ECLI:NL:RBBRE:2008:BD0639

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
465466 cv 07-6538
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gemeente als wegbeheerder voor schade door gat in fietspad

In deze zaak vorderde eiser, een fietser, schadevergoeding van de Gemeente Bergen op Zoom na een ongeval waarbij hij in een gat in het fietspad viel. Het gat was ontstaan door een lekkage in de hoofdwaterleiding, die kort voor het ongeval was ontstaan. Eiser stelde dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk was op basis van artikel 6:174 BW (risicoaansprakelijkheid) en artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). Hij betoogde dat de gemeente tekortgeschoten was in haar zorgplicht om het fietspad in goede staat te houden en dat er onvoldoende waarschuwingen waren voor de gevaarlijke situatie. De gemeente betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat het gat pas kort voor het ongeval was ontstaan, waardoor er geen tijd was om maatregelen te treffen.

De kantonrechter oordeelde dat de gemeente niet aansprakelijk was. De rechter stelde vast dat het gat een gevolg was van een plotselinge lekkage, en dat de gemeente niet nalatig was geweest in haar zorgplicht. De kantonrechter concludeerde dat de tijd tussen het ontstaan van het gat en het ongeval te kort was om adequate waarschuwingen te geven aan weggebruikers. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van wegbeheerders en de omstandigheden waaronder aansprakelijkheid kan ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 465466 CV EXPL 07-6538
vonnis bij vervroeging d.d. 23 april 2008
inzake
[eiser],
wonende te [adres],
eiser, procederend krachtens civiele toevoeging nr. 1DY3798,
gemachtigde: mr. A. van Vliet, advocaat te Bergen op Zoom,
tegen
de Gemeente Bergen op Zoom,
zetelend te (4600 AA) Bergen op Zoom, aan het adres Jacob Obrechtlaan 4,
gedaagde, bij volmacht van het College van B&W vertegenwoordigd door
de heer J.M. Withagen, ambtenaar bij de gemeente.
1. Het verdere verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
1.1 het tussenvonnis van 2 januari 2008 en de in dat tussenvonnis genoemde processtukken;
1.2 de mondelinge behandeling van 22 januari 2008 en de in dat kader door de griffier gemaakte aantekeningen van deze zitting en de namens gedaagde overgelegde volmachten;
1.3 de conclusie na comparitie tevens akte vermeerdering van eis en aanvulling van eis, met producties;
1.4 de conclusie na comparitie van de zijde van gedaagde;
1.5 het audiëntieblad d.d. 2 april 2008, waaruit voor zover van belang blijkt, dat deze zaak verwezen is voor vonnis.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
Eiser vordert, na vermeerdering en aanvulling van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 2.015,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2007 tot de dag van de voldoening, en met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
Gedaagde concludeert dat de vordering van eiser afgewezen dient te worden.
3. De verdere beoordeling
3.1 Bij voormeld tussenvonnis heeft de kantonrechter partijen uitgenodigd voor een mondelinge behandeling (comparitie) met als doel het inwinnen van nadere inlichtingen van partijen en het beproeven van een minnelijke regeling. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2008 geen minnelijke regeling bereikt. Partijen blijken duidelijk van mening te verschillen over de beantwoording van de vraag of gedaagde als wegbeheer-der al dan niet (risico)aansprakelijk is voor de gevolgen van een aan eiser overkomen ongeval. Eiser meent dat gedaagde wel aansprakelijk is terwijl gedaagde de tegenovergestel-de mening is toegedaan. Partijen handhaven tijdens de mondelinge behandeling en ook in hun conclusie na comparitie hun eerder bij dagvaarding respectievelijk bij conclusie van antwoord ingenomen standpunten.
3.2 De kantonrechter gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten:
* Eiser reed op 3 april 2007 omstreeks 15.00 uur met zijn fiets vanaf NS-station Bergen op Zoom richting zijn ouderlijk huis gelegen in de wijk Oost aan de [adres];
* Onderweg bleek dat in verband met lekkages een deel van de Churchilllaan, dat is gelegen tussen de rotonde van de Rooseveltlaan enerzijds en de kruising met de Kometenlaan anderzijds was afgezet door middel van schrikhekken;
* Op de als productie 2 bij CvA overgelegde situatieschets is aangegeven waar deze afzettingen zich bevonden;
* Medewerkers van Brabant Water N.V. waren op dat moment bezig met het herstellen van een tweetal lekkages, op genoemde situatieschets aangeduid met X1 en X2;
* Tijdens het herstellen van de lekkage X1 was spontaan de lekkage X2 ontstaan;
* De lekkages X1 en X2 bevonden zich binnen het afgezette weggedeelte van de Churchilllaan;
* Tijdens de werkzaamheden in verband met lekkage X2 ontstond in de onmiddellijke nabijheid van de genoemde rotonde een 3e lekkage, op genoemde situatieschets aangeduid met X;
* Door deze 3e lekkage was ter plaatse een gat van ongeveer 1 meter diep, gevuld met water, ontstaan;
* Partijen verschillen van mening over de exacte locatie van dit gat;
* Kort na het ontstaan van deze 3e lekkage passeerde eiser op zijn fiets bovengenoemde rotonde en hij reed met zijn fiets in het op dat moment ongemarkeerde gat.
3.3 Eiser houdt gedaagde aansprakelijk voor de schade, die hij zegt te hebben geleden als gevolg van bovengenoemd ongeval. Primair baseert eiser hierbij de aansprakelijkheid van gedaagde op artikel 6:174 BW en subsidiair op artikel 6:162 BW. Eiser stelt daartoe dat gedaagde, als wegbeheerder en eigenaresse, verzuimd heeft om ervoor zorg te dragen, dat het fietspad ter hoogte van de rotonde Rooseveltlaan/Churchilllaan als openbare weg in goede staat verkeerde en dat de veiligheid van weggebruikers niet in gevaar werd gebracht.
Het onderhavige gat in het fietspad/trottoir levert volgens hem een gebrek op in de zin van artikel 6:174 BW waarvoor op gedaagde als wegbeheerder een risicoaansprakelijkheid rust, waarbij de omkeringregel van toepassing is. Het gat heeft het risico op een ongeval in het leven geroepen of verhoogd en dit risico heeft zich vervolgens ook verwezenlijkt. Het beroep van gedaagde op de zogenaamde tenzij-clausule van artikel 6:174 BW is volgens eiser onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Gedaagde is volgens hem tekortgeschoten in haar zorgplicht. Gedaagde heeft volgens eiser ook onrechtmatig gehandeld door onvoldoende de veiligheid van de weggebruikers te waarborgen door niet tegen het gat in het fietspad te waarschuwen terwijl zij wist dat het bestemmingsverkeer van dit fietspad gebruik maakte. Het verbod vanaf de Rooseveltlaan de Churchilllaan in te rijden was volgens eiser niet absoluut nu op dat moment voor ongemotoriseerde voertuigen een uitzondering werd gemaakt. Hij zegt afgezien van de aanwezige schrikhekken verder geen afzetlint en/of C1 borden te hebben gezien. Eiser zegt kort voor zijn val voornemens te zijn geweest ter plaatse het trottoir op te gaan om vervolgens zo de Churchilllaan in te lopen. Het gat van ongeveer 1,5 meter breed bij 1 meter diep bevond zich volgens hem zowel in het fietspad als in het trottoir. Eiser betwist dat hij op het moment van de val (met opgetrokken benen) over het trottoir fietste. Eiser zegt vanaf de Rooseveltlaan over het fietspad te zijn komen aanrijden. De ter plaatse aanwezige schrikhekken stonden volgens hem net achter het aanwezige zebrapad, waardoor het alleen voor het gemotoriseerde verkeer onmogelijk was vanaf de rotonde de Churchilllaan in te rijden. Het op de Rooseveltlaan rechtdoorrijdend verkeer kon op de rotonde gewoon haar weg vervolgen. Dit gold volgens eiser zowel voor motorrijtuigen, fietsers alsook voor voetgangers. Eiser betwist dat hij zelf een risico heeft genomen dat hij een ongeluk zou krijgen. Het eigenschuldverweer van gedaagde kan volgens hem dan ook niet slagen. Eiser acht het ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat hij als kwetsbare verkeersdeelnemer met het risico en met de schade zou blijven zitten. Hij wijst ook nog op de zogenaamde CROW-richtlijnen. Eiser meent dat gedaagde in strijd heeft gehandeld met deze richtlijnen. Door het ongeval zegt eiser schade ad € 1.658,55, zoals opgenomen in de als productie 8 bij dagvaarding overgelegde schadelijst, te hebben geleden. In deze procedure vordert eiser vergoeding van deze schade, te vermeerderen met en bedrag ad € 357,00 aan gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente. In zijn conclusie na comparitie heeft eiser -kort gezegd- zijn stellingen gehandhaafd. Eiser betwist hierbij ook de onpartijdigheid van de heer Koolen, uitvoerder van Brabant Water N.V., omdat deze juist verantwoordelijk was voor de uitvoering van de werkzaam-heden. Eiser verwijst naar de door hem overgelegde schriftelijke verklaringen van de heer [T.] en mevrouw [B.]. Eiser biedt (nader) bewijs aan van zijn stellingen.
3.4 Gedaagde wijst alle (risico)aansprakelijkheid af. Gedaagde betwist dat sprake was van ondeugdelijk regulier onderhoud of van een ondeugdelijke afzetting van een gevaarzettende situatie. Op al genoemde schrikhekken waren volgens gedaagde de borden C1 bevestigd, hetgeen betekent dat het voor alle voertuigen, dus ook voor fietsers, verboden was om dat gedeelte van de Churchilllaan in te rijden. Gedaagde ontkent derhalve dat er een uitzondering zou zijn gemaakt voor ongemotoriseerde voertuigen. Tijdens de werkzaamheden in verband met de (2e) lekkage X2 ontstond de 3e lekkage X. De leiding waarin de lekkage ontstond bevond zich volgens gedaagde onder het asfaltwegdek van het fietspad ter plaatse. Het water dat vrijkwam zocht zich een weg naar boven. Daarbij werd het zand onder het asfaltwegdek van het fietspad weggespoeld maar bleef het wegdek van het fietspad volgens gedaagde niettemin in tact. Het vrijkomende water zorgde er wel voor dat het naastgelegen trottoir werd weggespoeld. Ter plaatse ontstond volgens gedaagde een waterfontein van ongeveer 30 cm boven het maaiveld, lees trottoir. Op dat moment kwam volgens gedaagde, aldus het relaas van de medewerkers van Brabant Water N.V., eiser op zijn fiets aangereden.
Tussen het moment van het ontstaan van de 3e lekkage en het moment waarop eiser werd gesignaleerd, was volgens gedaagde een dusdanig korte periode dat er geen gelegenheid was geweest om adequate maatregelen te treffen om weggebruikers te waarschuwen voor de mogelijke gevolgen c.q. gevaren, voortvloeiend uit de ontstane situatie. Als eiser op het fietspad was blijven rijden, had hij volgens gedaagde geen enkel probleem ondervonden.
Nu eiser om hem moverende redenen zich met zijn fiets op het trottoir bevond en met opgetrokken voeten (dus los van de pedalen) er blijk van gaf van plan te zijn door de daar aanwezige fontein te rijden, kon het gebeuren dat eiser geconfronteerd werd met het daar aanwezige gat in het trottoir. Gedaagde verwijst naar de verklaring van de medewerker van Brabant Water N.V., ter zake deze handelwijze van eiser. Het gat in het fietspad, waar eiser naar verwijst, is volgens gedaagde pas later door medewerkers van Brabant Water N.V. uitgezaagd om de onderhavige lekkage te herstellen. De door eiser aangehaalde jurispruden-tie ziet volgens gedaagde niet op de onderhavige casus. Gelet op bovenstaande meent gedaagde dat de vordering van eiser niet voor toewijzing in aanmerking komt. Gedaagde betwist verder de door eiser opgevoerde schadeposten. Door eenmalig contact met water kunnen deze zaken volgens de gemeente niet onherstelbaar zijn beschadigd.
Verder moet er rekening worden gehouden met een waardevermindering als gevolg van een normale afschrijving op de aanschafkosten, aldus gedaagde. Gedaagde biedt eveneens bewijs aan van haar stellingen.
3.5 De kantonrechter stelt allereerst voorop, dat gedaagde als wegbeheerder inderdaad een zorgplicht heeft voor het goede onderhoud van haar wegen. Gedaagde is in die hoedanigheid ook verantwoordelijk voor deugdelijke afzetting van gevaarzettende situaties. Toen eiser in het onderhavige gat fietste was Brabant Water N.V. op de Churchilllaan bezig met reparaties van lekkages aan de waterleiding. Onweersproken staat vast, dat het weggedeelte, waar de eerste twee lekkages waren ontstaan, deugdelijk was afgezet. Omdat het aan eiser overkomen ongeval daar niet heeft plaatsgevonden, acht de kantonrechter dit minder relevant.
Niet gesteld of gebleken is, dat er sprake was van ondeugdelijk wegbeheer van de zijde van gedaagde. Het ontstane gat was immers een direct gevolg van het ontstaan van de (3e) lekkage in de hoofdwaterleiding onder het geasfalteerde fietspad, gelegen op c.q. aan de al genoemde rotonde. Dat deze lekkage en daarmee het gat is ontstaan, kan gedaagde als wegbeheerder niet worden verweten. De vraag is echter of gedaagde na het ontstaan van het gat nalatig is geweest met het waarschuwen van de weggebruikers, waaronder eiser.
Met gedaagde is de kantonrechter van oordeel, dat het hier gaat om een incident, een plotseling en onvoorzien van buitenkomend gebrek in de weg. Ook bij een dergelijk gebrek moet gedaagde als wegbeheerder natuurlijk in actie komen. In dit geval fietste eiser echter kort (enkele minuten) na ontstaan van het gebrek in het ontstane gat. De kantonrechter is van oordeel, dat zich hier een omstandigheid heeft voorgedaan, waarbij het voor gedaagde als wegbeheerder onmogelijk was om preventieve maatregelen, zoals het waarschuwen van de aanwezige weggebruikers (waaronder eiser). Met gedaagde is de kantonrechter van oordeel, dat in deze zaak inderdaad de zogenaamde “tenzij-clausule” van artikel 6:174, eerste lid BW aan de orde is. Ook al was gedaagde bekend geweest met het onderhavige dan nog zou gedaagde -gezien het korte tijdsverloop- machteloos zijn geweest omdat de tijd te gering was om maatregelen te treffen. De door eiser aangehaalde jurisprudentie ziet niet op een situatie als de onderhavige.
Eiser baseert de aansprakelijkheid van gedaagde subsidiair op artikel 6:162 BW. Eiser stelt in dat verband, dat gedaagde, als eigenaresse en belast met onderhoud, heeft verzuimd zorg te dragen, dat het fietspad ter hoogte van de rotonde Rooseveltlaan/Churchilllaan als open-bare weg in goede staat verkeerde en de veiligheid van weggebruikers niet in gevaar brengt. Volgens eiser is gedaagde tekortgeschoten in deze zorgplicht. Gedaagde betwist gemotiveerd tekort te zijn geschoten in haar zorgplicht. De kantonrechter is van oordeel, dat gedaagde in het onderhavige geval niet tekort is geschoten in haar zorgplicht. Ook hier heeft te gelden, dat de tijd voor gedaagde te gering was om deugdelijke beveiligingsmaatregelen te treffen voor de weggebruikers, waaronder eiser. Op het moment van het onderhavige ongeval was nog geen sprake van nalatig handelen in die zin, dat dit handelen een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW oplevert.
3.6 Voor de hierboven beantwoorde rechtsvraag betreffende de aansprakelijkheid van gedaagde, is niet relevant wat de exacte locatie was van het onderhavige gat.
3.7 Ook de door eiser gestelde strijd met de zogenaamde CROW-richtlijnen is in dit verband niet relevant. Verder kan de discussie tussen partijen over de hoogte van de schade, evenals het eigen schuldverweer, onbesproken blijven.
3.8 Het -na aanvulling van eis gedane- beroep van eiser op de (aanvullende) werking van de redelijkheid en billijkheid (ex art. 6:248 BW) treft ook geen doel. De enkele omstandigheid, dat een wederpartij mogelijk voor een bepaalde schade verzekerd is, maakt niet dat deze partij dan ook het risico zou moeten dragen. Uitgangspunt is nog steeds dat iedere partij in beginsel zijn eigen schade dient te dragen.
3.9 Samenvattend is de kantonrechter van oordeel, dat de vordering van eiser hierna dient te worden afgewezen.
3.10 Eiser zal als de volledig in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van gedaagde zullen hierna worden begroot op NIHIL. Gedaagde wordt geacht in persoon te procederen en zij heeft ook niet expliciet om een proceskostenveroordeling gevraagd.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering van eiser af;
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, aan de zijde van gedaagde tot deze uitspraak begroot op NIHIL.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 23 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.