ECLI:NL:RBBRE:2007:BB6539

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
26 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
180342/KGZA07-539
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over continuering VWO onderwijs op Merletcollege in Grave

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 26 oktober 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen ouders van leerlingen van het Merletcollege in Grave en de vereniging ONS MIDDELBAAR ONDERWIJS (OMO). De ouders vorderden dat OMO de lessen in de bovenbouw VWO op de Merletlocatie te Grave zou continueren, ondanks het ontbreken van bekostiging door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De voorzieningenrechter oordeelde dat OMO verplicht is om het onderwijs aan de leerlingen in Grave voort te zetten, totdat er een onherroepelijke rechterlijke beslissing is genomen in de bodemprocedure die door de ouders is aangespannen. De rechter benadrukte het belang van de leerlingen, die anders geconfronteerd zouden worden met een abrupte beëindiging van hun onderwijs en de noodzaak om naar Cuijk te reizen voor hun lessen.

De voorzieningenrechter stelde vast dat OMO in het verleden geen toestemming had verkregen voor het aanbieden van VWO onderwijs in Grave, maar dat dit niet automatisch leidde tot een sluiting van de school. De rechter gaf aan dat de belangen van de leerlingen zwaarder wegen dan de zorgen van omliggende scholen over mogelijk leerlingenverlies. OMO werd veroordeeld tot het continueren van de lessen en kreeg een dwangsom opgelegd van € 5.000 per dag voor het geval zij niet aan het vonnis zou voldoen. Daarnaast werd OMO veroordeeld in de proceskosten van de ouders, die op € 1.064 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk moet worden nageleefd, ook al kan OMO in hoger beroep gaan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: 180342 / KG ZA 07-539
Vonnis in kort geding van 26 oktober 2007
in de zaak van
1. [eiser 1] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser 4] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser 5] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 5],
wonende te [woonplaats],
6. [eiser 6] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 6],
wonende te [woonplaats],
7. [eiser 7] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 7],
wonende te [woonplaats],
8. [eiser 8] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 8],
wonende te [woonplaats],
9. [eiser 9] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 9],
wonende te [woonplaats],
10. [eiser 10] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 10],
wonende te [woonplaats],
11. [eiser 11] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 11],
wonende te [woonplaats],
12. [eiser 12] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 12],
wonende te [woonplaats],
13. [eiser 13] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 13],
wonende te [woonplaats],
14. [eiser 14] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 14],
wonende te [woonplaats],
15. [eiser 15] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 15], wonende te [woonplaats],
16. [eiser 16] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 16], wonende te [woonplaats],
17. [eiser 17] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 17], wonende te [woonplaats],
18. [eiser 18] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 18], wonende te [woonplaats],
19. [eiser 19] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 19],
wonende te [woonplaats],
20. [eiser 20] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [leerling 20],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. F.T.H. Gimbrère,
advocaat mr. F.C.J.J. Jessen te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
1. de vereniging
ONS MIDDELBAAR ONDERWIJS,
gevestigd te Tilburg,
gedaagden,
procureur mr. B.F.J. Bollen.
Partijen zullen hierna de ouders en OMO genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- producties 6 tot en met 12 zijdens de ouders;
- de dagvaarding in de bodemprocedure;
- producties 1 tot en met 21 en 23 tot en met 34 zijdens OMO;
- producties 22, 35 en 36 zijdens OMO;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van de ouders;
- de pleitnota van OMO.
2. Het geschil
De ouders vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. OMO te gebieden tot continuering van de lessen in de bovenbouw VWO op de Merletlocatie te Grave, in ieder geval zolang er in de door eisers aangespannen bodemprocedure geen onherroepelijke rechterlijke beslissing is genomen, binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en op straffe van een dwangsom van € 5000 per dag voor het geval OMO niet aan dit rechterlijk gebod zal voldoen, danwel een zodanige voorlopige voorziening te treffen als in goede justitie te bepalen;
II. met veroordeling van OMO in de kosten van het geding.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van de overgelegde producties het volgende vast:
a. OMO houdt onder meer het Merletcollege in Cuijk in stand. Dit college beschikt over een licentie voor het geven van VWO onderwijs aan leerlingen in de leerjaren 4, 5 en 6 (hierna te noemen bovenbouw).
b. Het Merletcollege heeft een nevenvestiging in Grave. Het Merletcollege heeft geen toestemming ingevolge artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) voor het geven van VWO onderwijs aan leerlingen in de bovenbouw in de nevenvestiging te Grave.
c. Sinds het schooljaar 2005/2006 wordt op het Merletcollege in Grave VWO onderwijs aan leerlingen in de bovenbouw aangeboden.
d. In oktober 2005 heeft OMO bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna te noemen OCW) een verzoek ex art. 75 WVO ingediend om goedkeuring per 1 augustus 2006 voor aanbod van VWO onderwijs in Grave aan leerlingen in de bovenbouw van het Merletcollege. Bij besluit van 11 mei 2006 is dit verzoek namens de Minister afgewezen, dit in verband met mogelijk substantieel leeringenverlies voor omliggende scholen als gevolg van het aanbod van volledig VWO onderwijs door het Merletcollege in Grave.
e. Op 30 oktober 2006 is namens het Merletcollege voor de tweede maal een verzoek gedaan om goedkeuring als bedoeld in art. 75 WVO, voor aanbod van VWO onderwijs in Grave aan bovenbouwleeringen. Bij besluit van 27 april 2007 is deze aanvraag namens de Minister afgewezen, nu het aannemelijk werd geacht dat het Maaswaal College in Wijchen substantieel leerlingenverlies zou leiden als gevolg van het aanbod van volledig VWO onderwijs door het Merletcollege in Grave. Tegen dit besluit heeft de Raad van Bestuur van OMO bij brief van 5 juni 2007 bezwaar aangetekend.
f. Bij brief van 5 september 2007 heeft de Raad van Bestuur van OMO de waarnemend rector van het Merletcollege in Grave opgedragen om tot beëindiging van het VWO onderwijs aan leerlingen in de bovenbouw over te gaan.
g. Op 10 september 2007 is door het Merletcollege een bijeenkomst georganiseerd voor ouders en verzorgers van VWO-leerlingen uit de bovenbouw in Grave. Tijdens deze bijeenkomst is meegedeeld dat het Merletcollege de bovenbouwlessen VWO in Grave per 17 september 2007 zal beëindigen en dat per die datum de lessen worden voortgezet aan het Merletcollege te Cuijk. Tevens zijn de ouders en verzorgers van leerlingen van het Merletcollege in Grave bij brief van 11 september 2007 over de beëindiging van het VWO onderwijs aan leerlingen in de bovenbouw geïnformeerd.
h. Op 14 september 2007 heeft overleg plaatsgevonden tussen de Raad van Bestuur van OMO, de schoolleiding van het Merletcollege en een delegatie van de ouders van VWO-leerlingen uit de bovenbouw van het Merletcollege in Grave.
i. Bij brief van 14 september 2007 heeft de waarnemend rector van het Merletcollege de ouders en verzorgers van leerlingen uit de bovenbouw van het VWO meegedeeld dat op maandag 24 september 2007 opnieuw overleg zal plaatsvinden tussen partijen.
j. Bij brief van 19 september 2007 heeft de raadsman van de ouders OMO verzocht de lessen aan VWO-leeringen in de bovenbouw te continueren en OMO verantwoordelijk gesteld voor alle door de leerlingen te lijden schade als gevolg van het beëindigingen van het VWO onderwijs voor de bovenbouw aan het Merletcollege in Grave.
k. Bij brief van 21 september 2007 heeft OMO aan de ouders meegedeeld dat zij na overleg met het ministerie van OCW heeft besloten de beëindiging van het VWO onderwijs aan leerlingen in de bovenbouw in Grave van het Merletcollege door te zetten, echter nu met ingang van 29 oktober 2007.
3.2. De ouders leggen aan hun vordering ten grondslag dat OMO toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de met eisers gesloten onderwijsovereenkomsten en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De ouders stellen dat OMO nimmer heeft meegedeeld dat zij bij de keuze voor het bovenbouwonderwijs VWO aan het Merletcollege rekening moesten houden met de mogelijkheid van een abrupte beëindiging van het onderwijs tijdens het schooljaar. Voorts stellen de ouders dat het ontbreken van de goedkeuring ex art. 75 WVO in het verleden nooit reden is geweest om de leergang te staken en dat uit het feit dat de beëindiging van de leergang is uitgesteld tot 29 oktober 2007 blijkt dat er geen acute noodzaak tot beëindiging bestaat. Tot slot stellen de ouders dat het ontbreken van goedkeuring in het kader van art. 75 WVO weliswaar als gevolg heeft dat het onderwijs niet door het ministerie wordt bekostigd, echter dat dit niet in weg staat aan de erkenning van het VWO onderwijs bovenbouw aan het Merletcollege in Grave.
3.3. OMO stelt dat nu de toestemming ex art. 75 WVO ontbreekt, het aanbieden van VWO onderwijs voor de bovenbouw in strijd is met de wet. Voorts stelt OMO dat, gelet op de houding van het ministerie en de onderwijsinspectie, de Minister het voortbestaan van de situatie niet zal gedogen, zodat er geen mogelijkheid bestaat om het aanbod van onderwijs voor de bovenbouw van het VWO in Grave te continueren. Tot slot stelt OMO dat zij geprobeerd heeft de ouders en leerlingen zoveel als mogelijk tegemoet te komen door onder meer busvervoer naar Cuijk te regelen en voorzieningen te treffen om de verschillen in lesmethodes tussen de locatie Grave en Cuijk te overbruggen.
3.4. Partijen verschillen van mening over de vraag of het ontbreken van toestemming ex art. 75 WVO slechts tot gevolg heeft dat het VWO onderwijs voor de bovenbouw aan het Merletcollege in Grave niet door het ministerie van OCW wordt bekostigd, dan wel of het ontbreken van deze toestemming tot gevolg heeft dat het aanbieden van dit onderwijs door de Minister kan worden beëindigd. De voorzieningenrechter treedt niet in deze vraag.
De stellingname van OMO dat het aanbieden van VWO onderwijs voor de bovenbouw in strijd is met de wet laat echter onverlet dat, zo dit het geval zou zijn en de Minister van OCW zou besluiten om handhavend tegen het Merletcollege op te treden, nog niet vaststaat dat de Minister deze bevoegdheid ook in redelijkheid toekomt. Hierbij is allereerst van belang of legalisatie van de bestaande toestand mogelijk is, in welk geval de handhaving in de regel onredelijk zal worden geacht. Indien legalisatie niet mogelijk is, is de Minister in beginsel tot handhaving bevoegd, echter in dat geval dient wel een belangenafweging plaats te vinden. Hierbij geldt enerzijds dat de scholen die in de nabijheid van het Merletcollege zijn gesitueerd er belang bij hebben dat geen substantieel leerlingenverlies wordt geleden als gevolg van het in Grave aanbieden van volledig VWO onderwijs door het Merletcollege, anderzijds geldt dat de leerlingen er belang bij hebben dat zij tijdens het volgen van het onderwijs niet worden geconfronteerd met onder meer gewijzigde programma’s van toetsing en afsluiting. Het is aan de bevoegde rechter om in een voorkomend geval de wederzijdse belangen tegen elkaar af te wegen.
3.5. Nu OMO stelt dat het aanbieden van VWO onderwijs aan leerlingen van de bovenbouw van het Merletcollege in Grave dient te worden gestaakt, kan deze stellingname niet anders worden uitgelegd dan dat OMO zich reeds thans gehouden acht de Minister van OCW te volgen in diens visie dat het aanbieden van volledig VWO onderwijs door het Merletcollege tot substantieel leerlingenverlies lijdt voor de omliggende scholen. Hiermee miskent OMO echter het belang dat de leerlingen van het Merletcollege in Grave hebben bij handhaving van de bestaande situatie. Immers, indien het VWO onderwijs aan de bovenbouw zou worden stopgezet betekent dit dat de leerlingen zich gedurende het schooljaar onder meer geconfronteerd zien met de noodzaak dagelijks de school in Cuijk op 14 kilometer afstand van Grave te bezoeken als ook met gewijzigde programma’s van toetsing en afsluiting, terwijl voorts in Cuijk andere combinaties van vakken worden aangeboden en andere schoolboeken gebruikt worden dan in Grave, hetgeen bij de leerlingen kan leiden tot een achterstand in de lesstof. Daarbij komt dat indien OMO het onderwijs enkel blijft aanbieden aan de leerlingen te Grave die thans reeds VWO onderwijs in de bovenbouw volgen, de omringende scholen in de toekomst geen daling zullen zien van het aantal leerlingen en derhalve geen verdere schade zullen lijden. In zoverre hebben de omringende scholen dan ook geen belang bij een snelle sluiting van het VWO onderwijs aan de bovenbouw. De leerlingen hebben echter wel belang bij het zo lang mogelijk continueren van het onderwijs, aangezien dit hen de mogelijkheid biedt het onderwijs aan het Merletcollege in Grave af te ronden. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter, vooruitlopend op het eventuele oordeel van de bevoegde rechter in het bestuursrechtelijk handhavingstraject, niet worden gesteld dat het te beschermen belang van de omringende scholen reeds thans zonder meer prevaleert boven dat van de leerlingen.
3.6. Hierbij geldt dat ongeacht de vraag of, c.q. in welke mate, de grondslag van de rechtsverhouding tussen OMO en de ouders wordt beheerst door de WVO, deze rechtsverhouding mede gedomineerd wordt door de goede trouw, die met zich brengt dat OMO een zorgplicht heeft die ertoe strekt dat zij ernaar dient te streven voor de VWO leerlingen in de bovenbouw het onderwijs aan het Merletcollege in Grave tot aan het eindexamen te blijven verzorgen en zo nodig de rechtsmiddelen in een eventueel handhavingstraject ten behoeve van de leerlingen uit te nutten.
3.7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de leerlingen vereist dat OMO het VWO onderwijs voor de bovenbouw aan het Merletcollege in Grave voortzet tot het moment waarop de bevoegde rechter in een eventueel handhavingstraject anders zal beslissen. Voor het afwachten van de beslissing van de burgerlijk rechter in een civiel geding bestaat dan geen aanleiding.
3.8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de door de ouders gevorderde dwangsom te maximeren als in het dictum weergegeven.
3.9. OMO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de ouders worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.064,00
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
gebiedt gedaagde om de lessen in de bovenbouw VWO op de Merletlocatie te Grave te continueren, zolang er door de bevoegde rechter in een eventueel handhavingstraject niet anders is beslist;
bepaalt dat gedaagde een dwangsom verbeuren van € 5.000,-- per dag dat zij in gebreke blijft aan voormeld gebod te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 150.000,-- kan worden verbeurd;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 1.064,--,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.G.M. van der Weide en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier S.M. den Hollander op 26 oktober 2007.?