ECLI:NL:RBBRE:2008:BD1814

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/417
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting en voorzieningen voor productaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 29 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, een BV die zich bezighoudt met de handel in en montage van aluminium en kunststof ramen, deuren en serres, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2001, waarbij de inspecteur een belastbaar bedrag van € 124.672 had vastgesteld. De belanghebbende stelde dat zij recht had op voorzieningen voor productaansprakelijkheid en montagegarantie, maar de rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er per balansdatum een redelijke mate van zekerheid bestond dat de toekomstige uitgaven voor productaansprakelijkheid zich zouden voordoen. Tijdens de zitting op 16 april 2008 werd er overeenstemming bereikt over de voorziening montagegarantie, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur de dotatie aan de voorziening voor productaansprakelijkheid niet had hoeven accepteren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verminderde de aanslag tot een belastbaar bedrag van € 55.940. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en werd gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor de voorzieningen bij de belanghebbende ligt en dat de aannames die zij had gedaan niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/417
Uitspraakdatum: 29 april 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 20 december 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2001 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 124.672.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2008 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 55.940;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan haar vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbendes activiteiten bestaan uit de handel in en montage van aluminium en kunststof ramen, deuren, serres en aanverwante artikelen. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van € 293.471 negatief. Blijkens deze aangifte (en de jaarrekening) heeft belanghebbende over het jaar 2001 ten laste van de winst gedoteerd aan de voorziening voor montagegarantie en aan de voorziening voor productaansprakelijkheid, een bedrag ter grootte van respectievelijk € 54.489 en € 266.890. De stand van de voorziening montagegarantie ultimo 2001 bedraagt € 241.343. De inspecteur heeft met dagtekening 31 augustus 2004 aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 124.672. Hierbij is de dotatie aan de voorziening voor productaansprakelijkheid niet geaccepteerd. Met betrekking tot de montagegarantie heeft de inspecteur (wegens opgewekt vertrouwen) het vormen van een voorziening tot een bedrag van f 198.534
(€ 90.090) toegestaan. Voor het overige (€ 241.343 -/- € 90.090 = € 151.253) dient volgens de inspecteur de voorziening montagegarantie ten gunste van de winst vrij te vallen. Bij de uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de door de inspecteur aangebrachte correcties terecht zijn. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.
2.3. Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33 417 (BNB 1998/409) volgt dat ten laste van de winst een voorziening voor toekomstige uitgaven mag worden gevormd, indien die (toekomstige) uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en terzake van de uitgaven (op de balansdatum) een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen. De bewijslast dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan, rust op belanghebbende.
Voorziening montagegarantie
2.4. Partijen zijn ter zitting in zoverre tot overeenstemming gekomen dat ultimo 2001 de voorziening montagegarantie f 350.000 (€ 158.823) bedraagt en dat in verband daarmee het belastbaar bedrag zoals vastgesteld in de uitspraak op bezwaar moet worden verminderd met € 68.732.
Voorziening productaansprakelijkheid
2.5.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met betrekking tot de voorziening productaansprakelijkheid, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat per balansdatum sprake was van een redelijke mate van zekerheid dat de door belanghebbende gestelde toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. Belanghebbende heeft weliswaar een gedetailleerde berekening van de dotatie aan de voorziening overgelegd, maar deze berekening is gebaseerd op diverse aannames en gemiddelde kosten. Deze aannames en kosten worden niet onderbouwd met concrete gegevens van het bedrijf van belanghebbende zelf, zodat geen, althans onvoldoende inzicht is geboden in de kans of waarschijnlijkheid dat de door belanghebbende gestelde toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. Dat de aannames en gemiddelde kosten, wat daar verder van zij, zijn afgeleid van een met belanghebbende vergelijkbaar bedrijf doet aan het voorgaande niet af.
2.5.2. Voor een omkering van de bewijslast in die zin dat deze komt te rusten op de inspecteur zoals belanghebbende bepleit, ziet de rechtbank in redelijkheid geen grond. Overigens vindt een dergelijke omkering geen steun in het recht.
Slotsom
2.6. Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.
3. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn in de samenhangende zaken bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 07/417 en 07/418 op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1), waarvan de helft, € 322 voor de onderhavige zaak.
Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt en niet is gebleken dat zij om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2008 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. D. Hund, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.