RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 05 / 1196 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiseres],
te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde mr. M.H. Feiken,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Utrecht),
verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 februari 2005 (bestreden besluit), inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan haar voormalig werkneemster {naam werkneemster] (werkneemster). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Werkneemster heeft toestemming gegeven voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door eiseres.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 januari 2007, waarbij aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde, alsmede haar arts-gemachtigde [naam arts-gemachtigde]. Verweerder en werkneemster zijn niet op de zitting verschenen.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen, waarna verweerder op verzoek van de rechtbank nadere inlichtingen heeft verstrekt. Vervolgens heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:57 van de Awb met toestemming van partijen een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Werkneemster is voor 32 uren per week bij eiseres werkzaam geweest als assistent filiaalleider. Op 18 juni 2003 is werkneemster uitgevallen wegens schouderklachten. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 17 mei 2004 (primair besluit) aan werkneemster per einde wachttijd, 16 juni 2004, een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard, en heeft hij het primaire besluit gehandhaafd.
2.2 Eiseres heeft - kort samengevat - aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is geweest. De arts-gemachtigde van eiseres heeft in dat verband aangegeven dat de beoordeling van de verzekeringsarts niet voldoet aan de vereisten van toetsbaarheid en reproduceerbaarheid. Het is volgens de arts-gemachtigde onduidelijk of er door de verzekeringsarts een lichamelijk onderzoek is verricht. Daarnaast is het volgens de arts-gemachtigde niet juist aan te nemen dat de informatie van de orthopedisch chirurg van augustus 2003 een correct beeld geven van de medische situatie van werkneemster in april 2004, nu werkneemster op 28 januari 2004 is geopereerd. De arts-gemachtigde van eiseres bestrijdt de beperkingen die zijn aangenomen ten aanzien van het werken met een toetsenbord, van schroefbewegingen en van de psychische belastbaarheid. Voorts ontbreekt er naar het oordeel van de arts-gemachtigde een medische onderbouwing voor de beperking ten aanzien van stof, rook, gassen en dampen en van de beperking ten aanzien van rugbelasting.
Met betrekking tot het arbeidskundig deel van het bestreden besluit heeft eiseres aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de productiefuncties, die door de arbeidsdeskundige niet zijn geduid omdat die functies belastbaarheid van twee armen vereisen, voor werkneemster niet passend zouden zijn. Eiseres wijst er in dat verband op dat de functie van assistent consultatiebureau (sbc-code 372091) wel passend is geacht, terwijl in die functie ook beide armen worden belast.
2.3 Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen. Van belang is dan ook:
- of werkneemster medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid inkomsten te verwerven.
Om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft dit systeem aanvaard als ondersteunend systeem bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank overweegt dat door het systeem, bij de vergelijking van de belastbaarheid van betrokkene (die is neergelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML)) met de functiebelasting, signaleringen worden aangebracht. Een signalering duidt erop dat met betrekking tot een onderdeel van de functiebelasting mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene. Deze signaleringen zijn terug te vinden op het formulier Resultaat Functiebeoordeling als M, G en/of *. De CRvB heeft overwogen dat alle signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien waaruit kan blijken dat en waar-om van een daadwerkelijke overschrijding toch geen sprake is.
2.4 Het bestreden besluit is wat betreft het medische oordeel gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts.
De verzekeringsarts heeft werkneemster onderzocht en heeft het dossier van werkneemster bestudeerd. Voorts is informatie ingewonnen bij behandelend orthopedisch chirurg van werkneemster. Uit diens brief van 15 september 2003 blijkt dat er bij werkneemster sprake is van een subacromiale impingement van de linker schouder. De orthopedisch chirurg heeft een infiltratie gegeven met Depo-Medrol en Maricaïne. Bij positief resultaat zou een arthroscopische acromioplastiek kunnen worden overwogen. De verzekeringsarts is op basis van het voorgaande uitgegaan van de diagnose status na operatie linker schouder vanwege subacromiale impingement. Volgens de verzekeringsarts is de linkerarm nauwelijks bruikbaar. Er is een beperking voor wat betreft heffen boven 80 graden. Rekken en strekken is een probleem en er is sprake van krachtsverlies. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met een zwakke rug. De beperkingen en de belastbaarheid zijn neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 21 april 2004.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. De bezwaarverzekeringsarts kan zich op basis van de in het dossier aanwezige medische gegevens verenigen met de rapportage van de verzekeringsarts en de opgestelde FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van het vorenstaande geconcludeerd dat de bezwaren van eiseres geen aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop het primaire besluit is gebaseerd.
De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapportage van 10 februari 2006 gereageerd op de beroepsgronden van eiseres. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is het onderzoek van de ver-zekeringsarts voldoende zorgvuldig geweest, en is voldoende inzichtelijk en aannemelijk waarom arbeid voor werkneemster schoudersparend dient te zijn. De bezwaarverzekerings-arts acht het voorts aannemelijk dat werkneemster beperkt is ten aanzien van schroefbewegingen, omdat dit een inzet vergt van de gehele bovenste extremiteit, inclusief kracht zetten vanuit de schouder en de bovenarm. De conclusie van de verzekeringsarts, dat de rug moet worden ontzien, is inderdaad uitsluitend op anamnestische gronden gebaseerd, maar daarmee is naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts nog niet gezegd dat niet plausibel is dat werkneemster beperkt kan worden geacht ten aanzien van langdurig staan tijdens het werk. Gezien de voorgeschiedenis komt de bezwaarverzekeringsarts deze lichte beperking van de statische rugbelasting aannemelijk voor. Hoewel de verzekeringsarts daarvoor geen medische onderbouwing heeft gegeven, is het volgens de bezwaarverzekeringsarts algemeen bekend dat astmatici door allergie en/of bronchiale hyperreactiviteit met pulmonale klachten reageren op verhoogde concentraties stof, rook, gassen en dampen. Het opnemen van deze beperkingen past dan ook bij het gegeven dat werkneemster soms kortademig raakt en zonodig R/ventolin gebruikt. De bezwaarverzekeringsarts volgt de arts-gemachtigde dat werkneemster niet beperkt had mogen worden ten aanzien van ‘toetsenbord bedienen en muis hanteren’, omdat werkneemster zeker in staat is deze activiteit uit te voeren. Dit opheffen heeft echter geen consequenties voor de belastbaarheid van werkneemster, nu zij ook beperkt is ten aanzien van het ‘werken met toetsenbord en muis’. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij aanvullende rapportage van 2 juni 2006 aangegeven dat een beperking ten aanzien van werken met toetsenbord en muis gezien het medische beeld (een vastzittende schouder na acromioplastiek in januari 2004) voorstelbaar is, met name omdat langdurige toetsenbordbediening niet alleen langdurige immobiliteit van de linkerschouder impliceert, maar voorts een forse statische belasting met zich meebrengt. Naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dient langdurige statische inzet of belasting van de schouder in een werksituatie dan ook ten stelligste worden voorkomen.
Bij rapportage van 23 februari 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd op hetgeen ter zitting is besproken, in het bijzonder op de vraag waarom werkneemster beperkt wordt geacht ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis, terwijl er geen beperking geldt ten aanzien van het bedienen van toetsenbord en hanteren van een muis. Volgens de bezwaarverzekeringsarts moet werkneemster de motorische capaciteiten hebben om een toetsenbord en muis te bedienen, aangezien zij niets mankeert aan haar handen. Het ‘werken met toetsenbord en muis’ ziet op het bedienen van de standaardmiddelen voor computergebruik gedurende de werkdag. Naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts is er alle reden om ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis een substantiële beperking in duur aan te brengen, omdat een langdurige statische (immobiele) houding van romp en linkerschouder tijdens het typen het verder vastzitten van de linkerschouder bevordert.
Op grond van de stukken moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen een juist medisch oordeel hebben gegeven. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door werkneemster gestelde klachten, waaronder schouderklachten. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt, dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de verzekeringsartsen over voldoende informatie beschikten om een zorgvuldig medisch oordeel te geven. Uit de handgeschreven rapportage van de verzekeringsarts van 16 april 2004 kan worden afgeleid dat er een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, aangezien niet is aangekruist: “lichamelijk onderzoek werd niet verricht”, en bij het onderdeel ‘Bevindingen eigen onderzoek’ onder ‘lichamelijk onderzoek’ is opgemerkt dat het heffen van de linkerschouder boven 80 graden niet mogelijk is. Maar ook indien ervan moet worden uit-gegaan dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het medisch oordeel van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd. Naar aanleiding van de door eiseres overgelegde medische standpunten heeft de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van werkneemster aangepast ten aanzien van het hanteren van toetsenbord en muis. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende onderbouwd waarom werkneemster wel beperkt moet worden geacht ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis.
2.5 Op basis van de vastgestelde medische beperkingen heeft de arbeidsdeskundige de arbeidsmogelijkheden van werkneemster nader onderzocht. Volgens de arbeidsdeskundige is werkneemster ongeschikt voor de door haar laatst verrichte arbeid als assistent filiaalleider. In het eigen werk moet werkneemster veelvuldig schoenendozen hoog wegzetten. Dit levert onoverkomelijke problemen op voor werkneemster. Dat is niet in geschil.
Voor de bepaling van de restverdiencapaciteit van werkneemster heeft de arbeidsdeskundige in aanmerking genomen de drie in de arbeidsmogelijkhedenlijst vermelde functies van acquisiteur (advertenties, reclame)/verkoper, assistent consultatiebureau en bediende fotolaboratorium/fotolaborant. Die functies vertegenwoordigen respectievelijk 30, 7 en 24 arbeidsplaatsen.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft nader onderzoek verricht. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de geduide functies geschikt moeten worden geacht voor werkneemster. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens bij rapportage van 2 augustus 2006 gereageerd op de beroepsgronden van eiseres. In de productiefuncties is onbeperkt gebruik van beide armen noodzakelijk. Omdat werkneemster links fors beperkt is met gebruik van de arm, en de productiefuncties het gebruik van beide armen eisen, heeft de arbeidsdeskundige die functies verworpen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voorts toegelicht dat de reductiefactor 0,28 bedraagt, omdat de functie van telemarketeer binnen de sbc-code 516180 van acquisiteur (advertenties, reclame)/verkoper uitsluitend voorkomt in de omvang van 9 uur en 6 uur per week. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 14 september 2006 op verzoek van eiseres een overzicht van niet eindgeselecteerde functies overgelegd.
Bij rapportage van 28 februari 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige gereageerd op hetgeen ter zitting is besproken. In het bijzonder heeft de bezwaararbeidsdeskundige een nadere toelichting gegeven op de niet eindgeselecteerde functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in dat verband aangegeven dat de combinatie van beperkingen en opleiding van werkneemster weinig mogelijkheden biedt. Vergelijkbare functies zitten veelal in dezelfde sbc-code. Als door een of meer punten van de functionele mogelijkhedenlijst deze functies vervallen, vervalt ook de sbc-code. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige onderzocht of de functie van telemarketeer binnen de sbc-code 516180 (acquisiteur) in een grotere omvang voorkomt, maar dat is volgens hem niet het geval.
De rechtbank ziet geen reden om aan het gestelde in de nadere rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waarom er op en na de datum in geding niet meer passende functies aan werkneemster konden worden voorgehouden. Eiseres heeft op zich terecht opgemerkt dat uit het overzicht van niet eindgeselecteerde functies de functiebelasting niet kan worden afgeleid. Dat hoeft in dit geval echter nog niet te leiden tot het oordeel dat het bestre-den besluit niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid en verifieerbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan van verweerder in redelijkheid niet worden ver-wacht dat hij van iedere niet eindgeselecteerde functie – gelet op het grote aantal functies (volgens verweerder meer dan 2000) – onderbouwt waarom deze niet passend zou zijn. Nu de be-zwaararbeidsdeskundige inzicht heeft gegeven in de niet eindgeselecteerde functies, door daarvan een overzicht te geven, én hij daarnaast uitvoerig heeft gemotiveerd waarom er niet meer passende functies konden worden geduid, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AV0315).
Dat werkneemster per 3 januari 2007, met toegenomen lichamelijke beperkingen, in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse is terechtgekomen, maakt dat niet anders. Aan de rechtbank is ter beoordeling de situatie op de datum in geding 16 juni 2004, en ten tijde van die datum gold een ander arbeidsongeschiktheidscriterium dan op 3 januari 2007.
Vergelijking van de loonwaarde die werkneemster in de middelste van die functies zou kunnen verdienen met het van het laatst verrichte werk als assistent filiaalleider herleide inkomen levert volgens verweerder een verlies aan verdienvermogen op van 72,84%. Dit heeft geleid tot indeling in de klasse 65 tot 80%. Die indeling acht de rechtbank juist.
2.6 Gezien het voorgaande heeft verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 16 juni 2004 gewaardeerd op 65 tot 80%.
De rechtbank overweegt overigens over de functieduiding nog het volgende. Zoals onder paragraaf 2.3 reeds aangegeven, is de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster bepaald met behulp van het CBBS. Ten aanzien van dit systeem heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraken van 9 november 2004 (onder andere gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder de LJ-nummers AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722) overwogen dat hem niet is gebleken van redenen om het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten maar dat er, omdat dit systeem een aantal onvolkomenheden bevat, hoge eisen dienen te worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende besluit ten grondslag gelegde uitgangspunten.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval eerst na het bestreden besluit voldoende inzicht is geboden in de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. Volgens de rechtbank dient het bestreden besluit te worden vernietigd maar kunnen de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand worden gelaten. Immers, uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 16 juni 2004 terecht heeft gewaardeerd op 65 tot 80%.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank het bedrag van die kosten vast op het hieronder opgenomen bedrag. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat van de kosten die de arts-gemachtigde heeft gemaakt, volgens artikel 2, eerste lid, sub 5, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit), voor vergoeding in aanmerking komt de helft van het forfaitaire tarief uit de bijlage bij het Besluit.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een totaalbedrag van € 1.207,50 (waarvan € 805,00 wegens kosten van de gemachtigde en € 402,50 wegens kosten van de arts-gemachtigde), te betalen door het UWV;
gelast dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 276,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.M. Wouters, rechter, en in tegenwoordigheid van N.A. D’Hoore, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uit-spraak.