ECLI:NL:RBBRE:2008:BD1022
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting met omkering van de bewijslast
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 27 maart 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting. De eiser, een ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999. De inspecteur van de Belastingdienst had op 24 augustus 2006 uitspraak gedaan op het bezwaar van de eiser. Tijdens de zitting op 13 maart 2008 te Breda zijn zowel de eiser, vergezeld van zijn gemachtigde, als de inspecteur verschenen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet de vereiste aangifte had gedaan, omdat hij een aanzienlijk deel van de omzet niet had vermeld in zijn aangifte omzetbelasting. Dit was gebaseerd op bewijs uit een strafrechtelijk onderzoek, waaruit bleek dat de eiser betrokken was bij de verkoop van gestolen auto’s en het opmaken van valse facturen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur op basis van de beschikbare gegevens een redelijke benadering had gemaakt van de nageheven belasting.
De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat de hoorplicht was geschonden. De gemachtigde van de eiser had aangegeven dat hij gehoord wilde worden, maar ook dat hij eerst het controlerapport wilde ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen en dat het feit dat hij niet is gehoord voor zijn eigen rekening kwam.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken.