ECLI:NL:RBBRE:2007:BC0722

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
443105cv 07-2875
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en concurrentiebeding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Breda op 19 december 2007, staat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INISI B.V. en de werknemer centraal. De arbeidsovereenkomst is per 8 januari 2007 beëindigd, waarbij beide partijen stellen dat de ander de overeenkomst heeft opgezegd. De kantonrechter concludeert dat de beëindiging met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden. De werknemer heeft een concurrentiebeding, en de werkgever vordert dat de werknemer zijn activiteiten als freelancer, die in strijd zijn met dit beding, staakt. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van de werkgever rechtens moeten worden vastgesteld, ondanks de slechte financiële situatie van de werknemer.

De kantonrechter overweegt dat de werknemer onvoldoende heeft aangetoond dat het concurrentiebeding hem in belangrijke mate belemmert om ander werk te vinden. De werknemer heeft geen concrete pogingen ondernomen om werk te vinden dat niet door het concurrentiebeding wordt getroffen. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer om een vergoeding te ontvangen voor de duur van het concurrentiebeding af, omdat de werknemer niet voldoende heeft onderbouwd dat hij met een minder goed betaalde functie genoegen moet nemen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever het recht heeft om de werknemer te verbieden zijn freelance activiteiten voort te zetten tot 8 januari 2009, maar wijst de gevorderde dwangsom af, omdat deze niet noodzakelijk is.

De kantonrechter veroordeelt de werknemer tot betaling van verschillende bedragen aan de werkgever, inclusief wettelijke rente, en legt de proceskosten ten laste van de werknemer. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 443105 CV 07-2875
vonnis bij vervroeging d.d. 19 december 2007
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INISI B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.B. Kloosterman, kantoor DVDW Advocaten te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde, procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Inisi” en “[gedaagde]”.
1. Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende processtukken:
1.1 het tussenvonnis van 14 november 2007 en de daarin genoemde stukken,
1.2 de bij brief van 10 december 2007 namens Inisi ingezonden akte met bijlagen,
1.3 de griffiersaantekeningen van comparitie van partijen gehouden op 11 december 2007.
2. De verdere beoordeling
2.1 De kantonrechter volhardt bij de - na volledige conclusiewisselingen tot en met dupliek - in het voornoemde tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen. Voor zover partijen door met name ter zitting geuite aanvullende stellingen die reeds gegeven beslissingen opnieuw ter discussie mochten willen stellen, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Gelet daarop moet het er dus voor worden gehouden dat de arbeidsovereenkomst uiteindelijk met wederzijds goedvinden per 8 januari 2007 is beëindigd, is het gevorderde bedrag van € 12.000,00 wegens schending van artikel 14 van het contract niet toewijsbaar, is enig bedrag op grond van een bedrijfsautoregeling niet toewijsbaar, zal het gevorderde bedrag van € 5.228,24 wegens uitgekeerde vergoedingen voor studiekosten worden afgewezen, en zal gelet op rechtsoverweging 3.9 van het tussenvonnis de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten ook worden afgewezen. Zoals al uit met name de rechtsoverwegingen 3.6.3, 3.7, 3.8.1 en 3.10 van het tussenvonnis volgt zullen de door Inisi gevorderde hoofdsommen wel worden toegewezen tot een bedrag van € 198,00 vanwege de snelheidsovertreding en tot de bedragen van € 1.100,00 en van € 500,00 vanwege schending van artikel 16 van het contract. Daaruit volgt ook dat de wettelijke rente over die hoofdsommen zal worden toegewezen, voor zover gevorderd.
2.2 Uit de rechtsoverwegingen 3.8.2 en 3.10 van het tussenvonnis volgt verder dat ook het door Inisi gevorderde gebod dat [gedaagde] zijn activiteiten als freelancer in strijd met het concurrentiebeding zal staken, toewijsbaar is tot 8 januari 2009. Omdat de kantonrechter daarbij dan echter tevens zal kunnen bepalen dat Inisi voor de duur van die beperking aan [gedaagde] een vergoeding moet betalen en met name omdat Inisi zich daarover nog niet had kunnen uitlaten maar zij daartoe nog wel de gelegenheid diende te krijgen, is bij het tussenvonnis een verschijning van partijen ter zitting bevolen. In dat kader zullen de ter zitting door partijen nader betrokken stellingnames nog wel kunnen worden beoordeeld. Partijen hebben ter zitting inlichtingen verstrekt en hun standpunten terzake toegelicht. Partijen hebben geen schikking bereikt. Na bespreking van het vervolg van de procedure is vonnis bepaald.
2.3 Zoals al eerder is overwogen en beslist is het door Inisi gevorderde gebod dat [gedaagde] zijn activiteiten als freelancer in strijd met het concurrentiebeding zal staken toewijsbaar tot 8 januari 2009, maar stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het concurrentiebeding hem in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van Inisi werkzaam te zijn en verlangt [gedaagde] dat de kantonrechter zal bepalen dat Inisi voor de duur van die beperking aan hem daarom een vergoeding betaalt. [gedaagde] beriep zich daartoe aanvankelijk met name op de omstandigheid dat ander werk voor hem vanwege zijn eenzijdige werkervaring geen reële optie is terwijl hij met eventuele andere werkzaamheden enkele honderden euro’s per maand minder zal verdienen dan hij laatstelijk bij Inisi verdiende én hetgeen hij thans verdient. Inisi betwist die door [gedaagde] ingeroepen omstandigheden en benadrukt ter zitting onder meer dat [gedaagde] die ingeroepen omstandigheden niet, althans volstrekt onvoldoende, nader motiveert of staaft. Volgens Inisi speelt daarbij zeker ook een rol dat [gedaagde] in het verleden is opgeleid voor werkzaamheden in de autobranche, terwijl [gedaagde] bovendien - zeker gelet op de moge-lijkheden binnen de huidige voor werknemers gunstige arbeidsmarktsituatie - op geen enkele wijze heeft gesteld of aannemelijk heeft gemaakt daadwerkelijk geen functies te hebben kunnen bemachtigen die niet door het concurrentiebeding worden getroffen. In reactie daarop geeft [gedaagde] ter zitting aan, samengevat, wel te veronderstellen geen werk te kunnen verkrijgen dat niet door het concurrentiebeding wordt getroffen, maar zelfs niet te hebben geprobeerd dergelijk werk te kunnen verkrijgen en daarover ook geen enkele nadere informatie te kunnen verschaffen. Alhoewel een vergoeding zoals [gedaagde] verzoekt in het algemeen al toewijsbaar kan zijn indien het concurrentiebeding een werknemer noodzaakt om met een minder goed betaalde betrekking genoegen te nemen, bieden de uiteindelijk (te) vage en niet nader gemotiveerde stellingen van [gedaagde] de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten om tot een toewijzing van een dergelijke vergoeding te komen. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat [gedaagde] ter zitting uitdrukkelijk heeft erkend dat hij met ingang van 1 maart 2006 bij Inisi in dienst is getreden tegen een bruto basismaandloon van € 2.450,00. Mede in aanmerking genomen dat [gedaagde] op 8 januari 2007 toen de arbeidsovereenkomst uiteindelijk met wederzijds goedvinden is geëindigd wel een aanzienlijk hoger brutoloon verdiende maar uit de eigen stellingen van [gedaagde] volgt dat hij met eventuele andere werkzaamheden altijd nog een bruto maandinkomen van € 2.500,00 tot € 3.000,00 zou kunnen verdienen, wordt - mede in het licht van de relatief korte duur van het dienstverband - een dergelijke vergoeding niet toegekend. Op grond van het voorgaande zal [gedaagde] uiteindelijk wel worden geboden activiteiten als freelancer in strijd met het concurren-tiebeding te staken en tot 8 januari 2009 gestaakt te houden, maar zal hem voor de periode tot 8 januari 2009 terzake geen vergoeding ten laste van Inisi worden toegekend. De ten behoeve van het uit te spreken gebod door Inisi gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] aan dat gebod niet voldoet, zal echter worden afgewezen. Gesteld noch aannemelijk geworden is dat en waarom die gevorderde dwangsom voor [gedaagde] nog een extra prikkel zou (kunnen) vormen om aan dat gebod te voldoen en het concurrentiebeding (verder) na te leven, terwijl het arbeidscontract al voorziet in een boetebeding op grond waarvan bij overtreding van het bedoelde beding in beginsel al
€ 5.000,00 per overtreding wordt verbeurd en een boete van € 500,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt.
2.4 Als de uiteindelijk toch grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld.
2.5 Gelet op het voorgaande behoeven de overige geschilpunten geen bespreking meer en wordt als volgt beslist.
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Inisi te betalen een bedrag van € 198,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2007 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Inisi te betalen een bedrag van € 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 2007 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Inisi te betalen een bedrag van € 500,00;
gebiedt [gedaagde] activiteiten als freelancer in strijd met het concurrentiebeding te staken en tot 8 januari 2009 gestaakt te houden;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, deze voor zover aan de zijde van Inisi gevallen tot op heden begroot op
€ 1.144,85, waaronder begrepen een bedrag van € 875,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.W.M. Stienissen, kantonrechter, en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op woensdag 19 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.