4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2 De bewijsoverwegingen
Op 8 juli 2007 is in de wijk Krooswijk en in het centrum van Zevenbergen, tussen ongeveer 02.22 uur en 05.04 uur, brand gesticht in een groot aantal voertuigen. Uit het technisch onderzoek van de politie blijkt dat de branden zijn ontstaan aan de voorzijde van de voertuigen en dat een technische oorzaak kan worden uitgesloten. Volgens de brandweer was er door de branden gemeen gevaar voor goederen ontstaan en in één geval eveneens gemeen gevaar voor personen.
Om 02.22 uur heeft de brandweer de melding ontvangen van een autobrand aan de [straat] nabij het centrum van Zevenbergen. Rond dat tijdstip is verdachte, in gezelschap van de getuigen [getuige], [getuige], [getuige] en [getuige], door de politie aangetroffen in de directe omgeving van die eerste brand.
Uit de verklaringen van [getuige] en [getuige] blijkt dat verdachte en zijn vrienden voor de brand in een groep bij elkaar stonden en dat verdachte op enig moment is weggelopen uit de groep en enige tijd is weg geweest. [getuige] heeft verklaard dat hij verdachte na 02.00 uur een steegje zag inlopen en dat hij, na de terugkomst van verdachte, een man uit het steegje zag komen die schreeuwde dat er een auto in de brand stond. Volgens [getuige] zag hij verdachte op dat moment geniepig lachen.
Verdachte heeft die nacht rond gelopen in het gebied waar de branden hebben plaatsgevonden. Verbalisanten hebben verdachte om 03.20 uur nog aangetroffen bij de [straat] in gezelschap van getuige [getuige].
De getuigen [getuige], [getuige], [getuige] en [getuige], allen vrienden van de verdachte, hebben bij de politie verklaard dat verdachte hen verteld had dat hij degene was die de branden had gesticht. Verdachte heeft daarbij volgens de getuigen specifieke informatie gegeven over de wijze waarop hij de branden had gesticht. Hij zou telkens aanmaakblokjes in de grill van de auto’s hebben gelegd en deze vervolgens hebben aangestoken.
De raadsman heeft aangegeven dat de verklaringen van verdachte moeten worden bezien in het licht van een jongen die stoer wil doen tegenover zijn vrienden. Ook verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weliswaar heeft verteld dat hij de branden had gesticht, maar dat hij dit in groepsverband heeft verteld om stoer te doen tegenover zijn vrienden.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van verdachte dat hij slechts uit stoerheid heeft verklaard dat hij de branden heeft gesticht als ongeloofwaardig moet worden verworpen.
Allereerst blijkt uit getuigenverklaringen van verdachtes vrienden dat hij zijn uitlatingen niet alleen in de groep heeft gedaan, maar ook in individuele gesprekken. Bovendien hebben verschillende getuigen ter terechtzitting verklaard dat verdachte niet iemand is die stoer doet. Dit laatste vindt naar het oordeel van de rechtbank bevestiging in de uitlatingen van verdachte in individuele gesprekken met de getuigen [getuige], [getuige] en [getuige] waaruit blijkt dat verdachte was geschrokken van de grote gevolgen van de branden en dat hij heeft verklaard dat het uiteindelijk meer auto’s zijn geworden dan de bedoeling was. Daarbij komt dat verdachtes verklaring, dat hij de voertuigen in de grill heeft aangestoken, passen bij de resultaten van het technisch onderzoek van de politie waaruit blijkt dat de voertuigen aan de voorzijde zijn aangestoken.
Ten aanzien van de verklaringen van de vrienden van verdachte heeft de raadsman betoogd dat deze verklaringen onbetrouwbaar en niet consistent zijn. Bovendien zou er sprake zijn van een viertal de auditu verklaringen.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen niet de auditu zijn, immers de getuigen [getuige], [getuige], [getuige] en [getuige] hebben ter zitting verklaard dat zij van de verdachte zelf hebben gehoord dat hij de branden had gesticht. De verklaringen van de getuigen zijn dermate gedetailleerd en komen op specifieke punten overeen met elkaar, dat de rechtbank waarde hecht aan de verklaringen van de getuigen zoals deze bij de politie en ter zitting zijn afgelegd.
Volgens de raadsman moet de rechtmatigheid van de tapgesprekken worden betwist, nu verdachte in eerste instantie op volstrekt onvoldoende gronden is aangemerkt als verdachte. Dit zou meebrengen dat de taps onrechtmatig zijn en derhalve niet gebruikt kunnen worden om de aanhouding van verdachte te rechtvaardigen en zij evenmin kunnen worden gebruikt in de bewijsvoering.
De rechtbank volgt hierin echter het standpunt dat de officier van justitie hierover ter zitting heeft ingenomen. Er is een proces-verbaal opgemaakt met betrekking tot de feiten en omstandigheden waaronder een aanvraag voor de taps is opgemaakt. Uit dit proces-verbaal is gebleken dat er op 8 juli 2007 diverse auto’s in brand waren gestoken en dat er bij deze serie branden een vijftal jongeren werd aangetroffen waaronder [getuige].
[getuige] bleek een uitgebreid strafblad te hebben, onder meer op het gebied van brandstichting. Naar aanleiding van deze omstandigheden is vervolgens het mobiele telefoontoestel van [getuige] getapt waarna verdachte in beeld is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank was er op basis van deze feiten en omstandigheden ten tijde van de aanvraag sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Het verweer van de raadsman omtrent de rechtmatigheid van de taps, de daaruit voortvloeiende stelselmatige observatie, huiszoekingen en inbeslagname zal de rechtbank om die reden dan ook verwerpen.
Voorts heeft de raadsman aangegeven dat de handtekeningen van de verbalisanten bij de aanvragen voor de telefoontaps ontbreken. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat op dossierpagina 764 een handtekening is opgenomen en er in die zin dus aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Met betrekking tot de resultaten van de stelselmatige observatie heeft de raadsman nog aangevoerd dat het observatieteam slechts losse kreten heeft gehoord, waaruit vervolgens de conclusie is getrokken dat verdachte de brandstichting heeft erkend aan zijn vrienden. Dit zou een voorbarige conclusie zijn die niet kan bijdragen aan de bewijsvoering.
De rechtbank concludeert echter dat het observatieteam precies heeft omschreven wat zij op dat moment hebben gehoord. Nergens blijkt dat meer of anders is omschreven dan is waargenomen.
Tot slot heeft de raadsman een document overgelegd waaruit zou moeten blijken dat verdachte op het moment van de branden geld heeft gepind bij een pinautomaat van de Postbank en dat het om die reden onmogelijk is dat verdachte op datzelfde moment op de plaats delict aanwezig is geweest. Nog daargelaten het gegeven dat het tijdstip van de transactie als weergegeven op het afschrift niet strookt met het tijdpad van de branden hecht de rechtbank aan de afschriften geen betekenis nu het eventuele pinnen niet uitsluit dat verdachtes tijdelijke afwezigheid samenviel met de brandstichtingen.
Alles overwegende komt de rechtbank op basis van de aangiften, de getuigenverklaringen van [getuige], [getuige], [getuige] en [getuige], de telefoontaps en de observaties tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.