ECLI:NL:RBBRE:2008:BC6905

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB- 06_6399
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake herziening arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens onvoldoende motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 1 februari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Boesjes, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 november 2006, waarbij haar arbeidsongeschiktheidsuitkering werd herzien. Eiseres was sinds november 2000 arbeidsongeschikt als gevolg van gewrichtsklachten en ontving een WAO-uitkering. De verzekeringsarts heeft in zijn rapporten de belastbaarheid van eiseres beoordeeld, maar de rechtbank constateert dat er aanzienlijke verschillen zijn in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2002 en 2006 zonder adequate motivering van de verzekeringsarts. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling van de schatting op een ontoereikende grondslag berust, waardoor het bestreden besluit vernietigd wordt. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 38,- aan eiseres. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, met een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 06 / 6399 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. A. Boesjes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 november 2006 (bestreden besluit), inzake de herziening van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 november 2007, waarbij aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde en namens verweerder mr. M.W.L. Clemens.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is voor 38 uren per week werkzaam geweest als tuinbouwmedewerkster. Voor dat werk is zij in november 2000 ongeschikt geworden vanwege gewrichtsklachten.
Verweerder heeft aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend met ingang van 29 november 2001, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 12 mei 2006 (primair besluit) de WAO–uitkering van eiseres per 11 juli 2006 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat zij van mening is dat zij wel degelijk volledig arbeidsongeschikt is, althans meer dan 15 tot 25% en dat haar WAO-uitkering ten onrechte is herzien.
2.3 Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen. Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid inkomsten te verwerven.
Om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft dit systeem aanvaard als ondersteunend systeem bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank overweegt dat door het systeem, bij de vergelijking van de belastbaarheid van betrokkene (die is neergelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML)) met de functiebelasting, signaleringen worden aangebracht. Een signalering duidt erop dat met betrekking tot een onderdeel van de functiebelasting mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene. Deze signaleringen zijn terug te vinden op het formulier Resultaat Functiebeoordeling als M, G en/of *. De CRvB heeft overwogen dat alle signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien waaruit kan blijken dat en waarom van een daadwerkelijke overschrijding toch geen sprake is.
2.4 Het bestreden besluit is wat betreft de vaststelling van de medische belastbaarheid gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiseres op 4 januari 2006 op het spreekuur gezien en haar dossier bestudeerd. Verder is informatie ingewonnen bij huisarts [naam huisarts], welke informatie de huisarts bij brief van
23 februari 2006 heeft verstrekt. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres neergelegd in de FML van 4 januari 2006. In zijn aanvullend rapport van 6 maart 2006 heeft de verzekeringsarts aangegeven dat de informatie van de huisarts geen nieuwe gegevens oplevert die eerder door hem nog niet zijn meegewogen.
Bezwaarverzekeringsarts [naam bezwaarverzekeringsarts] heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de door eiseres in bezwaar ingebrachte informatie van huisarts [naam huisarts] d.d. 7 juni 2006 bestudeerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 31 oktober 2006 aangegeven dat er geen reden is om eiseres meer beperkt te achten dan door de verzekeringsarts is aangenomen. De verzekeringsarts heeft volgens de bezwaarverzekeringsarts in voldoende mate rekening gehouden met de bij eiseres geobjectiveerde afwijkingen, zoals blijkt uit de beperkingen in de FML. De informatie van de huisarts geeft volgens de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding om de belastbaarheid te wijzigen, zeker nu daaruit blijkt dat uit het onderzoek van de reumatoloog is gebleken dat geen sprake is van een actieve gewrichtsontsteking (polyartritis). Wel blijkt uit de informatie van de huisarts van 7 juni 2006 dat eiseres medicatie gebruikt die als bijwerking kan hebben dat het concentratievermogen negatief wordt beïnvloed. Daarom wordt op de FML een aanvullende beperking aangenomen ten aanzien van persoonlijk risico (werken op grote hoogtes en in de nabijheid van gevaarlijke machines). De juiste FML is die van 31 oktober 2006 (gedingstuk B48.1).
2.5 De rechtbank stelt allereerst vast dat de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] eiseres vanaf het begin van haar arbeidsongeschiktheid heeft gezien en beoordeeld. In zijn rapport van 14 september 2001 (gedingstuk B6) heeft [naam verzekeringsarts] is de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres beschreven. Vervolgens heeft [verzekeringsarts] in het kader van de eerstejaars herbeoordeling voor de WAO in zijn rapport van 6 september 2002 (gedingstuk B14) ten aanzien van de belastbaarheid van eiseres aangegeven dat deze ongewijzigd is ten opzichte van die van 14 september 2001. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft [naam verzekeringsarts] neergelegd in de FML van 23 september 2002 (gedingstuk B44.6). Tot 4 januari 2006, de datum waarop eiseres weer door [naam verzekeringsarts] is is gezien en hij de hierboven reeds vermelde FML van 4 januari 2006 heeft opgesteld, is eiseres kennelijk niet meer bij een andere verzekeringsarts van het UWV geweest.
De door de bezwaarverzekeringsarts [naam bezwaarverzekeringsarts] opgestelde FML van 31 oktober 2006 is, behalve op één voor de beoordeling van dit geding ondergeschikt punt, identiek aan de FML van 4 januari 2006.
Eiseres heeft zowel in haar aanvullend bezwaarschrift van 7 juli 2006 (gedingstuk B36) als tijdens de zitting aangevoerd dat in de FML van 2002 (veel) meer beperkingen zijn aangenomen dan in de FML van 2006.
De rechtbank deelt dat standpunt van eiseres.
Wanneer de FML van 2002 wordt vergeleken met de (laatste) FML van 31 oktober 2006 vallen de volgende verschillen op:
a. rubriek 3 (Aanpassing aan fysieke omgevingseisen), aspect 2 (Koude): in 2002 beperking “niet onder vriespunt”
aangenomen die in 2006 verdwenen is;
b. rubriek 3, aspect 8 (Trillingsbelasting): in 2002 als beperking opgenomen “geen trillingen op handen en knieen”. In 2006 is als beperking opgenomen: “geen grote trillingen op handen en knieen zoals bij boormachines. een huishoudelijke mixer is geen bezwaar.”
c. rubriek 4 (Dynamische handelingen), aspect 3 (Hand- en vingergebruik): in 2002 met betrekking tot de volgende handelingen beperkt geacht “kan de pincetgreep niet of nauwelijks uitvoeren” en “kan niet of nauwelijks knijp/grijpkracht uitoefenen” en “is niet of nauwelijks in staat tot repetitieve hand/vingerbewegingen”. In 2006 zijn al deze beperkingen verdwenen en wordt eiseres in staat geacht tot normaal hand- en vingergebruik.
d. rubriek 4, aspect 11 (Frequent buigen tijdens het werk): in 2002 licht beperkt geacht en in 2006 niet meer.
e. rubriek 4, aspect 14 (Tillen of dragen): in 2002 5 kilo opgenomen en in 2006 10 kilo.
De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] deze verschillen qua belastbaarheid niet nader gemotiveerd heeft. In zijn rapport van 4 januari 2006 heeft [naam verzekeringsarts], zonder die stelling nader te motiveren of te onderbouwen, slechts aangegeven:
“Er is sprake van veranderingen ten aanzien van de norm waarden in de rubrieken
* 3 Fysieke omgevingseisen
* 4 Dynamische handelingen (…)”
Voor die nadere motivering was echter wel alle aanleiding, gelet op de volgende feiten en omstandigheden:
1. In zijn rapport van 6 september 2002, welke rapportage ten grondslag ligt aan de FML van 2002, concludeert [naam verzekeringsarts] met betrekking tot de prognose van de belastbaarheid van eiseres “dat hierin geen verandering kan komen”.
2. In zijn rapport van 4 januari 2006, welke rapportage ten grondslag ligt aan de FML van 4 januari 2006, concludeert [naam verzekeringsarts] dat eiseres dezelfde klachten als voorheen heeft (en kortdurend iets toegenomen klachten van de voet na kneuzing en fractuur van de tenen) alsmede dat het beeld verder hetzelfde is gebleven.
Omdat nadere toelichting of onderbouwing ontbreekt, vallen de (aanzienlijke) verschillen qua belastbaarheid van eiseres in 2006 vergeleken met 2002 niet te verklaren.
Ook in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts [naam bezwaarverzekeringsarts] wordt voor die verschillen geen kenbare motivering gegeven, terwijl de bezwaarverzekeringsarts wel aangeeft (zie onder Relevante gegevens uit het bezwaarschrift) dat eiseres er over geklaagd heeft dat er door de verzekeringsarts niet wordt gemotiveerd waarom haar beperkingen ten opzichte van voorheen zijn afgenomen.
Daarmee berust de medische beoordeling van de schatting op een ontoereikende grondslag. Het beroep van eiseres dient dan ook gegrond te worden verklaard wegens strijd met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht . De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Nu het beroep reeds hierom gegrond is, komt de rechtbank aan de bespreking van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet toe.
2.6 Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank het bedrag van die kosten vast op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht van € 38,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het UWV.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en in tegenwoordigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en gaat lopen op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: