ECLI:NL:RBBRE:2007:BB7489

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181840 HA RK 07-276
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verschoning van de gewraakte rechter-commissaris in de strafzaak 'Chocolade'

Op 7 november 2007 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een verzoek tot verschoning van de gewraakte rechter-commissaris in de strafzaak tegen de verdachte [verdachte], die samen met zeven andere personen wordt vervolgd in de zaak genaamd 'Chocolade'. De gewraakte rechter-commissaris had eerder in de zaak van [verdachte] een getuigenverhoor gehouden, waarbij hij de getuige buiten aanwezigheid van de raadslieden en de officier van justitie had laten door- en voorlezen. Dit leidde tot wrakingsverzoeken van de mede-verdachten, die op 31 oktober 2007 door de wrakingskamer van de rechtbank zijn toegewezen. De rechter-commissaris verzocht vervolgens om zijn verschoning, omdat hij vreesde dat zijn onpartijdigheid in het geding zou zijn door de eerdere wrakingsverzoeken en de gang van zaken rondom het getuigenverhoor.

De rechtbank oordeelde dat de door de rechter-commissaris aangevoerde redenen voor zijn verschoning voldoende waren om aan te nemen dat er objectief gezien een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. De rechtbank benadrukte dat het in strijd zou zijn met een goede procesorde om de rechter-commissaris, die zelf om zijn verschoning had verzocht, met de verdere behandeling van de zaak te belasten. De beslissing om het verzoek tot verschoning toe te wijzen, werd genomen in het belang van een eerlijke en onpartijdige rechtsgang.

De uitspraak werd gedaan door de rechters M.M. Steenbeek, G.J.E. Poerink en H.W.M. Pulskens, en vond plaats tijdens een openbare terechtzitting. De griffier A.C.L.M. de Jong was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
zaak/rolnr.: 181840 HA RK 07-276
7 november 2007
inzake
het verzoek tot verschoning ex artikel 517 Wetboek van Strafvordering van :
[gewraakte rechter],
rechter in deze rechtbank.
1. Het procesverloop.
Dit blijkt uit voormeld op 5 november 2007 ingekomen verzoekschrift.
2. Het verzoek.
In de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte [verdachte], parketnummer 02/811618-07, heeft [gewraakte rechter], voornoemd, in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris de rechtbank verzocht zich in die zaak te mogen verschonen.
3. De beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1 De hiervoor genoemde [verdachte] is met een zevental andere personen verdachte in de strafzaak genaamd Chocolade. In die strafzaak hebben de mede verdachten van [verdachte] de rechter-commissaris doen wraken. Bij beslissing van 31 oktober 2007 heeft de wrakingskamer van de rechtbank de wrakingsverzoeken van die mede verdachten toegewezen. Deze verzoeken waren gegrond op de gang van zaken met betrekking tot een door de rechter-commissaris in genoemde stafzaak gehouden getuigenverhoor, met name op het uitdrukkelijk door hem buiten aanwezigheid van de raadslieden en van de officier van justitie door de betreffende getuige laten door- en voorlezen van haar opgenomen verklaring ter vaststelling daarvan en op zijn weigering tegemoet te komen op de daartegen door de raadslieden ingebrachte bezwaren. De wrakingskamer heeft ten aanzien daarvan overwogen dat, in het licht van de gehele context van de strafzaak, deze handelwijze van de rechter-commissaris voldoende grondslag biedt voor een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid.
3.2 Als reden voor zijn verschoningsverzoek voert de rechter-commissaris aan dat hij na voormelde beslissing van de wrakingskamer telefonisch contact heeft opgenomen met de raadsman van [verdachte], waarbij deze hem heeft meegedeeld te blijven bij zijn beslissing om hem niet in de zaak van zijn cliënt te wraken. De raadsman van [verdachte] heeft verzocht over te gaan tot vaststelling van het proces-verbaal van het verhoor van de getuige. Nu die getuige echter gelijktijdig in de 7 andere zaken van de mede verdachten is gehoord, is het vaststellen van dit proces-verbaal volgens de rechter-commissaris niet meer goed voorstelbaar, omdat hij als gewraakte rechter-commissaris geen proces-verbaal meer kan vaststellen. Het uitsluitend vaststellen van het proces-verbaal in de zaak van [verdachte] wringt naar zijn mening juridisch gezien eveneens, nu dit proces-verbaal grotendeels zou bestaan uit antwoorden op vragen gesteld door de raadslieden van de mede verdachten die hem hebben gewraakt en die de inhoud van het proces-verbaal ongetwijfeld zullen betwisten. De rechter-commissaris meent dan ook dat de door de wrakingskamer jegens hem toegewezen wrakingsverzoeken een gerechtvaardigde grond opleveren voor zijn verzoek tot verschoning in de zaak [verdachte].
3.3 Naar het oordeel van de rechtbank kan de door de rechter-commissaris aan zijn verzoek ten grondslag gelegde reden de door hem voorgedragen verschoning in voldoende mate dragen.
In het midden kan blijven of moet worden aangenomen dat objectief gezien de vrees is gerechtvaardigd dat de rechter-commissaris de door hem nog in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek te behandelen stafzaak van [verdachte] niet zonder vooringenomenheid zal kunnen behandelen.
De enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris in de zaken van de mede verdachten van [verdachte] met vrucht is gewraakt, maakt dat hij in de zaak van [verdachte] in een zodanige positie is komen te verkeren, dat sprake is van feiten en omstandigheden waardoor naar objectieve maatstaven gemeten de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Het zou dan ook strijdig zijn met een goede (straf-)procesorde om de rechter-commissaris, die zelf gemotiveerd om zijn verschoning heeft verzocht, met de verdere behandeling van de zaak van [verdachte] te belasten.
4. De beslissing.
De rechtbank
wijst het verzoek van [gewraakte rechter] tot zijn verschoning als rechter-commissaris in de onderhavige strafzaak toe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.M. Steenbeek, G.J.E. Poerink en H.W.M. Pulskens, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2007, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier.