RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 4506 WRO VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 1 oktober 2007 (bestreden besluit), waarbij onder verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van [naam pand] aan de [adres] te [plaatsnaam].
Tevens heeft hij op 24 oktober 2007 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 november 2007. Daarbij was verzoeker aanwezig, vergezeld van [buurtbewoner] en [buurtbewoner]. Namens verweerder is [medewerker verweerder] verschenen. Voor vergunninghouder [vergunninghouder] was [medewerker vergunninghouder] aanwezig.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 7 juni 2007 heeft [vergunninghouder] een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een appartementencomplex met 20 wooneenheden en een parkeerkelder aan de [adres] te [plaatsnaam]. Het project heeft de naam ‘[naam pand]’. Als omwonende heeft verzoeker zijn zienswijze inzake het bouwplan ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend, zulks onder verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
2.2 Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat verweerder zijn toezegging heeft geschonden dat de bestaande groene buffer tussen het bouwplan en verzoekers woning zoveel mogelijk zou worden gehandhaafd. Door de vergroting van de parkeerkelder en het volledig rooien van de destijds aanwezige bomen en struiken is er geen sprake meer van een groene buffer. Verder zou er een appartementengebouw van maximaal 6 woonlagen komen terwijl het onderhavige bouwplan voorziet in 8 woonlagen. Daardoor heeft verweerder jegens de buurtbewoners onzorgvuldig gehandeld en heeft hij het bij de bewoners gewekte vertrouwen geschonden. De strekking van verzoekers bezwaar is dat het bouwplan zodanig wordt aangepast dat de groenbuffer middels beplanting van hoge bomen in oude staat en omvang kan worden hersteld.
Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat wordt verboden een aanvang te nemen met de bouwwerkzaamheden totdat op het bezwaar en beroep onherroepelijk is beslist.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet kan de verlening van een bouwvergunning uitsluitend worden geweigerd indien, kort gezegd, het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit, de bouwverordening of het geldende bestemmingsplan, dan wel indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Indien zich één of een combinatie van deze weigeringsgronden voordoet, is verweerder verplicht de gevraagde bouwvergunning te weigeren.
Krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan deze vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.5 Ingevolge het vigerende bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ rust op de bouwlocatie aan de [adres] te [plaatsnaam] de bestemming ‘Openbaar Groen en Vijver’. Op grond van artikel 28 van de planvoorschriften mag op gronden met deze bestemming niet worden gebouwd. Deze strijdigheid met het bestemmingsplan kan worden weggenomen door het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan. In dit geval heeft verweerder bij het bestreden besluit vrijstelling van het bestemmingsplan verleend op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO. Van deze vrijstellingsmogelijkheid kan gebruik worden gemaakt wanneer het bouwproject is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Uit die ruimtelijke onderbouwing dient te blijken dat het bouwproject ter plaatse aanvaardbaar is in het licht van het vigerende bestemmingsplan en het toekomstige ruimtelijke beleid, gelet op de ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten van het plan, de milieueffecten van het plan, de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en voor de ter plaatse aanwezige flora en fauna enzovoorts.
Voor het onderhavige bouwproject dient een voorontwerp bestemmingsplan uit 2003 als ruimtelijke onderbouwing. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit voorontwerp niet voldoende om te kunnen spreken van een goede ruimtelijke onderbouwing. In de eerste plaats constateert de voorzieningenrechter dat het voorontwerp niet ingaat op onder meer de effecten van het bouwplan voor de geluidhinder, de luchtkwaliteit, de waterhuishouding en de flora en fauna ter plaatse. Uit het voorontwerp kan ook niet blijken dat deze effecten al in het kader van het opstellen van het voorontwerp zijn onderzocht. In de tweede plaats verkeert het voorontwerp in een zodanig pril stadium dat het in de loop der tijd op allerlei punten nog aanpassing zal behoeven, zodat niet kan worden gezegd dat dit voorontwerp een voldoende concreet beeld geeft van het toekomstige planologische beleid van de planwetgever. De planvoorschriften ontbreken geheel, de bouwvoorschriften op de plankaart zijn nog niet volledig ingevuld en ter zitting heeft verweerder gesteld dat ook een in 2005 vastgestelde groenplan nog in de plankaart verwerkt moet worden. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het voorontwerp voor deze bouwlocatie uitgaat van een appartementengebouw met slechts 5 à 6 woonlagen, gelegen op een afstand van minstens 20 meter van de erfafscheiding van de woningen aan de [straatnaam]. Het onderhavige bouwplan heeft daarentegen 8 woonlagen en ligt beduidend dichter bij de erfafscheiding van de betreffende woningen. Dat betekent dat het bouwplan zelf afwijkt van hetgeen in het voorontwerp is voorzien. Ook om deze reden kan de voorontwerp niet dienen als ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan.
Kern van het bezwaar van verzoeker zijn de gevolgen van het bouwplan voor zijn privacy, in het bijzonder zijn vrees voor inkijk vanuit het vergunde bouwwerk, temeer nu de voormalige hoge bomen tussen zijn woning en de nieuwbouw inmiddels volledig zijn gekapt. Als weerlegging van de door verzoeker ingediende zienswijze terzake heeft verweerder gesteld dat achter de woning van verzoeker een groenstrook van ongeveer 12 meter gaat komen met een rij bomen langs het pad achter de woningen. Uit de door gedeputeerde staten afgegeven verklaring van geen bezwaar blijkt dat ervan wordt uitgegaan dat die toezegging gestand zal worden gedaan. Uit de gedingstukken kan echter niet blijken dat die toezegging inderdaad door verweerder zal worden nageleefd. De voorzieningenrechter constateert in dat verband dat op de bouwtekening geen bomen in de betreffende bufferzone tussen verzoekers woning en het appartementengebouw zijn ingetekend. Verweerder heeft evenmin gebruik gemaakt van de mogelijkheid een beplantingsvoorwaarde aan de verleende vrijstelling te verbinden. Dat betekent dat het bestreden besluit niet voorziet in de nakoming van de door verweerder als reactie op verzoekers zienswijze gedane toezegging tot het creëren van een groenbuffer. Ter zitting heeft verweerder een op 26 mei 2005 vastgesteld ontwerpplan voor het [naam park] achter verzoekers woning getoond, waarop een groenbuffer is ingetekend. Volgens verweerder zal dit ontwerpplan integraal worden overgenomen op de plankaart van het voorontwerp bestemmingsplan. De voorzieningenrechter constateert dat dit ontwerpplan dateert uit 2005 en kennelijk uitgaat van een strook van 20 meter tussen het bouwwerk en de erfafscheiding van verzoekers woning. Nadien is het gehele bouwplan echter oostwaarts, in de richting van verzoekers woning, opgeschoven, met als gevolg dat een strook van nog slechts 12 meter beschikbaar is. Een deel van deze strook is eigendom van de bewoners, een tweede deel kan niet worden beplant vanwege de leidingen in de ondergrond en een ander deel van de strook dient als voetpad. Ter zitting heeft verweerder de daarom bij verzoeker bestaande twijfel aan de mogelijkheid tot het creëren van de toegezegde groenstrook niet kunnen wegnemen.
2.6 Uit voorgaande overwegingen volgt dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Verder bestaat er twijfel aan de mogelijkheid om de aan verzoeker toegezegde groenbuffer te realiseren. Hierin ziet de voorzieningenrechter genoeg aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de verzending van de beslissing op het door verzoeker ingediende bezwaar.
2.7 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoeker te worden vergoed. Omdat niet is gebleken van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van verzoeker, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
gelast dat de gemeente Tilburg aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 143,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en in aanwezigheid van mr. M.A.M. de Baar, griffier, in het openbaar uitgesproken op maandag 26 november 2007.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 26 november 2007.