RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5011
Uitspraakdatum: 29 oktober 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft ten name van belanghebbende voor het jaar 1999:
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ? 87.508 en daarbij bij beschikking een vergrijpboete vastgesteld van ? 15.081. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 december 2005 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB/pvv verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ? 71.308 en de boete verminderd tot ? 11.031;
- een navorderingsaanslag premie inzake de Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (hierna: premie WAZ) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van ? 52.404, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van ? 985. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 november 2005 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag premie WAZ verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van ? 36.207 en de boete verminderd tot ? 303.
1.2. De inspecteur heeft ten name van belanghebbende voor het jaar 2000:
- een navorderingsaanslag in de IB/pvv opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ? 91.173 en daarbij bij beschikking een vergrijpboete vastgesteld van ? 19.425. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 november 2005 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag en de boete niet-ontvankelijk verklaard. Bij ambtshalve beschikkingen van 1 december 2005 is de navorderingsaanslag IB/pvv verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ? 74.223 en is de boete verminderd tot ? 15.187;
- een navorderingsaanslag premie WAZ opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van ? 69.795 alsmede bij beschikking een vergrijpboete vastgesteld van ? 1.794. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 november 2005 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de navorderingsaanslag premie WAZ en de boete niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. De inspecteur heeft ten name van belanghebbende voor het jaar 2001:
- een aanslag in de IB/pvv opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 63.754 en daarbij bij beschikking een vergrijpboete vastgesteld van € 12.026. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 november 2005 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag en de boete niet-ontvankelijk verklaard.
- een aanslag premie WAZ opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 38.118 alsmede bij beschikking een vergrijpboete vastgesteld van € 1.098. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 november 2005 heeft de inspecteur de aanslag en de boete gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken in één geschrift, ontvangen bij de rechtbank op 20 december 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft belanghebbende een griffierecht van € 37 voldaan.
1.5. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, diens gemachtigde, alsmede de inspecteur. Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat aan deze uitspraak is gehecht.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren 1964 en gehuwd met [mevrouw], heeft in de periode van 1999 tot en met 2001 een onderneming gedreven bestaande uit de exploitatie van een lunchroom annex cafetaria, bekend onder de naam [café] te [woonplaats]. Daarnaast hield belanghebbende zich bezig met de huur en verhuur van (kamers in) onroerende zaken. Sedert juli 2001 is belanghebbende directeur/grootaandeel¬houder van en in [B.V.]., welke vennootschap in 2001 geen kenbare activiteiten heeft uitgeoefend.
2.2. Belanghebbende heeft voor het jaar 1999 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ? 6.514. Hierbij zijn geen inkomsten uit de kamerverhuur vermeld. In het kader van de vaststelling van de primitieve aanslag heeft de inspecteur pogingen ondernomen tot het ver¬krijgen van nadere informatie van de gemachtigde van belanghebbende omtrent de huur- en verhuuractiviteiten. Nadat de gewenste informatie uitbleef heeft de inspecteur de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ? 16.514 en daarbij ter zake van de huur- en verhuuractiviteiten een bedrag van ? 10.000 in aanmerking genomen. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende geen bezwaar aangetekend. Het belastbaar inkomen over het jaar 1999 is aldus vastgesteld op ? 16.514.
2.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 aangifte gedaan van een verlies van ? 52.225. Hierbij zijn uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Wet Arbeidsongeschiktheid niet vermeld. De inspecteur heeft daar bij de aanslagregeling alsnog rekening mee gehouden en het verlies vastgesteld op f 30.847. Tegen de beschikking tot vaststelling van het verlies heeft belanghebbende geen bezwaar aangetekend.
2.4. Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van ? 8.495.
2.5. Tijdens een op 22 december 2003 aangekondigd, op 6 januari 2004 aangevangen en op 28 oktober 2004 afgesloten boekenonderzoek is door de controlerend ambtenaren onder meer het volgende geconstateerd:
- de voorraadlijsten van ultimo 1999, 2000 en 2001 waren niet bewaard;
- in 1999 (en 2000) was er een part-time werkende oproepkracht in dienst. De urenstaten, een kopie van het identiteitsbewijs, de loonbelastingverklaring en de loonadministratie ontbraken;
- de kassastroken (Z-stroken) zijn niet bewaard;
- de kasadministratie over het jaar 2001 ontbrak;
- de kasadministratie van de jaren 1999 en 2000 vertoonde gebreken;
- niet alle contant betaalde nota’s zijn correct als kasuitgaven geboekt;
- op data waarop er, blijkens de nummering van de Z-stroken, wel een uitdraai is geweest, is niets geboekt;
- uit een door de controlerende ambtenaren vervaardigde opstelling van alle privé kasontvangsten en -uitgaven van belanghebbende (hierna: de kasopstelling) blijkt dat sprake is geweest van negatieve kassen, waarbij de hoogste negatieve kassen dateren van 10 december 1999 (? 11.996,03 ), 31 december 2000 (? 95.495 ) en 31 december 2001 (? 125.605 ).
2.6. Tijdens het onderzoek hebben de controlerend ambtenaren belanghebbende gevraagd om een groot aantal stukken en gegevens over te leggen, waaronder ontbrekende bankafschriften en een overzicht van door familieleden verstrekte leningen en schenkingen. Belanghebbende heeft een deel van de gevraagde stukken niet verstrekt.
2.7. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het onderzoek heeft de inspecteur zich, in navolging van het controlerapport, onder meer op het standpunt gesteld dat belanghebbende tot bedragen van ? 12.000 (1999), ? 96.000 (2000) en ? 126.000 (2001) inkomsten had verzwegen. De aangegeven winst uit onderneming is met die bedragen verhoogd.
2.8. Belanghebbende heeft bij overeenkomst van 15 januari 1999 een bedrag van ? 45.000 geleend van [de heer] te [woonplaats]. Op 27 maart 1999 heeft belanghebbende een krediet opgenomen van ? 42.000 van een rekening bij [bank] en daarvan ? 24.000 uitgegeven. Noch het bedrag van ? 45.000, noch het restant van het [bank] krediet ad ? 18.000 (? 42.000 min ? 24.000) is in de kasadministratie van de onderneming vermeld. De contro¬lerend ambtenaren hebben met deze bedragen in de kasopstelling voor 1999 geen rekening gehouden.
2.9. Belanghebbende heeft bij overeenkomst van 23 februari 2001 een bedrag van ? 75.000 geleend van [de heer] te [woonplaats]. Het bedrag is op 27 februari 2001 op de bankrekening van belanghebbende gestort. Belanghebbende heeft het op 5 maart 2001 in contanten opgeno¬men. Het geld is niet in de kasadministratie van de onderneming vermeld. De controlerend ambtenaren hebben met het bedrag in de kasopstelling voor 2001 geen rekening gehouden.
3.1. Tussen partijen is in geschil:
- of belanghebbende tijdig in bezwaar is gekomen tegen de voor het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen;
- of belanghebbende heeft voldaan aan de op hem rustende administratieverplichtingen van artikel 52 AWR en de op hem rustende informatieverplichtingen van artikel 47 AWR en zonee, of dat moet leiden tot verzwaring en verschuiving van de bewijslast;
- of de (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen, voor zover deze betrekking hebben op de onder 2.7. vermelde correcties, terecht dan wel tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend. De inspecteur beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede en derde vraag bevestigend.
3.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen en boeten voor de jaren 1999 en 2000, vermindering van de aanslagen voor het jaar 2001 tot aanslagen in overeen¬stemming met de aangiften en vernietiging van de boeten voor het jaar 2001.
3.3. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aan¬gevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De inspecteur heeft de bezwaren betreffende de aanslagen en boetes over het jaar 2000 niet-ontvankelijk verklaard. De aanslagen en boetes zijn gedagtekend 31 december 2004. Bij brief van 22 december 2004 is namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslagen over de jaren 1999 en 2001. De aanslagen over het jaar 2000 worden in deze brief niet vermeld. Belanghebbende heeft ter zitting een kopie overgelegd van een brief, gedateerd 22 december 2004, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de aanslagen over het jaar 2000 en heeft gesteld dat deze brief is verzonden in één envelop met het bezwaarschrift tegen de aanslagen over 1999 en 2001. Die verklaring stemt overeen met de verwijzing in de motivering van het bezwaar naar “de ingediende bezwaarschriften”. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van de verklaring van belanghebbende te twijfelen en acht het bezwaar ontvankelijk.
4.2. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslag IB/pvv en de daarbij vastgestelde boete over het jaar 2001 blijkens de brief van 8 november 2005, kenmerk 1367.64.071, niet-ontvankelijk verklaard. De aanslag en de boetebeschikking zijn gedagtekend 31 december 2004. Bij brief van 22 december 2004 is namens belanghebbende bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is ingediend binnen de wettelijke termijn zodat het bezwaar, naar klaarblijkelijk niet in geschil is, ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
4.3. Belanghebbende heeft de onder 2.4. weergegeven constateringen van de controlerend ambtenaren niet weersproken, behoudens voor zover het de negatieve kassaldi betreft. Belanghebbende beschikt derhalve niet (meer) over de kassastroken (Z-stroken) en de loonadministratie, inclusief urenregistratie, en ook niet over de kasadministratie 2001. Nu dergelijke bescheiden in een onderneming als de onderhavige, waar veel contanten omgaan, van essentieel belang zijn voor een betrouwbare administratie, moet naar het oordeel van de rechtbank reeds het ontbreken van die bescheiden leiden tot de conclusie dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de in artikel 52, eerste lid, AWR vervatte verplichting om van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn onder¬neming naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daarbij behorende bescheiden op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens daaruit duidelijk blijken. Ingevolge artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel b, en slot, van de AWR dient reeds om deze reden het beroep ongegrond te worden verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. In het midden kan dan blijven of belanghebbende (volledig) heeft voldaan aan zijn verplichting ingevolge artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de AWR, om desgevraagd de bescheiden waarvan raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
4.4. Nu de sanctie van artikel 27e AWR dient te worden toegepast, is het aan belang¬hebbende om te doen blijken dat en in hoeverre de correcties van de inspecteur onjuist zijn. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Belanghebbendes stelling dat de door de inspecteur berekende negatieve kassaldi berusten op onjuiste uitgangspunten omdat geen rekening is gehouden met de onder 2.4. en 2.5. vermelde geldleningen, is daartoe onvoldoende bewijs nu de verlies- en winstrekening waarop belanghebbende zijn berekening van het belastbaar inkomen baseert, niet berust op een betrouwbare administratie. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat ook in de beroepsfase geen inzicht is gegeven in de werkelijke huurinkomsten terwijl belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat er wel sprake is geweest van verhuur in alle jaren.
4.5. Het onder 4.4. overwogene neemt niet weg dat de rechtbank dient te toetsen of de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van het belastbare inkomen van belang¬hebbende. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de inspecteur in een geval als het onder¬havige in het algemeen een zekere armslag heeft omdat hij niet kan beschikken over (betrouwbare) gegevens en rekening moet houden met de mogelijkheid dat er - hem niet bekende - bronnen van inkomen zijn. Tevens acht de rechtbank ook hierbij van belang dat belanghebbende geen concrete gegevens heeft verstrekt van de opbrengsten van kamer¬verhuur.
4.6. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende de juistheid van een groot deel van de bijtellingen bij het inkomen over alle jaren niet heeft bestreden en dat het geschil zich beperkt tot de bijtelling wegens negatieve kassaldi. Ten aanzien van deze bijtellingen overweegt de rechtbank als volgt:
4.6.1. De rechtbank acht niet redelijk dat voor het jaar 1999 geen rekening is gehouden met een deel van de van Ulu opgenomen lening ad ? 18.000 en met de lening ad ? 45.000, nu de inspecteur het bestaan van deze leningen niet bestrijdt, deze bedragen in elk geval in dat jaar aan belanghebbende ter beschikking stonden en er geen aanwijzingen zijn voor een andere concrete bestemming daarvan. Rekening houdend met deze bedragen is van een negatief privé van f 12.000 in 1999 geen sprake, is er dus geen reden voor enige bijtelling en is zelfs sprake van een overschot van f 63.000 min f 12.000 of f 51.000.
4.6.2. Uit het onder 4.6.1. overwogene volgt, dat er in het jaar 2000 f 51.000 meer voor privé-uitgaven besteedbaar was dan door de inspecteur is aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank had de inspecteur daar rekening mee moeten houden. De rechtbank zal de bijtelling wegens negatief privé voor het jaar 2000 verminderen met f 51.000.
4.6.3. Voor het jaar 2001 geldt evenzeer dat niet begrijpelijk is dat geen rekening is gehouden met de (door de inspecteur niet bestreden) lening ad ? 75.000. Immers dit bedrag was in dat jaar ter besteding aanwezig en ook hiervoor geldt dat er geen aan¬wijzingen zijn voor een andere bestemming daarvan. Voor 2001 blijft dan een bedrag aan negatief privé van ? 125.605 min ? 75.000 of ? 50.605. Op basis hiervan acht de rechtbank een bijtelling voor dit jaar van ? 51.000 redelijk.
4.6.4. De rechtbank laat bij het onder 4.6.1 tot en met 4.6.3. overwogene in het midden of de meerinkomsten moeten worden aangemerkt als winst of als andere inkomsten uit arbeid c.q. inkomsten uit werkzaamheden in verband met de kamerverhuur, nu tussen partijen klaar¬blijkelijk niet in geschil is dat de kwalificatie niet ter zake doet voor de hoogte van de aanslagen.
4.7. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie
- dat de navorderingsaanslag IB/pvv voor het jaar 1999 moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ? 71.308 min ? 12.000 = ? 59.308;
- dat de navorderingsaanslag premie WAZ voor het jaar 1999 moet worden verminderd tot een naar een premie-inkomen van ? 36.207 min ? 12.000 = ? 24.207. Nu dit inkomen lager is dan het premievrije bedrag dient de navorderingsaanslag te worden vernietigd;
- dat de navorderingsaanslag IB/pvv voor het jaar 2000 moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ? 74.223 min ? 51.000 = ? 23.223;
- dat de navorderingsaanslag premie WAZ voor het jaar 2000 moet worden verminderd tot een naar een premie-inkomen van ? 69.795 min ? 51.000 = ? 19.795. Nu dit inkomen lager is dan het premievrije bedrag dient de navorderingsaanslag te worden vernietigd;
- dat de aanslag IB/pvv voor het jaar 2001 moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.754 min € 34.033,52 (? 75.000) of € 29.720;
- dat de aanslag premie WAZ voor het jaar 2001 moet worden verminderd tot een naar een premie inkomen van € 38.118 min € 34.033,52 (? 75.000) = € 4.084. Nu dit inkomen lager is dan het premievrije bedrag dient de aanslag te worden vernietigd.
4.8. Aan belanghebbende zijn zowel bij de navorderingsaanslagen IB/pvv en premie WAZ over het jaar 1999 en 2000 als bij de aanslagen IB/pvv en premie WAZ over het jaar 2001 boeten opgelegd van 50% van de IB/pvv, respectievelijk premie WAZ die in verband met de uit de controle voortvloeiende correcties is verschuldigd, vanwege het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met al hetgeen hij heeft aangevoerd voldoende heeft bewezen dat belanghebbende opzettelijk een deel van zijn inkomen niet heeft aangegeven en dat het aan zijn opzet is te wijten dat de aanslagen voor het jaar 1999 te laag zijn vastgesteld, dat voor het jaar 2000 ten onrechte voor de IB/pvv een verlies is vastgesteld en dat de aangiften voor het jaar 2001 onjuist zijn gedaan. De rechtbank acht boeten als vastgesteld passend en geboden, zij het dat de boeten moet worden aangepast in verband met de onder 4.7. vermelde aanpassingen van de aan¬slagen. Nu de navorderingsaanslagen premie WAZ voor het jaar 1999 en 2000 en de aanslag premie WAZ voor het jaar 2001 worden vernietigd, dienen de daarbij opgelegde boetes te vervallen.
4.9. De rechtbank is echter tevens van oordeel dat de behandeling van de zaak onredelijk lang heeft geduurd en dat daardoor de uitspraak niet meer binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wordt gedaan. De boeten zijn aangekondigd in het controlerapport van 28 oktober 2004 en de uitspraak van de rechtbank wordt - uiteindelijk - gedaan ruim drie jaar na die datum. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dat een vermindering van de boeten met 10%.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze koten zijn op de voet van het Besluit pro-ceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/pvv voor het jaar 1999 tot een naar een belastbaar inkomen van ? 59.308 (€ 26.912,80);
- vernietigt de navorderingsaanslag premie WAZ voor het jaar 1999 alsmede de daarbij vastgestelde boete;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/pvv voor het jaar 2000 tot een naar een belastbaar inkomen van ? 23.223 (€ 10.380,85);
- vernietigt de navorderingsaanslag premie WAZ voor het jaar 2000 alsmede de daarbij vastgestelde boete;
- vermindert de aanslag IB/pvv voor het jaar 2001 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.720;
- vernietigt de aanslag premie WAZ voor het jaar 2001 alsmede de daarbij vastgestelde boete;
- vermindert de boeten die zijn vastgesteld bij de navorderingsaanslagen IB/pvv voor de jaren 1999 en 2000 tot boeten van 45% van de op de navorderingsaanslagen verschuldigde IB/pvv;
- vermindert de boete die is vastgesteld bij de aanslag IB/pvv voor het jaar 2001 tot een boete van 45% van de door de onjuiste aangifte meer verschuldigde IB/pvv;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 oktober 2007 door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, mr. A.A. den Hartog en mr.drs. G.H.C. Blommers, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegen¬woordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.