (op basis van tekeningenset 0). Het bouwwerk zal de eerste jaren gebruikt gaan worden door Stichting tanteLouise als tijdelijke huisvesting van een verpleeghuis gedurende de vernieuwbouw van het Algemeen Burger Gasthuis te [plaats].
Op 17 september 2007 heeft verweerder binnenplanse vrijstelling en bouwvergunning verleend voor voornoemd bouwplan van Wonen West Brabant en Stichting tanteLouise op basis van tekeningenset A (primair besluit). Namens eiseressen (besloten vennootschappen) is hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens hebben de besloten vennootschappen een verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank ingediend, strekkende tot schorsing van het primaire besluit. Bij uitspraak van 8 november 2007 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na de verzending van de beslissing op de bezwaren van de besloten vennootschappen. Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat het bouwplan qua goothoogte in strijd is met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan.
Hangende de bezwaarprocedure heeft Wonen West Brabant gewijzigde bouwtekeningen (set B) bij verweerder ingediend. Bij beslissing op bezwaar van 12 februari 2008 heeft verweerder de bezwaren van de besloten vennootschappen ongegrond verklaard, onder meer overwegende dat door een geringe aanpassing van de dakhelling het bouwplan niet langer in strijd is met het bestemmingsplan, dat deze aanpassing geen nieuwe vergunningaanvraag behoeft en dat het primaire besluit in stand kan blijven. Hiertegen is namens de besloten vennootschappen beroep ingesteld.
Op 18 februari 2008 is namens Wonen West Brabant en Stichting tanteLouise verzocht om opheffing van de door de voorzieningenrechter op 8 november 2007 uitgesproken schorsing van het primaire besluit. Op hun beurt is namens de besloten vennootschappen op 21 februari 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot schorsing van de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008. Bij uitspraak van 14 maart 2008 heeft de voorzieningenrechter zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008 bij wege van voorlopige voorziening geschorst tot de verzending van de uitspraak van de rechtbank op het onderhavige beroep.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder op basis van nieuwe stukken van Wonen West Brabant de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008 herzien, in die zin dat thans vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning wordt geacht te zijn verleend voor het bouwplan volgens de bouwtekeningenset C.
2.2 Namens de besloten vennootschappen is in beroep, samengevat, aangevoerd dat de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008 niet in stand kan blijven omdat het aangepaste bouwplan B in strijd is met de gebruiksvoorschriften en bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan, dat in de beslissing op bezwaar niet is ingegaan op de bezwaren inzake de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan en de sectorale wetgeving, dat het geldende bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met de beginselen van een goede ruimtelijke ordening en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dat de wijziging van het bouwplan naar bouwplan B geen wijziging van ondergeschikte aard is en dat bestaande bedrijven zoals dat van eiseres ernstig in hun bedrijfsvoering worden geschaad door de vestiging van een verpleeghuis op een bedrijventerrein.
Ter zitting is namens de besloten vennootschappen tegen het bestreden besluit aangevoerd dat het bouwplan sinds de aanvraag rigoureus is gewijzigd en dat het thans vergunde bouwplan op basis van tekeningenset C nog steeds in strijd is met de gebruiksvoorschriften en bouwvoorschriften van het bestemmingsplan.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht de schorsing van het primaire besluit en de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008 op te heffen omdat het bestreden besluit is gebaseerd op tekeningenset C, waardoor het bouwplan thans volledig voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4 Artikel 56a van de Woningwet bepaalt dat een bouwvergunning op aanvraag in twee fasen wordt verleend. Ingevolge het tweede lid mag en moet de bouwvergunning eerste fase slechts worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e van de Woningwet van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn. Dat betekent dat een bouwplan dient te worden getoetst aan de Bouwverordening, het ter plaatse geldende bestemmingsplan en aan redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen, bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
2.5 De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de besloten vennootschappen nog procesbelang hebben bij hun beroep tegen de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008. Ter zitting hebben Wonen West Brabant en Stichting tanteLouise zich namelijk op het standpunt gesteld dat niet langer het bouwplan op basis van tekeningenset B (bouwplan B) inzet is van het geding maar het bij het bestreden besluit vergunde bouwplan op basis van tekeningenset C (bouwplan C). De voorzieningenrechter stelt echter vast dat bij het bestreden besluit alleen de aan de verleende bouwvergunning en vrijstelling ten grondslag liggende bouwtekening is gewijzigd en dat de beslissing op bezwaar voor het overige nog onverkort van toepassing moet worden geacht. Dat betekent dat het belang van de besloten vennootschappen bij een toetsing van de beslissing op bezwaar niet is vervallen.
2.6 De toetsing van bouwplan C spitst zich toe op de vraag in hoeverre nog sprake is van strijdigheid met het geldende bestemmingsplan. Op de bouwlocatie geldt nog steeds het bestemmingsplan ‘Bedrijvenpark Moermont’ van de gemeente Bergen op Zoom. Het bouwperceel heeft daarin de bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften mogen gronden met deze bestemming worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden, groen- en plantsoenvoorzieningen, verkeersdoeleinden, nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Voor wat betreft het gebruik van gronden met de bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’ bepaalt artikel 9 lid 2.4 onder a dat op die gronden slechts bedrijven/inrichtingen mogen worden gevestigd of bedrijfsactiviteiten mogen worden uitgevoerd die door hun aard geen onevenredige hinder veroorzaken voor de bestaande woonbebouwing in de directe omgeving en dat toepassing zal worden gegeven aan sectorale instrumentaria, zoals de Wet milieubeheer. Blijkens het bepaalde in artikel 9 lid 2.4 onder b moet bij de vestiging van bedrijven worden uitgegaan van een interne zonering van het plangebied overeenkomstig de categorie-indeling als opgenomen in de als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegde ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’, waarbij de daarin genoemde afstand van de bedrijfsactiviteit tot bestaande woonbebouwing als leidraad wordt gehanteerd. In die ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ zijn ‘verpleeghuizen’ als bedrijfsactiviteit opgenomen, met een in acht te nemen afstand van 30 meter tot de reeds bestaande woonbebouwing in de directe omgeving.
Als meest ver strekkende beroepsgrond hebben de besloten vennootschappen aangevoerd dat dit bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening indien en voorzover dit plan de vestiging van een zorginstelling op een bedrijventerrein toestaat. De voorzieningenrechter herhaalt het in zijn uitspraak van 14 maart 2008 ingenomen standpunt, namelijk dat in de eerste plaats aan het college van gedeputeerde staten het oordeel toekomt of een bestemmingsplan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, en wel in het kader van het nemen van een goedkeuringsbesluit. Blijkens het goedkeuringsbesluit van 7 oktober 2003 hebben gedeputeerde staten het bestemmingsplan ‘Bedrijvenpark Moermont’ kritisch beoordeeld en hebben zij uitsluitend hun goedkeuring onthouden aan woningbouw en detailhandel als toegestaan gebruik in het kader van de bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’. De voorzieningenrechter ziet opnieuw geen aanleiding een ander standpunt in te nemen dan gedeputeerde staten, temeer nu het goedkeuringsbesluit onherroepelijk is geworden.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de besloten vennootschappen dat alleen het eerste lid van artikel 9 als doeleindenomschrijving is aan te merken. Dat neemt echter niet weg dat in de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ een verpleeghuis als een vorm van bedrijfsactiviteit is opgenomen en dientengevolge moet worden geacht een toegelaten activiteit te zijn in het kader van de bestemming ‘bedrijfsdoeleinden’. Dat betekent dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de vestiging van een verpleeghuis past binnen de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. De stelling van de besloten vennootschappen dat de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ alleen de afstanden tussen bedrijfsvormen weergeeft, gaat uit van een te beperkte lezing van artikel 9, eerste en tweede lid, van de planvoorschriften. Evenmin juist is de stelling dat het bouwplan moet worden getoetst aan de ‘Ontwikkelingsvisie Voormalig Veilingterrein’ d.d. 27 februari 2001. In artikel 1 onder punt 1 van het bestemmingsplan staat dat het bestemmingsplan is opgesteld en vastgesteld in aansluiting op de Ontwikkelingsvisie. Uit deze formulering kan niet blijken dat ieder bouwplan niet alleen moet voldoen aan het bestemmingsplan maar ook aan de, door de vaststelling van het bestemmingsplan inmiddels achterhaalde, Ontwikkelingsvisie.
De uiterlijke verschijningsvorm van het bouwplan is een aantal keren gewijzigd. Volgens verweerder ging het steeds om wijzigingen van ondergeschikte aard waarvoor geen nieuwe aanvraag om bouwvergunning hoefde te worden ingediend. Naar het oordeel van de voor-zieningenrechter dient een tussentijdse wijziging van het bouwplan in dat verband niet te worden vergeleken met het vorige bouwplan noch met het allereerst vergunde bouwplan, maar met het bouwplan dat aan de inleidende aanvraag ten grondslag lag en voor het publiek ter inzage heeft gelegen. Volgens verweerder en Wonen West Brabant heeft het bouwplan met tekeningenset 0 (bouwplan 0) ter inzage gelegen. Hoewel daar vraagtekens bij gezet kunnen worden, zal de voorzieningenrechter thans uitgaan van de juistheid van deze stelling.
Geconstateerd moet worden dat bouwplan C zodanig afwijkt van bouwplan 0 dat niet meer kan worden gezegd dat bouwplan C is aan te merken als een wijziging van ondergeschikte aard. Bouwplan 0 had aan alle zijden rechte gevels tot aan het platte dak. Bouwplan C heeft een afwijkende dakconstructie waarbij de bovenste bouwlaag aan de voorzijde en achterzijde is omgewerkt tot een kapconstructie, waarbij de kapconstructie bovendien uitsteekt ten opzichte van de rechte gevel van de twee eerste bouwlagen. Verder is bouwplan C 58 cm onder het maaiveld gesitueerd, met alle gevolgen voor het uiterlijk aanzien van het gebouw en voor de waterhuishouding rondom de bouwput. Deze wijzigingen leiden ertoe dat een toetsing van bouwplan C in vergelijking tot bouwplan 0 verschil maakt inzake constructie (toetsing aan het bestemmingsplan), uiterlijk aanzien (toetsing aan redelijke eisen van welstand) en wellicht ook de manier van bouwen (toetsing aan de Bouwverordening). Het verschil in toetsing op al deze punten leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat voor bouwplan C een nieuwe aanvraag had moeten worden ingediend. Het beroep tegen het bestreden besluit zal daarom gegrond worden verklaard.
Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008 zal eveneens gegrond worden verklaard. Bij uitspraak van 14 maart 2008 is reeds overwogen dat bouwplan B in strijd is met het bestemmingsplan. Voor de eerdere bouwplannen is dat niet anders. Verder blijkt uit de besluitvorming van verweerder dat Wonen West Brabant afziet van realisering van de aan bouwplan C voorafgaande plannen. Aan een bespreking van de overige gronden van beroep komt de voorzieningenrechter niet toe.
2.7 Gelet op voorgaande overwegingen zal het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeksters worden afgewezen. Geen van verweerders besluiten kan immers ten grondslag worden gelegd aan bouwplan C. Omdat de voorgaande bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan, ziet de voorzieningenrechter aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te doen wat verweerder had moeten beslissen, te weten de bezwaren van eiseressen gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en de inleidende aanvraag om bouwvergunning van Wonen West Brabant afwijzen.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseressen te worden vergoed. Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseressen, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing op bezwaar van 12 februari 2008 en het bestreden besluit van 25 april 2008;
verklaart het bezwaar van eiseressen gegrond, herroept het primaire besluit van 17 september 2007, wijst de aanvraag om bouwvergunning d.d. 28 juni 2007 van stichting Wonen West Brabant af, kent eiseressen ten laste van verweerder een vergoeding als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb toe tot een bedrag van € 644,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeksters af;
gelast dat de gemeente Bergen op Zoom aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht van € 288,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Bergen op Zoom.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van mr. M.A.M. de Baar, griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 mei 2008.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 27 mei 2008.