ECLI:NL:RBBRE:2007:BI4235

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/597
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A. den Hartog
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 23 oktober 2007 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen. De zaak betreft een bezwaar van belanghebbende, een B.V., tegen een naheffingsaanslag die was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005. De naheffingsaanslag bedroeg € 19.237, met een gelijktijdig opgelegde boete van € 4.809. De inspecteur van de Belastingdienst had op 29 december 2006 uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende, maar belanghebbende was niet verschenen op de zitting van 9 oktober 2007.

De rechtbank oordeelde dat de stelling van belanghebbende, dat de uitspraken op bezwaar in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren genomen omdat zij niet was gehoord, geen doel trof. De rechtbank stelde vast dat in belastingaangelegenheden een belanghebbende slechts op verzoek wordt gehoord en dat belanghebbende in de bezwaarfase geen verzoek tot een hoorgesprek had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de motivering van de uitspraken op bezwaar niet leidde tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

Daarnaast werd in de procedure vastgesteld dat de bestreden uitspraken op bezwaar waren gedaan door dezelfde ambtenaar die de naheffingsaanslag had opgelegd, wat in strijd was met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbende door deze onbevoegdheid niet was benadeeld, en dat de uitspraken als gedaan door de bevoegde ambtenaar konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek van de inspecteur om proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/597
Uitspraakdatum: 23 oktober 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 29 december 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen naar een bedrag van € 19.237 en de gelijktijdig bij beschikking vastgestelde heffings¬rente en opgelegde boete naar een bedrag van € 4.809.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2007. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de inspecteur. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Aan belanghebbende is, naar aanleiding van een op 8 mei 2006 ingesteld boeken¬onder¬zoek, met dagtekening 31 juli 2006 een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volks¬verzekeringen en een boete opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt voor het jaar 2004 € 9.228 en voor het jaar 2005 € 10.009. De boete bedraagt voor het jaar 2004 € 2.307 en voor het jaar 2005 € 2.502. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd en of de heffingsrente terecht in rekening is gebracht.
2.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag omdat de aanslag en het bezwaar door dezelfde persoon zijn behandeld, er geen hoorzitting naar aanleiding van het bezwaar heeft plaatsgevonden en de motivering van de uitspraken op het bezwaar argu¬men¬ten bevat die niet in geschil zijn. Voorts is belanghebbende van mening dat de boete en de heffingsrente dienen te vervallen. De inspecteur is van mening dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd en verzoekt om een veroordeling van belanghebbende in de proceskosten van dit geding.
2.4. Vaststaat dat de bestreden uitspraken op bezwaar zijn gedaan door dezelfde ambtenaar als die betrokken is geweest bij het opleggen van de naheffingsaanslag. Ingevolge het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, van de Awb, inhoudende dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen, zijn de bestreden uitspraken derhalve door een onbevoegde gedaan en zouden reeds daarom moeten worden vernietigd. De rechtbank is van oordeel dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat de bevoegde ambtenaar die alsnog uitspraak zou moeten doen, in materieel opzicht een andere beslissing zou nemen dan de onbevoegde ambtenaar heeft gedaan. Hieruit vloeit voort dat belanghebbende door het on¬bevoegd zijn van degene die de uitspraken heeft gedaan niet is benadeeld. Op grond hiervan zal de rechtbank met toepassing van art. 6:22 Awb de uitspraken aanmerken als uitspraken van de daartoe bevoegde ambtenaar.
2.5. Belanghebbendes stelling dat de uitspraken op bezwaar in strijd met artikel 7:2 van de Awb zijn genomen omdat belanghebbende niet op zijn bezwaren tegen de heffing is gehoord, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, nu in belastingaangelegenheden een belang¬hebbende slechts wordt gehoord op zijn verzoek (artikel 25, vierde lid, AWR) en belanghebbende in de bezwaarfase niet heeft gevraagd om een hoorgesprek.
Het feit dat de motivering van de uitspraken op bezwaar argumenten bevat die niet in geschil zijn, kan er naar het oordeel van de rechtbank evenmin toe leiden dat op grond daarvan die uitspraak en naheffingsaanslag moeten worden vernietigd. De loop van de procedure in belastingzaken brengt in beginsel mee dat eventuele onzorgvuldigheden in de totstand¬koming en/of motivering van de omstreden beschikking en/of bestreden uitspraak op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak en vermindering van de vastgestelde waarde kunnen leiden. De door belanghebbende in dit verband aangevoerde klachten geven de rechtbank - mede gelet op artikel 6:22 van de Awb - geen reden in dezen anders te oordelen.
2.6. Tijdens een zitting van de belastingkamer van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (het Hof), waarvan uitspraak is gedaan op 22 juli 2005, nr. 03/01659, is tussen belanghebbende en de inspecteur een compromis bereikt terzake van het verhalen door belanghebbende van de nageheven belasting over de aan haar werknemers uitbetaalde bovenmatige kilometer¬vergoeding. Dit compromis houdt, blijkens de uitspraak van het Hof en voor zover hier van belang, het volgende in:
“indien en voorzover de nageheven belasting alsnog feitelijk, in het jaar 2005, door belang¬hebbende wordt ingehouden op het loon van de betrokken werknemers dan wel door dezen per kas of bank aan belanghebbende in het jaar 2005 wordt betaald, zal die terugbetaling als negatief loon gelden en ook als negatief loon in aanmerking worden genomen bij de inhou¬ding van loonheffing door belanghebbende in 2005, met dienovereenkomstige doorwerking naar en in de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen bij betrokkenen over het jaar 2005”.
Tijdens het onder 2.1 genoemde boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende, in weer¬wil van voornoemd compromis, in 2005 de nageheven belasting feitelijk niet heeft ingehou¬den op het loon van de betrokken werknemers. Ook hebben er in 2005 geen terug¬betalingen van de betrokken werknemers plaatsgevonden. Nu belanghebbende zich niet aan de afspra¬ken, zoals vastgelegd in bovengenoemde uitspraak van het Hof, heeft gehou¬den is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van grove schuld en dat de boete derhalve terecht en overigens tot het juiste bedrag is opgelegd. De stelling van belang¬hebbende dat zij spontaan en ongevraagd de door haar gebezigde kilometercompensatie¬regeling, naar aanlei¬ding van de wetswijziging per 1 januari 2004, naar voren heeft gebracht, kan hieraan niet afdoen.
2.7. Met betrekking tot de heffingsrente merkt de rechtbank op dat de inspecteur ingevolge artikel 30f, tweede lid, van de AWR heffingsrente in rekening diende te brengen nu er sprake is van een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen. Overigens is niet gesteld of gebleken dat het bedrag van de heffingsrente in casu onjuist is vastgesteld.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.9. De rechtbank ziet onvoldoende aan¬leiding voor een proceskostenveroordeling en gaat dan ook voorbij aan het daartoe strekkende verzoek van de inspecteur.
Deze uitspraak is gedaan op 23 oktober 2007 door mr A.A. den Hartog, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.