ECLI:NL:RBBRE:2007:BB9100

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
162041 HAZA 06-1099
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Hooff
  • A. van Noort
  • J. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige elektriciteitsafname ten behoeve van hennepkwekerij

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Breda op 28 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Essent Netwerk B.V. en een gedaagde, die wordt beschuldigd van illegale elektriciteitsafname ten behoeve van een hennepkwekerij. De eiser, Essent, vorderde betaling van een bedrag van € 15.127,83 aan schadevergoeding, als gevolg van de illegale elektriciteitsafname door de gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde op 16 december 2005 een hennepkwekerij had ingericht in een pand dat op zijn naam stond, en dat hij een illegale elektriciteitsaansluiting had gemaakt om de kwekerij van stroom te voorzien.

De rechtbank heeft de vordering van Essent beoordeeld aan de hand van de bewijsstukken die door beide partijen zijn overgelegd, waaronder de dagvaarding, de conclusie van antwoord, en de pleitnotities. Essent heeft de kosten van de via de illegale aansluiting afgenomen elektriciteit berekend op € 18.563,61, maar dit bedrag is later verlaagd naar € 15.127,83 na betaling door de gedaagde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn verweer te onderbouwen dat er slechts één kweek heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedaagde op basis van zijn handelingen en de omstandigheden van de zaak verantwoordelijk is voor de schade die Essent heeft geleden.

De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van ontdekking van de hennepkwekerij. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 1.857,32. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: 162041 / HA ZA 06-1099
Vonnis van 28 november 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSENT NETWERK B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
procureur mr. R.A.H. Post,
advocaat mr. T.I.P. Jeltema te Veldhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te St. Willebrord, gemeente Rucphen,
gedaagde,
procureur mr. I.M. van den Heuvel.
Partijen zullen hierna “Essent” en “[gedaagde]” genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord met productie 1,
- de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis met producties 7 t/m 12,
- de conclusie van dupliek,
- de akte van Essent,
- de antwoordakte van [gedaagde],
- de op 25 april 2007 gehouden pleidooien en de bij die gelegenheid door ieder van partijen overgelegde pleitnotities.
2. Het geschil
Essent vordert uiteindelijk veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
1. euro 15.127,83 in hoofdsom,
2. euro 952,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en met de kosten van het geding.
[gedaagde] spreekt de vordering tegen.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van de wederzijdse proceshouding van partijen staat tussen hen en volgende vast.
1. Op 16 december 2005 heeft een medewerker van Essent in aanwezigheid van de politie in het pand aan de Belder 25d te Roosendaal (hierna: “het pand”) een hennepkwekerij aangetroffen. Dit pand was toen in gebruik bij [gedaagde]; deze had de hennepkwekerij ingericht en in bedrijf genomen.
2. De elektriciteitsaansluiting van het pand stond ten tijde van de ontdekking van de kwekerij op naam van [gedaagde]. Essent had met hem een overeenkomst gesloten tot aansluiting van het pand op het elektriciteitsnet en tot transport van elektriciteit naar die aansluiting.
3. [gedaagde] had in de aansluitkast van de elektriciteitsaansluiting van het pand buiten de elektriciteitsmeter om een aansluiting gemaakt ten behoeve van de voeding van elektrische apparatuur van de hennepkwekerij, hierna: “de illegale aansluiting”.
3.2. Essent legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] door middel van de illegale aansluiting elektriciteit heeft afgenomen van het door haar beheerde net ten behoeve van de hennepkwekerij en dat de aldus afgenomen elektriciteit niet is geregistreerd op de meter en haar niet is betaald. Zij stelt dat [gedaagde] op grond van de met haar gesloten overeenkomst gehouden is de aldus afgenomen elektriciteit te betalen alsmede de kosten die zijn gemoeid met, samengevat, de administratieve afhandeling van deze zaak en van het ongedaan maken van de illegale aansluiting.
De kosten van de via de illegale aansluiting afgenomen elektriciteit berekent Essent op een bedrag van euro 14.393,96 exclusief BTW. De kosten gemoeid met, samengevat, het ongedaan maken van de illegale aansluiting berekent zij op euro 1.205,71 exclusief BTW. De som van deze bedragen, vermeerderd met 19% BTW, beloopt euro 18.563,61, zijnde het bij dagvaarding in hoofdsom gevorderde bedrag. Essent heeft bij conclusie van repliek dit bedrag verminderd met het door [gedaagde] na het uitbrengen van de dagvaarding betaalde bedrag van euro 3.435,78, waarmee de gevorderde hoofdsom uitkomt op euro 15.127,83.
3.3. Nu [gedaagde] bij pleidooi heeft verklaard dat het door hem betaalde bedrag moet worden toegerekend aan de hierboven bedoelde kosten, zijnde euro 1.434,79 incl. BTW, en voor het restant, zijnde euro 2.000,99, aan zijn schuld ter zake van afgenomen elektriciteit, moet worden aangenomen dat hij daarmee erkent dat hij die kosten verschuldigd was en dat hij zijn verweer ter zake niet langer handhaaft. Dat verweer behoeft derhalve geen bespreking. Verder moet ervan worden uitgegaan dat het in hoofdsom uiteindelijk gevorderde bedrag betrekking heeft op de door middel van de illegale aansluiting afgenomen elektriciteit.
3.4. [gedaagde] betwist niet dat hij gehouden is de door middel van de illegale aansluiting aan het net onttrokken elektriciteit te vergoeden zodat de rechtbank van die gehoudenheid zal uitgaan. Hij betwist echter de juistheid van de berekening door Essent van de aldus afgenomen elektriciteit.
3.5. De hoeveelheid elektriciteit die is afgenomen via de illegale aansluiting berekent Essent op basis van de volgende uitgangspunten.
- een aangetroffen kweek van acht weken en alsmede drie voorgaande weken van telkens acht weken, derhalve in totaal vier kweken,
- de in de twee kweekruimtes aangetroffen elektrische apparatuur met het daarbij opgegeven vermogen, zijnde
in kweekruimte 1:
• 20 lampen met voorschakelapparatuur à 660 watt
• 7 ventilatoren met een vermogen van in totaal 1845 watt
• 4 verwarmingsapparaten met een vermogen van in totaal 3050 watt
• 1 waterpomp à 3,5 watt
in kweekruimte 2:
• 6 lampen met voorschakelapparatuur à 660 watt
• 3 ventilatoren met een vermogen van in totaal 2890 watt
• 2 waterpompen à 0,9 watt.
3.6. Haar stelling dat er sprake is van vier kweken –inclusief de kweek die op de dag van ontdekking zou zijn geoogst- baseert Essent op de omstandigheid dat in de kwekerij plantenresten zijn aangetroffen (zij verwijst daarvoor in het bijzonder naar de als productie 11 bij conclusie van de repliek gevoegde foto’s) en dat in de kwekerij een zodanige kalkaanslag, een zodanige verkleuring van de koolstoffilters en een zodanige stofneerslag zijn aangetroffen dat op grond van ervaringsgegevens van haar fraude-inspecteur er minstens vier kweken moeten zijn geweest. Verder wijst Essent erop dat [gedaagde] de betrokken loods al huurde sedert 7 juni 2004 en dat daarin geen materialen zijn aangetroffen die steun geven aan diens stelling dat hij in de loods terrariums heeft gebouwd.
3.7. Als verweer tegen de berekening van Essent voert [gedaagde] aan, kort weergegeven, dat hij slechts één volledige kweek heeft gehad, welke kweek hij heeft geoogst op de dag van ontdekking van de kwekerij. Hij verwijst in dit verband naar het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 3 maart 2005, bij welk vonnis hij is veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren. [gedaagde] leidt uit dit vonnis af dat de politierechter onvoldoende bewijs aanwezig heeft geacht voor meer dan één oogst.
Verder stelt hij dat er in het pand slechts één kweekruimte was en dat de tweede kweekruimte waarnaar Essent verwijst, een tweetal droogkasten waren waarin niet werd gekweekt maar gedroogd en waarvoor de gebruikte elektriciteit via de meter werd betrokken. Tenslotte betwist hij het aantal lampen, het vermogen daarvan, het aantal branduren per dag alsmede het vermogen van de verwarming, een en ander als door Essent in haar berekening gehanteerd.
3.8. Bij de beoordeling van het verweer van [gedaagde] tegen de door Essent aan haar berekening ten grondslag gelegde uitgangspunten, stelt de rechtbank het volgende voorop.
[gedaagde] is degene die de kwekerij heeft ingericht, de benodigde apparatuur heeft geïnstalleerd, de illegale aansluiting heeft aangebracht, plantenmateriaal heeft aangeschaft en de kwekerij daadwerkelijk in gebruik heeft gehad. Derhalve moet worden aangenomen dat hij weet wanneer hij voor het eerst is begonnen met het kweken van hennep, hoeveel kweken er zijn geweest en welke apparatuur hij daarvoor heeft gebruikt. Aannemelijk is dat hij een en ander feitelijk kan toelichten, mede in aanmerking nemend dat hij bij derden de goederen ten behoeve van de kwekerij heeft betrokken. Tegen deze achtergrond dient [gedaagde] zijn verweer tegen de door Essent gehanteerde uitgangspunten, deugdelijk te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van het proces-verbaal van politie dat is opgemaakt ter zake van het aantreffen van de kwekerij.
Verder is van belang dat hij bij het tot stand brengen van de illegale aansluiting het oogmerk had zonder betaling elektriciteit aan het net te onttrekken, dat hij wist dat hij daarmee zijn contractspartij Essent schade zou toebrengen en dat hij eveneens vanaf dat moment in redelijkheid ermee rekening diende te houden dat hij na ontdekking van de kwekerij die schade zou moeten vergoeden. Tegen die achtergrond had hij, ter voorkoming van de thans ontstane onzekerheid over de factoren die het beloop van de schade bepalen, maatregelen kunnen nemen ter vaststelling van die factoren, zoals soort en vermogen van de gebruikte apparatuur en de kweekperiode. Als hij die maatregelen niet heeft genomen of anderszins in redelijkheid niet bijdraagt aan opheffing van die onzekerheid, dienen de processuele gevolgen daarvan voor zijn risico te blijven en kunnen die niet, zoals de strekking van zijn betoog is, worden afgewenteld op Essent. Uiteraard heeft daarbij te gelden dat laatstgenoemde de gestelde schade voldoende aannemelijk moet maken.
3.9. [gedaagde] betwist onvoldoende de stellingen van Essent dat er zeer hevige kalkaanslag op de in de kwekerij aangetroffen filters was, dat de koolstoffilters zeer donker verkleurd waren en dat er een grote hoeveelheid afval is aangetroffen en dat deze omstandigheden erop wijzen dat de kwekerij geruime tijd in bedrijf is geweest. In het bijzonder acht de rechtbank onvoldoende de stelling van [gedaagde] dat het water in Roosendaal kalkhoudend is, nu onweersproken is gebleven mededeling van Essent dat dit water van een gemiddelde hardheid is en dat slechts na een zeer geruime tijd een kalkaanslag als in de kwekerij aangetroffen kan ontstaan.
Naar aangenomen moet worden zijn de zojuist genoemde als vaststaand aan te merken omstandigheden aanwijzingen voor het gebruik van de kwekerij gedurende een periode die aanmerkelijk langer heeft geduurd dan één kweek. Tegen deze achtergrond en in het licht van rechtsoverweging 3.8. is het verweer van [gedaagde] tegen de stelling van Essent dat er vier kweken zijn geweest, onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat die stelling als juist moet worden aanvaard en dat bij de berekening van de door [gedaagde] te vergoeden schade daarvan moet worden uitgegaan.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn verweer dat uit het vonnis van de Politierechter moet worden afgeleid dat er slechts één oogst is geweest, reeds omdat uit zijn stellingen onvoldoende blijkt of de Politierechter zich over het aantal oogsten heeft uitgelaten en evenmin op welke gegevens de Politierechter het door [gedaagde] aangehaalde oordeel heeft gebaseerd.
3.10. Essent heeft bij conclusie van repliek als productie 10 overgelegd een gedeelte van het procesverbaal dat door de politie is opgemaakt ter zake van het aantreffen van de kwekerij. In dat gedeelte is opgenomen een verklaring van [gedaagde], door de politie als verdachte verhoord. Bij dat verhoor heeft [gedaagde] verklaard dat hij op de eerste verdieping van de loods een ruimte had ingericht als kweekruimte voor hennepplanten en dat hij beneden in de loods in een aparte ruimte twee afzonderlijke kweekbakken had gemaakt voor het kweken van stekken. In die verklaring maakt [gedaagde] voorts melding van een droogkast.
Uit die verklaring moet worden afgeleid dat, zoals Essent stelt, in de loods in een tweetal ruimtes hennep werd gekweekt. Dat betekent dat de rechtbank voor de berekening van de hoeveelheid afgenomen elektriciteit zal uitgaan van twee kweekruimtes. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] onvoldoende betwist dat hij door middel van de illegale aansluiting elektriciteit ten behoeve van de in beide ruimtes aanwezige apparatuur betrok.
3.11. Essent heeft gesteld dat in die ruimtes aanwezig waren de onder 3.5. ten aanzien van ieder van die ruimtes aangegeven apparaten. [gedaagde] betwist dat, zoals Essent stelt, in ruimte 1 20 lampen aanwezig waren. Die betwisting is in het licht van rechtsoverweging 3.8. onvoldoende. Derhalve moet worden uitgegaan van het door Essent gestelde aantal lampen.
Met betrekking tot het vermogen van de lampen geldt dat Essent voor de voorschakel-apparatuur 10% van het vermogen van de lampen bijtelt, waarmee het vermogen uitkomt op 660 watt per lamp. Die bijtelling en de hoogte daarvan heeft [gedaagde] onvoldoende betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van het door Essent gestelde vermogen zal uitgaan.
Evenmin heeft [gedaagde] voldoende betwist dat de aangetroffen verwarming een vermogen had van in totaal 3050 watt, zodat de rechtbank van dat vermogen zal uitgaan. Hetzelfde geldt voor de door Essent gehanteerde uitgangspunt dat in de groeifase alle lampen gedurende 18 uur per dag hebben gebrand.
3.12. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verweer van [gedaagde] tegen de berekening van Essent moet worden verworpen. Nu overigens niet gesteld of gebleken is dat die berekening onjuist is, betekent dit dat de schade ter zake van de via de illegale aansluiting afgenomen elektriciteit op euro 17.128,81 inclusief BTW moet worden gesteld. Op dit bedrag strekt in mindering het hierboven vermelde bedrag van euro 2.000,99, zodat [gedaagde] per saldo ter zake hiervan moet voldoen euro 15.127,82. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is onvoldoende weersproken en moet derhalve worden toegewezen.
3.13. Nu Essent tegenover het verweer van [gedaagde] onvoldoende heeft toegelicht dat de handelingen, ter zake waarvan zij buitengerechtelijke incassokosten vordert, betrekking hebben op andere verrichtingen dan die waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv. een vergoeding plegen in te sluiten, moet haar vordering ter zake worden afgewezen.
3.14. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Essent worden begroot op euro 1.857,32, welk bedrag is opgebouwd uit de volgende posten: dagvaarding euro 71,32, vastrecht euro 430,00 en salaris procureur euro 1.356,00 (3,0 punten x tarief euro 452,00).
3.15. Op grond van het voorgaande moet als volgt worden beslist.
4. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt gedaagde aan eiseres te betalen een bedrag van euro 15.127,82 (vijftienduizend eenhonderd zevenentwintig euro en tweeëntachtig eurocent) , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover vanaf 16 december 2005 tot de dag der algehele voldoening,
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op euro 1.857,32,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Hooff, mr. Van Noort en mr. Hopmans en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2007.