ECLI:NL:RBBRE:2007:BB7028

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181804HA RK 07-275
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Steenbeek
  • A. Leijten
  • J. Woerdeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van wrakingsverzoeken in een strafzaak met betrekking tot getuigenverhoor

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 31 oktober 2007 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak tegen meerdere verdachten. De verdachten, vertegenwoordigd door hun raadslieden, hebben een wrakingsverzoek ingediend na een getuigenverhoor waarbij de rechter-commissaris hen de toegang tot het kabinet ontzegde. De raadslieden voerden aan dat de gang van zaken tijdens het verhoor de schijn van partijdigheid wekte en dat zij niet in de gelegenheid waren gesteld om de getuige adequaat te bevragen. De rechtbank heeft de verzoeken tot wraking beoordeeld en vastgesteld dat de rechter-commissaris niet de nodige waarborgen heeft geboden voor een eerlijk proces. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de verdediging zijn geschaad door de werkwijze van de rechter-commissaris, die de verdediging in een achterstandpositie heeft geplaatst ten opzichte van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft de verzoekers ontvankelijk verklaard in hun wrakingsverzoeken en deze verzoeken toegewezen, waarbij zij concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een objectief gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid van de rechter-commissaris. De beslissing is genomen in het kader van de waarborging van een eerlijk proces en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
Beslissing op het verzoek tot wraking ex artikel 512 Sv.
In de zaken van de officier van justitie onder de hierna te melden parketnummers tegen de verdachten:
1. [verdachte 1],
geboren te [woonplaats], [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman: mr. R. van ’t Land,
Parketnummer: 02/811600-07
2. [verdachte 2],
geboren te [woonplaats], [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
raadsman: mr. V.A. Groeneveld,
Parketnummer: 02/801031-07
3. [verdachte 3],
geboren te [woonplaats], [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman: mr. J.C.B. Dionisius,
Parketnummer: 02/800949-07
4. [verdachte 4],
geboren te [woonplaats], [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman: mr. B. van Riel,
Parketnummer: 02/811330-07
5. [verdachte 5],
geboren te [woonplaats], [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman: mr. A.W. Grijseels en mr. J.Y. Taekema,
Parketnummer: 02/811797-06
6. [verdachte 6]
geboren te [woonplaats], [geboortedatum]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman: mr. J.B. Boone (mr. M. ’t Sas, kantoorgenoot),
Parketnummer: 02/811663-06
hebben voornoemde verdachten door tussenkomst van hun raadslieden een verzoek tot wraking gedaan.
Voornoemde raadslieden zullen hierna ook gezamenlijk als “de raadslieden” worden aangeduid.
1. Inleiding
Op 30 oktober 2007 is [de gewraakte rechter], in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris, overgegaan tot het verhoor van een getuige in de strafzaak tegen de hiervoor genoemde verdachten. Bij dat verhoor waren aanwezig mr. J. van Aken, officier van justitie, en de hiervoor genoemde raadslieden van verdachten, met dien verstande dat namens mr. Boone is verschenen zijn kantoorgenoot mr. M. ‘t Sas.
Bij gelegenheid van die zitting is [de gewraakte rechter] (nader te noemen: de rechter-commissaris) gewraakt. Bij zijn - namens mrs. Groeneveld, Van Riel, Grijsseels en Taekema verzonden - faxbericht van 30 oktober 2007 heeft mr. Dionisius dat wrakingsverzoek schriftelijk bevestigd. Ook de mrs. Van ’t Land en ’t Sas hebben bij hun faxberichten van dezelfde datum hun wrakingsverzoek bevestigd.
De rechtbank heeft de verzoeken tot wraking ter zitting van 31 oktober 2007 behandeld. Daarbij waren aanwezig de rechter-commissaris, de raadslieden mrs. ‘t Sas, Dionisius, Groeneveld, Taekema en Van ’t Land, alsmede de officier van justitie, mr. Van Aken voornoemd.
De rechter-commissaris heeft verklaard niet in het verzoek tot wraking te berusten.
2. Het verzoek en de beoordeling daarvan
2.1.
De rechtbank acht, gelet op het verhandelde ter zitting van de wrakingskamer en de brief van mr Dionisius en in weerwil van hetgeen de rechter-commissaris omtrent zijn waarneming ter zake heeft verklaard, voldoende aannemelijk dat alle in deze wrakingsprocedure betrokken raadslieden de rechter-commissaris hebben gewraakt.
2.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het wrakingsverzoek is ingediend in het kader van het getuigenverhoor, zodat dit verzoek, mede gelet op het directe contact tussen de raadslieden en de rechter-commissaris, mondeling kon worden gedaan. De omstandigheid dat de raadslieden zich – op het moment waarop zij de rechter-commissaris kenbaar maakten dat zij hem wensten te wraken – op instructie van de rechter-commissaris op de gang bevonden, doet aan een en ander niet af. Op het moment van de wraking was de getuige, zo is ter zitting gebleken, nog doende haar verklaring door te lezen. De schriftelijke vastlegging maakt deel uit van het getuigenverhoor. De zitting was derhalve nog niet gesloten.
2.3.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank verzoekers ontvankelijk zal verklaren in hun wrakingsverzoeken.
2.4.
Voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek acht de rechtbank van belang dat het in casu een strafzaak betreft, waarin een zevental verdachten zijn betrokken, terwijl er tevens een verband bestaat met een strafzaak die in de Dominicaanse Republiek speelt. Aldaar is een Nederlandse vrouw gedetineerd ter zake van een poging tot uitvoer van harddrugs. Die vrouw stelt gehandeld te hebben in opdracht en onder druk van de bij deze rechtbank terecht staande verdachten. De door de rechter-commissaris gehoorde getuige is de moeder van bedoelde vrouw en zij heeft – naar onweersproken is gebleven – met zekere regelmaat (telefonisch) contact met haar dochter in de Dominicaanse Republiek. Tot slot is van belang dat deze getuige reeds verscheidene malen door de politie is verhoord en dat zij voor de verdachten – wrakende partijen – belastende verklaringen heeft afgelegd.
2.5.
Voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek acht de rechtbank voorts van belang de feitelijke gang van zaken te schetsen, zoals die zich – zoals ter zitting is gebleken – in het kader van het getuigenverhoor op 30 oktober 2007 heeft voltrokken.
Die gang van zaken is als volgt samen te vatten:
Nadat de getuige gedurende 2 à 2,5 uur is ondervraagd door de raadslieden van de verdachten, heeft de rechter-commissaris de getuige, de raadslieden én de officier van justitie gevraagd het kabinet te verlaten, waaraan deze voldeden. Daarna heeft de rechter-commissaris – tezamen met de griffier – de verklaring van de getuige op schrift gesteld. Eerst op het moment dat de aanwezigen is verzocht het kabinet te verlaten, is aan de raadslieden van de verdachten medegedeeld dat zij de uitgewerkte en door de getuige getekende verklaring van de getuige per post of per fax zouden ontvangen en dat zij daarna in de gelegenheid zouden worden gesteld om schriftelijk op- en/of aanmerkingen te maken bij die schriftelijke weergave. Vervolgens heeft de rechter-commissaris de getuige - buiten aanwezigheid van de raadslieden en van de officier van justitie - haar verklaring door laten lezen. De raadslieden hebben tegen deze gang van zaken geprotesteerd. Zij hebben medegedeeld aanwezig te willen zijn bij de door- c.q. voorlezing van de verklaring om ook nog eventuele vragen te kunnen stellen of opmerkingen te kunnen maken. De rechter-commissaris heeft dat afgewezen. Ook het door hen voorgestelde compromis, dat erin bestond dat de verklaring van de getuige in hun aanwezigheid zou worden doorgenomen met de getuige maar dat zij eventuele op- en/of aanmerkingen later schriftelijk zouden insturen, werd door de rechter-commissaris van de hand gewezen. Hen werd de verdere toegang tot het kabinet ontzegd. De getuige heeft vervolgens haar verklaring ondertekend.
2.6.
Overeenkomstig artikel 512 Sv dient te worden beoordeeld of zich in deze zaak feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.7.
De rechtbank stelt voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond te veronderstellen dat de rechter-commissaris in subjectieve zin blijk heeft gegeven van partijdigheid. In het kader van deze wrakingszaak dient daarom beoordeeld te worden of het handelen van de rechter-
commissaris, in het licht van alle omstandigheden van het geval, aanleiding heeft gegeven voor het oordeel dat sprake is van zwaarwegende aanwijzingen dat de bij verzoekers kennelijk bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
2.9.
De raadslieden hebben ter motivering van hun wrakingsverzoeken aangevoerd dat de gang van zaken tijdens het verhoor van de getuige, de houding van de rechter-commissaris, diens werkwijze en de door hem gedane uitlatingen, bij de verdediging van de verdachten de schijn van partijdigheid heeft gewekt. In dat verband hebben zij onder andere aangevoerd dat de rechter-commissaris de waarheidsvinding moet dienen, waarbij hij tevens de belangen van de verdachten (c.q. de verdediging) in het oog dient te houden en dient te respecteren. Door de door de rechter-commissaris gevolgde werkwijze – die ongebruikelijk, zo niet uniek is bij deze rechtbank – is onherstelbare schade aangebracht aan de belangen van de verdediging, aldus de raadslieden.
2.10.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek de gehele (juridische) context waarin het getuigenverhoor plaatsvond dient te worden meegewogen. Daarbij wijst zij er in het bijzonder op dat het onderhavige getuigenverhoor voor de verdediging in deze strafzaak de eerste gelegenheid was om de getuige à charge te bevragen, waar het openbaar ministerie daartoe middels de politie al verscheidene gelegenheden had gehad (en benut). De verdediging bevond zich in een achterstandpositie ten opzichte van het openbaar ministerie.
2.11.
De rechtbank acht het voorstelbaar dat het dicteren van de verklaring van de getuige buiten aanwezigheid van de raadslieden en het openbaar ministerie plaatsvindt. Zij is evenwel van oordeel dat het participeren door de verdediging in de totstandkoming van het getuigenverhoor, óók ten aanzien van het voorlezen aan c.q. het doorlezen van die verklaring door de getuige, een zeer wezenlijk onderdeel vormt van het getuigenverhoor. Dit blijkt uit artikel 172 Sv dat de verdachte en zijn raadsman de mogelijkheid biedt te verlangen dat de vraag naar aanleiding waarvan de verklaring is afgelegd in het proces-verbaal wordt opgenomen en/of eigen opgave in de eigen woorden wordt opgenomen. In de praktijk vindt dat mede plaats door de getuige met zijn verklaring te confronteren en aanvullende of verduidelijkende vragen te stellen. Door de verdediging niet in de gelegenheid te stellen (direct bij het verhoor) van die rechten gebruik te maken, bleef de verdediging naar het oordeel van de rechtbank op achterstand ten opzichte van het openbaar ministerie. Dat het openbaar ministerie door de rechter-commissaris dezelfde behandeling kreeg als de verdediging, herstelt niet de neutraliteit, maar handhaafde de onevenwichtigheid die bestond. Met de mogelijkheid schriftelijke reacties van de raadslieden als bijlagen aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor te hechten wordt voornoemde onevenwichtigheid niet opgeheven. Het proces-verbaal van het getuigenverhoor kan immers ook zonder die bijlagen gebruikt worden als bewijsmiddel. Waar de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank geen (andere) alternatieven heeft geboden om die onevenwichtigheid gedurende de verdere behandeling van de zaak in afdoende mate te repareren, is de rechtbank van oordeel dat met de door de rechter-commissaris gevolgde werkwijze de belangen van de verdediging zijn tekortgedaan. Het aangevoerde argument ‘tijdnood’ levert daarvoor geen rechtvaardiging op.
2.12.
Onweersproken is gebleven dat de raadslieden de rechter-commissaris van hun bezwaren tegen de door hem gevolgde procedure blijk hebben gegeven en dat zij hem – als compromis – hebben voorgesteld dat de opgestelde verklaring in hun aanwezigheid aan de getuige zou worden voorgehouden en dat zij hun eventuele op- en/of aanmerkingen vervolgens schriftelijk
aan de rechter-commissaris zouden doen toekomen, maar dat dit compromis door de rechter-commissaris van de hand is gewezen.
2.13.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat, in het licht van de gehele context van de onderhavige strafzaak, de hierboven beschreven handelwijze van de rechter-commissaris voldoende grondslag biedt voor een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd vermoeden
van vooringenomenheid van de rechter-commissaris. De wrakingsverzoeken zullen daarom worden toegewezen.
2.14.
Gelet op dit oordeel behoeft hetgeen overigens door verzoekers is aangevoerd, geen bespreking meer.
3. De beslissing.
De rechtbank:
verklaart verzoekers ontvankelijk in hun wrakingsverzoeken.
wijst de verzoeken tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Steenbeek, Leijten en Woerdeman, in tegenwoordigheid van Van den Boom, als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 oktober 2007.