RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 2526 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser], eiser,
gemachtigde mr. L.H.J. Baars,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 mei 2007 (bestreden besluit), inzake het opleggen van een last onder dwangsom.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 november 2007, waarbij aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde en namens verweerder [gemachtigde verweerder]. Als derde-belanghebbenden waren ter zitting [naam belanghebbenden] aanwezig.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 29 juni 2006 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat tijdens een controle is geconstateerd dat circa 50 kippen aanwezig waren op het perceel [adres] te [plaatsnaam]. Daarnaast zijn faciliteiten aanwezig in de vorm van kippenhokken, een buitenren en een broedmachine.
Bij brief van 20 november 2006 heeft verweerder (andermaal) meegedeeld dat de door eiser ontplooide activiteiten in strijd zijn met de bestemming “woondoeleinden”. Indien het aantal kippen en hanen wordt teruggebracht tot respectievelijk maximaal 20 en maximaal 1, is het hobbymatig houden van dit aantal kippen en haan in overeenstemming met de bestemming. Tevens heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn over te gaan tot handhaving.
Bij brief van 28 november 2006 heeft eiser hiertegen zijn zienswijze ingediend.
Bij besluit van 27 december 2006 (primair besluit) heeft verweerder eiser gelast het gebruik van een gedeelte van het perceel voor het houden van circa 50 kippen (en hanen) te staken en gestaakt te houden, zulks onder oplegging van een dwangsom van € 1000,-- per week of deel daarvan dat hier niet aan is voldaan, met een maximum van € 5000,--. In aanvulling hierop is meegedeeld dat wordt afgezien van handhaving indien het aantal kippen en hanen wordt teruggebracht tot een omvang passend in de woonomgeving, zijnde maximaal 20 kippen en 1 haan.
Hiertegen is namens eiser bij brief van 30 januari 2007 tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften de bezwaren van eiser ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat, gelet op de gemaakte en nagekomen afspraken inzake het wegnemen van de gestelde overlast, voor handhaving geen plaats is, omdat het vertrouwensbeginsel zich hiertegen verzet. Dit beginsel geldt eens te meer nu geen enkele rekening wordt gehouden met het feit dat eiser al jaren ongeveer 50 kippen hield en met de verleende bouwvergunning voor een kippenhok waarin 60 tot 80 krielkippen kunnen worden gehouden. Daarnaast heeft verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden door geen enkel objectief onderzoek naar eventuele geluids- en of stankhinder te verrichten. Ook ontbreekt een beoordeling of afweging die is toegespitst op de voorliggende situatie. In plaats daarvan heeft verweerder zich blindelings beroepen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 11 oktober 2006. Nu hij zijn hobby al 30 jaar zonder klachten heeft uitgevoerd, is eiser van mening dat het aantal van ongeveer 50 krielkippen niet teveel is.
De derdebelanghebbenden hebben aangevoerd dat zij veel geluidsoverlast en stankoverlast ervaren door de activiteiten van eiser. Ook andere bewoners in de omgeving ervaren deze overlast.
2.3 Krachtens artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van de bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Krachtens, artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.4 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingplan “[naam bestemmingsplan]”, vastgesteld
door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente [plaatsnaam] op 4 juni 1981 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 22 december 1981, rust op het onderhavige perceel de bestemming “woondoeleinden B en B1 (vrijstaande eengezinshuizen)”. Nadere regels met betrekking tot deze bestemming zijn geformuleerd in de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (planvoorschriften).
Artikel 4 van de planvoorschriften bepaalt dat de grond is bestemd voor de huisvesting van huishoudens van één of meer personen in vrijstaande eengezinshuizen (…) en voor woongebruik in ruime zin van zowel de huizen met bijgebouwen als de bijbehorende tuinen, erven en andere bouwwerken.
Artikel 22 van de planvoorschriften bepaalt dat het verboden is de niet bebouwde grond en de opstallen te gebruiken op een wijze of voor een doel strijdig met de bestemming of in strijd met de voorschriften omtrent ander gebruik dan bouwen, die bij de afzonderlijke bestemmingen zijn gegeven.
2.5 De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien een concreet uitzicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien (zie ondermeer de uitspraak van de AbRvS van 30 juni 2004, zoals opgenomen in JB 2004/293).
Tussen partijen is op de eerste plaats in geding of verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Hiertoe is het van belang vast te stellen of door eiser al dan niet is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift en meer in het bijzonder met het bestemmingsplan.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser ontplooide activiteiten in strijd zijn met de ter plaatse geldende woonbestemming. Verweerder heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRvS van 11 oktober 2006 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJ-nummer AY9856) het houden van 20 kippen en 1 haan wel passend in een woonomgeving geacht. Dit alles wordt door eiser betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de vraag of het houden van kippen en hanen in strijd is met de woonbestemming, terecht beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft (zie ook AbRvS 24 februari 2000 en 11 oktober 2006, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJ-nummers AA5479 en AY9856). Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel. Binnen dit kader kan het van belang zijn, maar is niet doorslaggevend, of de activiteiten een beroepsmatig of een hobbymatig karakter hebben.
Niet in geschil is dat ten tijde van het primaire besluit ongeveer 50 sierkrielkippen (kippen en haantjes) en 10 Barnevelder leghennen op het perceel werden gehouden. Ten tijde van het bestreden besluit was dit aantal teruggebracht tot 20 kippen en één haan. De voorzieningen die op het perceel zijn aangebracht ten behoeve van de kippen en hanen (kippenhok, buitenren en broedmachine) hebben een totale oppervlakte van 62m². Het perceel zelf heeft een totale oppervlakte van 734m², waarop ook de woning van 159m² is gevestigd.
Vast staat voorts dat het perceel is gelegen in een woonwijk aan de rand van de bebouwde kom van [woonplaats] en wordt behoudens de voorzijde omringd door overwegend vrijstaande woningen. De voorzieningen ten behoeve van de kippen en hanen bevinden zich achter op het perceel, direct grenzend aan de tuinen van de omliggende woningen. De afstand tussen de voorzieningen en de woningen is tien tot twintig meter.
Gezien het aantal gehouden kippen en hanen ten tijde van het primaire besluit, de wijze waarop deze gehuisvest zijn, de ligging van de woning en de omvang van het perceel, kan de rechtbank verweerder volgen voor zover deze het aantal van 50 kippen niet in overeenstemming met de bestemming “woondoeleinden” heeft geacht. Dat geen sprake is van bedrijfsmatige exploitatie of van commerciële activiteiten, maakt dit niet anders. Daarbij wijst de rechtbank er op dat de ruimtelijke uitstraling van het houden van een dergelijke hoeveelheid kippen - anders dan eiser lijkt te veronderstellen - niet alleen bestaat uit geluidhinder, maar onder meer ook uit stankhinder. Het feit dat eiser geen “gewone” kippen, maar hoofdzakelijk sierkrielkippen (Sebrights) houdt en fokt, maakt dit niet anders. Ofschoon vast staat dat dit ras kleiner is dan de reguliere leghen, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat hiervan minder hinder en overlast uitgaat. In beginsel was verweerder dan ook bevoegd (en gehouden) om tot handhaving over te gaan.
Voorts dient te worden bezien of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen concreet zicht op legalisering bestond. Verweerder heeft in dit kader gewezen op het belang van een goede ruimtelijke ordening, de belangen van omwonenden en de ongewenste precedentwerking. Gelet daarop acht verweerder het niet mogelijk en wenselijk om aan de door eiser ontplooide activiteiten zijn medewerking te verlenen middels een vrijstelling van het bestemmingsplan. De rechtbank kan verweerder zowel voor wat betreft deze conclusie als de daaraan ten grondslag liggende motivering volgen.
In hetgeen door eiser is aangevoerd en ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving. Het is een feit van algemene bekendheid dat hanengekraai door direct omwonenden – subjectief gezien – als een bron van ergernis en derhalve als hinderlijk kan worden ervaren. Ook in de afgegeven bouwvergunning voor het kippenhok is geen bijzondere omstandigheid gelegen. In de verleende bouwvergunning wordt immers geen relatie gelegd tussen de vergunde afmetingen en het aantal te houden kippen. Het gegeven dat [naam belanghebbenden] reeds bij aankoop van hun woning op de hoogte was van de hobby van eiser betekent nog niet dat [naam belanghebbenden] daarmee zou hebben geaccepteerd dat eiser een grote hoeveelheid kippen zou mogen houden en doet overigens ook niet af aan de beginselplicht van verweerder tot optreden tegen overtredingen van wettelijke voorschriften.
De grief van eiser dat het vertrouwensbeginsel is geschonden kan evenmin slagen. Nog daargelaten de vraag of eiser zich aan de eerder gemaakte afspraken heeft gehouden, is de rechtbank namelijk geenszins gebleken van toezeggingen van de zijde van verweerder dat niet handhavend zou worden opgetreden dan wel dat de activiteiten zouden worden gedoogd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich bij de afweging van de betrokken belangen dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van handhaving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij voortduring van de strijdige situatie.
Wat de omvang van het aantal kippen en hanen betreft waartoe eiser zich volgens het bestreden besluit moet beperken, overweegt de rechtbank nog dat zij het aantal van 20 kippen en één haan niet onredelijk acht gelet op de woonbestemming. In dit verband wijst de rechtbank op de overeenkomsten met de situatie die aan de orde was in de voornoemde uitspraak van de AbRvS van 11 oktober 2006.
2.6 Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser heeft gehandeld in strijd met het bestemmingsplan en dat hij onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen besluiten een last onder dwangsom op te leggen.
2.7 Gezien de ongegrondverklaring van het beroep, is er geen grond voor een proceskostenveroordeling in voor de gemaakte kosten in beroep.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. Peters, rechter, in het openbaar uitgesproken op in aanwezigheid van
mr. E.G.F. Vliegenberg, griffier, die buiten staat is de uitspraak te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.