ECLI:NL:RBBRE:2007:BB8351

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4235
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bouwvergunning voor verpleeghuis in Bergen op Zoom wegens strijd met bestemmingsplan

In deze zaak hebben verzoeksters bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, dat op 17 september 2007 een bouwvergunning en vrijstelling heeft verleend voor de oprichting van een multifunctioneel verpleeghuis. Verzoeksters, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.J.M. Zebel-Vaudo, stellen dat het bouwplan in strijd is met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan, omdat een verpleeghuis niet is toegestaan binnen de bestemming 'bedrijfsdoeleinden'. Ze voeren aan dat de afstand tussen hun pand en het verpleeghuis slechts 18 meter bedraagt, terwijl de voorschriften een minimale afstand van 30 meter vereisen. Daarnaast stellen verzoeksters dat het bouwplan niet voldoet aan de bebouwingsvoorschriften, zoals de maximale goot- en bouwhoogte.

De voorzieningenrechter heeft op 8 november 2007 de zaak behandeld en geconcludeerd dat er voldoende spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechter heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de maximale goothoogte, en dat de mogelijkheid van binnenplanse vrijstelling niet kan worden toegepast om deze strijdigheid op te lossen. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst. Tevens is de gemeente Bergen op Zoom veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeksters.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de gemeente Bergen op Zoom verzocht om de gemaakte proceskosten van verzoeksters te vergoeden, die zijn vastgesteld op € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 4235 WRO VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
1. [ verzoekster 1],
2. [verzoekster 2],
3. [verzoekster 3],
4. [verzoekster 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] verzoeksters,
gemachtigde mr. A.J.M. Zebel-Vaudo,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 17 september 2007 (bestreden besluit), inzake het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van een multifunctioneel gebouw/verpleegtehuis aan de [straatnaam1] te [plaatsnaam] Tevens hebben zij op 8 oktober 2007 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 november 2007, waarbij aanwezig waren namens verzoeksters [vertegenwoordiger verzoekster] en gemachtigde. Namens verweerder waren aanwezig mr. A.J.B.P. Rampaart en mr. J. van den Berg. Namens vergunninghouder [naam vergunninghouder 1] (en [naam vergunninghouder 2]) was aanwezig mr. J.A.M. van der Velden.
2. Beoordeling
2.1Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 28 juni 2007 is door vergunninghouder een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een multifunctioneel verpleeghuis op het perceel [straatnaam 1]/[straatnaam 2] te [plaatsnaam]. Het beoogde gebouw zal tijdelijk gebruikt gaan worden als verpleeghuis door [vergunninghouder 2].
Verweerder heeft het voornemen bekend gemaakt tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Op 17 juli 2007 heeft gemachtigde van verzoeksters een zienswijze ingebracht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghouder vrijstelling en bouwvergunning verleend.
Op 8 oktober 2007 heeft gemachtigde van verzoeksters hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2 Verzoeksters hebben aangevoerd dat het ingestelde bezwaar gerede kans van slagen heeft, vanwege de strijdigheid van het bouwplan met de bepalingen in het bestemmingsplan en de goede ruimtelijke ordening.
Ter zitting is namens verzoeksters gemotiveerd waarom zij het bouwplan in strijd achten met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan.
Daartoe stellen verzoeksters primair dat verweerder een onjuiste uitleg van de bestemming “bedrijfsdoeleinden” geeft, omdat in de doeleindenomschrijving geen relatie wordt gelegd met de “Staat van bedrijfsactiviteiten”. Op grond hiervan is een verpleeghuis qua functie niet toegestaan, aldus verzoeksters. Subsidiair stellen verzoeksters dat het bestemmingsplan in strijd is met het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Reden waarom het gebruiksvoorschrift van het bestemmingsplan onverbindend dient te worden verklaard. Hiertoe stellen verzoeksters dat de afstand tussen hun pand en het verpleeghuis slechts 18 meter zal bedragen, terwijl de afstand tussen toegestane bedrijven in milieuzone A en het verpleeghuis ten minste 30 meter dient te bedragen.
Voorts voeren verzoeksters aan dat het bouwplan van vergunninghouder in strijd is met de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan. Het bouwplan moet voldoen aan zowel de maximale bouwhoogte als aan de maximale goothoogte. Dit is niet het geval. Voor de maximale goothoogte kan ook geen binnenplanse vrijstelling worden verleend, omdat deze op plaatsen met meer dan 10% wordt overschreden. Tenslotte hebben verzoeksters grieven naar voren gebracht met betrekking tot het verkeer, het parkeren en de belangenafweging.
Verzoeksters hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisende belang in onderhavige procedure voldoende aannemelijk gemaakt. Verzoeksters hebben gesteld dat spoedige realisering van het verpleeghuis leidt tot onomkeerbare nadelige gevolgen en derhalve is sprake van een zwaarwegend belang. Namens verweerder is aangegeven dat op korte termijn de bouwvergunning tweede fase zal worden verleend. Ook aan de zijde van vergunninghouder is gebleken van een spoedeisend belang. Er zijn immers al kosten gemaakt ten behoeve van de bouw en de werkzaamheden zijn gepland een aanvang te nemen op 3 december 2007. Concluderend geldt dat sprake is van voldoende spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Artikel 56a van de Woningwet (Wonw) bepaalt dat een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen wordt verleend.
Ingevolge het tweede lid mag en moet de bouwvergunning eerste fase slechts worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wonw bepaalt dat een bouwvergunning moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan of met de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen, bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
2.5 De voorzieningenrechter beoordeelt in de eerste plaats of het bouwplan van vergunninghouder in strijd is met de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan.
Het perceel ligt in het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” en heeft daarin de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Op grond van artikel 9, lid 3.1 onder d, van de planvoorschriften geldt dat:
1. van de binnen het bouwvlak te realiseren gebouwen de goothoogte respectievelijk de hoogte niet minder mag en niet meer zal bedragen dan op de kaart binnen het bouwvlak of een gedeelte daarvan is aangegeven met de aanduiding “minimumgoothoogte” respectievelijk “maximumgoothoogte”;
2. van de binnen het bouwvlak te realiseren gebouwen de hoogte niet meer mag bedragen dan op de kaart binnen het bouwvlak of een gedeelte daarvan is aangegeven met de aanduiding “maximumhoogte”;
3. binnen het bouwvlak waaraan op de kaart de aanduiding “afwijkende hoogte toegestaan” is gegeven mag over gedeelten van het bouwvlak een extra bouwlaag worden gebouwd, waarbij;
- de op de kaart gegeven aanduiding maximumhoogte met ten hoogste 4 meter mag worden overschreden;
- de breedte van de extra bouwlaag ten hoogste 30 meter mag bedragen;
- de afstand tussen de extra bouwlagen ten minste 30 meter zal bedragen.
Op grond van artikel 13, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen in deze voorschriften ten aanzien van het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 10% mag worden afgeweken. Met betrekking tot deze vrijstelling geldt dat:
1. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet;
2. de vrijstelling slechts mag worden toegepast op primaire bouwnormen (normen welke als “recht” zijn toegestaan); cumulatieve toepassing van deze bepaling op een eerder verleende vrijstelling ten aanzien van de bouwnorm is niet toegestaan.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij bestudering van de plankaart, behorende bij het bestemmingsplan, is gebleken dat in het bouwvlak op plaatsen een maximale bouwhoogte van 10 meter is toegestaan. Het bouwplan van vergunninghouder voorziet weliswaar in een maximumhoogte van 11 meter op die plaatsen, maar daarvoor is door verweerder binnenplanse vrijstelling verleend van 10% op grond van artikel 15 WRO juncto artikel 13 van het bestemmingsplan. De voorgestane bouwhoogte leidt verder niet tot problemen voor vergunningverlening.
Voorts is blijkens de plankaart op het onderhavige bouwvlak (van noord naar zuid bezien) een minimale en maximale goothoogte mogelijk van 6 tot 9 meter, 4 tot 6 meter, en 6 tot 10 meter. Na een eventuele binnenplanse vrijstelling van 10% is derhalve een maximale goothoogte van 9.90 meter, 6.60 meter en 11 meter toegestaan. In het middelste bouwvlak voorziet het bouwplan van vergunninghouder echter deels in een goothoogte van 11 meter en deels 7.15 meter in plaats van 6.60 meter. Met binnenplanse vrijstelling kan het bouwplan dus wel voldoen aan de maximale bouwhoogte, maar niet aan de maximale goothoogte.
De voorzieningenrechter is met gemachtigde van verzoeksters van oordeel dat de in de voorschriften opgenomen mogelijkheid om binnen het bouwvlak met de aanduiding "afwijkende hoogte toegestaan" over gedeelten een extra bouwlaag toe te staan, voor vergunninghouder ter zake geen soelaas biedt. Immers, deze bepaling staat een afwijkende hoogte toe en niet een afwijkende goothoogte. Een bouwplan moet voldoen aan zowel aan de maximale bouwhoogte als aan de maximale goothoogte. Het onderhavige bouwplan heeft een platte afdekking, waardoor goothoogte en bouwhoogte gelijk zijn.
Het bouwplan van vergunninghouder is op het punt van de maximaal toegestane goothoogte dus in strijd met de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan. Dit kan niet door middel van binnenplanse vrijstelling worden opgelost. De voorzieningenrechter acht het daarom waarschijnlijk dat in de bodemprocedure het bouwplan van vergunninghouder zal worden aangepast, danwel dat verweerder zal besluiten een andersoortige vrijstellingsprocedure op te starten. De voorzieningenrechter ziet reeds hierin aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
2.6 Nu de voorzieningenrechter in het voorgaande reeds aanleiding heeft gezien om het bestreden besluit te schorsen, wordt aan een bespreking van de overige grieven - waaronder met name de grief van verzoeksters dat ter plaatse überhaupt geen verpleeghuis is toegestaan gelet op de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan - niet toegekomen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beoordeling van de uitleg van artikel 9, lid 2.4, van het bestemmingsplan, de gestelde onverbindendheid van deze bepaling en de vraag of het bestemmingsplan de bouw van een verpleeghuis op een afstand van minder dan 30 meter van het bedrijf van verzoeksters mogelijk kan en mag maken, zich ook meer lenen voor behandeling ten principale in de bezwarenprocedure.
2.7 Gelet op hetgeen hierboven is overwogen wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe.
Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoeksters te worden vergoed.
Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoeksters, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3.Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
gelast dat de gemeente Bergen op Zoom aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht van € 285,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Bergen op Zoom.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 november 2007.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: