ECLI:NL:RBBRE:2007:BC0011

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
464987 az 07-448
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens onherstelbare vertrouwensbreuk

In deze zaak verzocht de werkneemster, aangeduid als [verzoekster], om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap Handelsonderneming Min B.V. (hierna: 'Min'). Eerder had de kantonrechter op verzoek van Min de arbeidsovereenkomst ontbonden, maar Min maakte gebruik van haar intrekkingsmogelijkheid. De huidige verzoeken zijn gebaseerd op een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen partijen. De kantonrechter oordeelde dat de situatie tussen partijen is geëscaleerd, wat leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden. De kantonrechter bepaalde de ontbindingsvergoeding op € 60.000,00 bruto, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van het geval, zoals de duur van het dienstverband en de leeftijd van [verzoekster]. De kantonrechter wees de verzoeken van [verzoekster] om aanvullende vergoedingen en kosten van rechtsbijstand af, en stelde dat de proceskosten door iedere partij zelf gedragen dienen te worden. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd vastgesteld met ingang van 2 januari 2008, met een mogelijkheid voor [verzoekster] om haar verzoek in te trekken tot 21 december 2007.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 464987 AZ 07-448
beschikking d.d. 11 december 2007
inzake
[verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
hierna te noemen: “[verzoekster]”,
gemachtigde: mr. drs. E.P.H. Verdeuzeldonk, advocaat te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsonderneming Min B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (4703 NZ) Roosendaal, aan het adres Westelijke Havendijk 1,
verweerster,
hierna te noemen: “Min”,
gemachtigde: mr. M.R.E. Gelok, advocaat te Roosendaal.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
1.1 het op 13 november 2007 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties;
1.2 de bij brieven d.d. 27 en 28 november 2007 verzonden producties zijdens Min;
1.3 de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling ter zitting van 29 november 2007, waarbij [verzoekster] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Verdeuzeldonk en waarbij namens Min is verschenen de heer B. Min, directeur, bijgestaan door mr. Gelok.
De inhoud van deze stukken -en van de door mr. Gelok overgelegde pleitnota- geldt als hier ingelast. Op die inhoud en op hetgeen door partijen ter zitting naar voren is gebracht, wordt hierna, voor zover nodig, teruggekomen.
2. Het geschil
2.1 [verzoekster] heeft de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met Min te ontbinden wegens gewichtige redenen gelegen in veranderingen van de omstandigheden, onder toekenning aan haar van een vergoeding ad
€ 118.637,43 bruto, vermeerderd met een aanvullende vergoeding ten bedrage van € 13.688,94 bruto. Voorts verzoekt [verzoekster] veroordeling van Min tot betaling aan haar van een bedrag van € 27.763,74 uit hoofde van de door [verzoekster] gemaakte kosten van rechtsbijstand, kosten rechtens.
2.2 Min is -kort samengevat- van mening dat de arbeidsrelatie tussen partijen reeds is geëindigd door het op 6 juli 2007 aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet en dat het toekennen van een vergoeding niet op zijn plaats is.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast:
a. de thans 54-jarige [verzoekster] is sinds 1 augustus 1991 als administratief medewerkster werkzaam bij Min, laatstelijk tegen een loon van € 2.112,49 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag;
b. [verzoekster] is sinds de oprichting van de personeelsvertegenwoordiging in maart 2004, lid van die personeelsvertegenwoordiging en later van de ondernemingsraad;
c. [verzoekster] heeft zich per 27 september 2006 bij Min ziek gemeld wegens spannings-klachten;
d. op 9 maart 2007 schreef de Arbodienst aan Min te adviseren om [verzoekster] af te melden. Blijkens die brief vond de Arbodienst dat [verzoekster] door knelpunten/ problemen op de werkvloer/werkverhouding in haar sociaal en persoonlijk functioneren wel was beperkt en werd begeleid door de huisarts, maar zag de Arbodienst de oorzaak daarvan als puur werkgerelateerd en niet ziektegerelateerd, zodat de oplossing bijvoorbeeld vanuit mediation zou moeten komen;
e. bij brief van 13 maart 2007 heeft Min aan [verzoekster] medegedeeld dat zij met ingang van die datum de loondoorbetaling opschort omdat [verzoekster] niet op het werk verscheen, terwijl zij door de arbodienst niet meer ziek werd geacht;
f. op 29 maart 2007 komt de verzekeringsarts van het UWV in zijn deskundigenoordeel tot de conclusie dat [verzoekster] niet arbeidsongeschikt is voor haar eigen werk;
g. [verzoekster] heeft bij dagvaarding d.d. 1 juni 2007 een kort geding tegen Min aangespannen, waarbij zij -kort samengevat- heeft gevorderd om Min te veroordelen om aan haar te betalen het sinds 13 maart 2007 opgeschorte loon, alsmede een uitkering van € 4.000,00 bruto en bijschrijving van 520 opgebouwde ATV-uren;
h. bij vonnis in kort geding d.d. 28 juni 2007 heeft de kantonrechter, samengevat, negatief beslist op de door [verzoekster] ingestelde vorderingen;
i. over de periode met ingang van 13 maart 2007 is geen loon c.a. meer aan [verzoekster] uitbetaald;
j. bij brief gedateerd 4 juli 2007 heeft Min aan [verzoekster] -onder meer- geschreven, dat partijen al 3 keer hebben gesproken over het door [verzoekster] ervaren maar door Min ontkende arbeidsconflict, dat [verzoekster] -ondanks de kort gedinguitspraak- niets van zich heeft laten horen en ook niet is komen werken, dat [verzoekster] op vrijdag (6 juli) op het werk wordt verwacht en dat Min zich dan bij afwezigheid van [verzoekster] genoodzaakt ziet de arbeidsovereenkomst onmiddellijk te stoppen;
k. vanaf 4 juli 2007 heeft mr. Verdeuzeldonk contact gezocht met mr. Gelok;
l. bij schrijven d.d. 6 juli 2007 heeft Min [verzoekster] op staande voet ontslagen vanwege het feit dat zij zonder enige opgave van reden zou hebben nagelaten haar werkzaamheden te hervatten op vrijdagochtend 6 juli 2007; dit ontslag is door Min nadien niet ingetrokken;
m. bij brief van 9 juli 2007 heeft [verzoekster] de nietigheid van dit ontslag ingeroepen, waarbij zij zich bereid en beschikbaar heeft gesteld tot arbeid er daarbij van uitgaand dat de mediation waarop de kantonrechter heeft aangedrongen, wordt ingezet;
n. bij brief van 14 augustus 2007 heeft [verzoekster] zich nogmaals (onvoorwaardelijk) bereid en beschikbaar gehouden voor arbeid;
o. bij beschikking d.d. 4 oktober 2007 heeft de kantonrechter partijen in kennis gesteld van zijn voornemen om de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden met ingang van 22 oktober 2007, onder toekenning aan [verzoekster] ten laste van Min van een vergoeding van € 85.000,00 bruto;
p. voornoemde ontbinding van de arbeidsovereenkomst is niet geëffectueerd, aangezien Min van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om het aan die ontbinding ten grondslag liggende verzoekschrift in te trekken;
q. bij vonnis in kort geding d.d. 4 oktober 2007 heeft de kantonrechter negatief op de vorderingen van [verzoekster] beslist, welke vorderingen kort samengevat inhielden dat zij in de gelegenheid zou worden gesteld om haar werkzaamheden voort te zetten bij Min en dat Min zou worden veroordeeld tot betaling aan haar van het loon c.a. vanaf 6 juli 2007.
3.2 [verzoekster] legt aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag dat de situatie tussen partijen
-mede gelet op hetgeen hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen- dusdanig is geëscaleerd, dat er sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Gezien het verwijt dat Min van de ontstane situatie is te maken verzoekt [verzoekster] om aan haar, bij een uit te spreken ontbinding van de arbeidsovereenkomst, een vergoeding toe te kennen van € 118.637,43 bruto. [verzoekster] maakt ten minste aanspraak op de bij beschikking d.d. 4 oktober 2007 aan haar toegekende vergoeding van € 85.000,00 bruto. Min heeft deze procedure immers ingetrokken, terwijl Min nadien geen reële poging heeft gedaan om [verzoekster] opnieuw een zinvolle kans te bieden om haar werkzaamheden voort te zetten, zodat er derhalve thans sprake is van een ongewijzigde situatie. Daarnaast verzoekt [verzoekster] om een aanvullende vergoeding ter hoogte van zes maandsalarissen ad in totaal € 13.688,94 bruto en om een veroordeling van Min tot volledige betaling aan haar van de door haar nodeloos gemaakte kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 27.763,74.
3.3 Min is van mening dat de tussen partijen ontstane vertrouwensbreuk een direct gevolg is van de handelwijze van [verzoekster], waarbij aan Min niets of nauwelijks iets te verwijten valt. Min geeft aan dat zij na het intrekken van haar voorwaardelijke ontbindingsverzoek, geen actie richting [verzoekster] heeft ondernomen, omdat Min ervan uitgaat dat de arbeidsrelatie tussen partijen reeds is geëindigd door het aan [verzoekster] op 6 juli 2007 gegeven ontslag op staande voet. Gezien het verwijt dat [verzoekster] van de ontstane situatie is te maken, meent Min dat een toekenning van een vergoeding aan haar uit den boze is. Temeer daar Min niet over de financiële middelen stelt te beschikken om een vergoeding te betalen.
3.4 Niet gesteld of gebleken is dat de in de wet bedoelde opzegverboden aan een toewijzing van het onderhavige ontbindingsverzoek in de weg zouden staan. [verzoekster] heeft weliswaar aangegeven dat haar lidmaatschap van de ondernemingsraad niet los kan worden gezien van de tussen partijen ontstane situatie, doch -nu het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van haar afkomstig is- maakt [verzoekster] geen aanspraak op de ontslagbescherming die de wet haar in dat kader eventueel zou bieden.
3.5 Het verzoek van [verzoekster] heeft een onvoorwaardelijk karakter, aangezien zij zich op het standpunt stelt dat de arbeidsrelatie tussen partijen nog steeds voortduurt, nu zij de nietigheid van het aan haar op 6 juli 2007 gegeven ontslag op staande voet tijdig heeft ingeroepen, waarbij zij zich beschikbaar heeft gesteld voor arbeid.
3.6 Nu beide partijen stellen over en weer geen vertrouwen meer in elkaar te hebben, kan dit tot geen andere conclusie leiden, dan dat de arbeidsrelatie tussen [verzoekster] en Min door deze vertrouwensbreuk onherstelbaar verstoord is geraakt. De kantonrechter zal derhalve de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbinden per nader te noemen datum wegens verandering in omstandigheden.
3.7 Om te bepalen of aan de uit te spreken ontbinding een vergoeding dient te worden verbonden, wordt gekeken naar factoren zoals de duur van het dienstverband, de leeftijd en het functioneren van de werknemer. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding is het van belang vast te stellen of de verstoorde arbeidsverhoudingen aan één der partijen is te verwijten of in diens risicosfeer valt. Hieromtrent wordt overwogen als volgt.
3.8 Aan het vorige, door Min ingediende ontbindingsverzoek op grond van gewijzigde omstandigheden, werden door Min geen andere argumenten ten grondslag gelegd dan aan het ontslag op staande voet. Er -gezien het voorwaardelijk karakter van de destijds geëntameerde ontbindingsprocedure- van uitgaand dat dit ontslag ten onrechte is gegeven, heeft de kantonrechter daarbij geoordeeld dat de tussen partijen ontstane vertrouwensbreuk is toe te rekenen aan Min, zonder dat er sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoekster]. In de onderhavige procedure, is door [verzoekster] een onvoorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend gebaseerd op de -in de loop der tijd- tussen partijen ontstane vertrouwensbreuk. Hiertoe worden deels andere stellingen door [verzoekster] ingenomen dan destijds door Min aan het vorige ontbindingsverzoek ten grondslag zijn gelegd, zodat -gelet op het voorgaande- geoordeeld wordt dat [verzoekster] niet zonder meer aanspraak kan maken op de in de beschikking d.d. 4 oktober 2007 genoemde vergoeding van € 85.000,00.
3.9 Gebleken is dat de verhoudingen tussen Min en [verzoekster], reeds voor haar uitval wegens ziekte per 27 september 2006, onder druk stonden, waarbij beide partijen een andere mening zijn toegedaan aan wie dat te wijten is. Vervolgens wordt [verzoekster] in maart 2007 door de arbo-arts en de verzekeringsarts van het UWV niet langer arbeidsongeschikt geacht, doch heeft zij geweigerd weer aan het werk te gaan. Min heeft hierop de loonbetaling aan [verzoekster] opgeschort, welke actie -blijkens de beslissing van de kantonrechter d.d. 28 juni 2007- als passend wordt geacht. Vervolgens is tussen partijen de vraag aan de orde van wie van beiden het initiatief afkomstig had moeten zijn ter zake werkhervatting, vrijwel direct gevolgd door het door Min aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet d.d. 6 juli 2007. De kantonrechter is gebleken dat er ten aanzien van de tussen partijen ontstane situatie, over en weer verwijten zijn te maken, terwijl deze verwijten thans niet overwegend aan één der partijen zijn toe te schrijven. Dit brengt met zich me dat de kantonrechter aanleiding ziet om aan te sluiten bij een vergoeding die gebaseerd is op neutrale gronden. De stukken die door Min zijn overgelegd om aan te tonen dat zij geen financiële middelen zou hebben om een vergoeding te betalen, zijn voor de kantonrechter niet dusdanig, om daaraan gevolgen te verbinden voor de toe te wijzen vergoeding. Gelet op het vorenoverwogene en op alle overige omstandigheden van het geval, waaronder de duur van het dienstverband en de leeftijd van [verzoekster], zal de ontbindingsvergoeding in billijkheid worden bepaald op een bedrag van € 60.000,00 bruto.
3.10 Voor het toekennen van een loondoorbetaling als verkapte vergoeding ten bedrage van € 13.688,94 bruto, zoals door [verzoekster] verzocht, is in deze procedure geen plaats. Desgewenst kan dit aspect door de meest gerede partij worden meegenomen in een bodemprocedure. Evenmin is er in de onderhavige procedure plaats voor de door [verzoekster] gevorderde veroordeling van Min in de door [verzoekster] gemaakte kosten rechtsbijstand ten bedrage van € 27.763,74.
3.11 Aan [verzoekster] zal nog een termijn worden gegund om haar verzoek in te trekken.
4. Proceskosten
Indien [verzoekster] haar verzoek handhaaft, ziet de kantonrechter -gezien de omstandigheden van het geval- aanleiding te bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd.
Bij intrekking van het verzoek wordt [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten als zijnde nodeloos veroorzaakt.
5. De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 2 januari 2008, onder toekenning van een vergoeding aan [verzoekster] ten laste van Min van € 60.000,00 bruto;
- biedt [verzoekster] tot 21 december 2007 te 17:00 uur de gelegenheid om haar verzoek desgewenst alsnog in te trekken middels een schriftelijke kennisgeving aan de gemachtigde van Min en aan de griffier.
In geval van handhaving van het verzoek:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewichtige redenen met ingang van 2 januari 2008;
- kent aan [verzoekster] ten laste van Min toe en veroordeelt Min mitsdien tot betaling aan [verzoekster] van een ontbindingsvergoeding van € 60.000,00 bruto, te betalen voor 16 januari 2008;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- wijst het meer of anders verzochte af.
In geval van intrekking van het verzoek:
- veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van Min gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van
€ 200,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2007 door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.