ECLI:NL:RBBRE:2007:BB5896

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/3896
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een bouwplan aan redelijke eisen van welstand met betrekking tot een woning geïnspireerd door Graceland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 18 oktober 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.A.M. van Dooren, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente], waarbij hun bezwaren tegen de verleende bouwvergunning voor een woning, die een kopie is van Graceland, ongegrond zijn verklaard. De verzoekers hebben op 10 september 2007 verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening zijn dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over het welstandsniveau dat van toepassing is op het bouwperceel. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de welstandscommissie mogelijk niet aan de juiste criteria heeft getoetst. Bovendien heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat het welstandsadvies geen motivering bevatte over de mate waarin het bouwplan aan de gestelde criteria voldoet. Verzoekers hebben hun betwisting van de welstandseisen onderbouwd met een deskundig tegenadvies van architect [naam architect], dat eerder als relevant is aangemerkt in een vergelijkbare zaak.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet kan worden aangemerkt als een volledige heroverweging van de verleende bouwvergunning, omdat de welstandscommissie en de bezwaarcommissie niet inhoudelijk op het tegenadvies zijn ingegaan. Gezien de betrokken belangen heeft de voorzieningenrechter besloten het bestreden besluit en de bouwvergunning te schorsen tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedure. Tevens is de gemeente [naam gemeente] veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 3896 WW44 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[naam verzoeker] en [naam verzoeker],
wonende te [naam woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde mr. M.A.M. van Dooren,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente],
verweerder.
1. Procesverloop
Namens verzoekers is op 27 april 2007 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 maart 2007 (bestreden besluit), waarbij verzoekers bezwaren tegen de op 3 november 2006 door verweerder verleende bouwvergunning voor het realiseren van een woning op het perceel aan de [locatie perceel] ongegrond zijn verklaard.
Tevens is namens verzoekers op 10 september 2007 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 15 oktober 2007. Daarbij waren verzoekers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens verweerder is [naam gemachtigde] verschenen. Verder was vergunninghouder [naam vergunninghouder] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde [naam gemachtigde].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 juli 2006 heeft vergunninghouder [naam vergunninghouder] een aanvraag om bouwvergunning bij verweerder ingediend voor het realiseren van een woning aan de [adres woning]. Het bouwplan is een kopie van Graceland, de woning van wijlen Elvis Presley in Memphis, Tennessee (USA). Bij besluit van 3 november 2006 (primair besluit) heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend. Hiertegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard.
2.2 Namens verzoekers is, samengevat, aangevoerd dat de bouwvergunning geweigerd had moeten worden wegens strijdigheid met redelijke eisen van welstand, net als het eerder ingediende bouwplan waarvan de verleende bouwvergunning is herroepen wegens strijd met redelijke eisen van welstand. Verder is verwezen naar het bezwaarschrift, waarin naast het welstandsaspect is gesteld dat de gevolgen van het bouwplan voor de waterhuishouding getoetst hadden moeten worden en dat een onderzoek in het kader van de Wet Bibob had moeten plaatsvinden.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit én het primaire besluit te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet kan de verlening van een bouwvergunning uitsluitend worden geweigerd indien, kort gezegd, het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit, de bouwverordening of het geldende bestemmingsplan, dan wel indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Indien zich één of een combinatie van deze weigeringsgronden voordoet, is verweerder verplicht de gevraagde bouwvergunning te weigeren.
2.5 De voorzieningenrechter constateert dat het bestreden besluit volledig is gebaseerd op het advies d.d. 21 maart 2007 van de adviescommissie bezwaarschriften van de gemeente [naam gemeente]. Met betrekking tot de vraag of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand wordt daarin overwogen dat op 22 februari 2006 een positief welstandsadvies is verkregen en dat dit welstandsadvies niet is bestreden met een deskundig tegenadvies. Deze overweging kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Om te beginnen heeft verweerder ter zitting geen antwoord kunnen geven op de vraag welk welstandsniveau op het bouwperceel van toepassing is, zodat niet duidelijk is of de welstandscommissie het bouwplan aan de juiste welstandscriteria heeft getoetst. In de tweede plaats constateert de voorzieningenrechter dat het advies van de welstandscommissie weliswaar een weergave bevat van de criteria waar het bouwplan volgens de commissie aan zou moeten worden getoetst, maar geen motivering of en in hoeverre het bouwplan aan die criteria voldoet. Tot slot is namens verzoekers in hun zienswijzenbrief van 28 augustus 2006, dat als ingelast dient te worden beschouwd in hun bezwaarschrift van 13 december 2006, betwist dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, onder uitdrukkelijke verwijzing naar het rapport d.d. 24 mei 2004 van architect [naam architect]. Dat rapport is door de voorzieningenrechter eerder als een tegenadvies van een terzake deskundige aangemerkt. Weliswaar ziet dit tegenadvies op het eerdere bouwplan van vergunninghouder, maar niet is in geschil dat het huidige bouwplan uiterlijk niet afwijkt van het vorige bouwplan. Dat betekent dat de betwisting van verzoekers dat het huidige bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand is onderbouwd met een tegenadvies van een terzake deskundige. Indien verweerder meent dat dit tegenadvies voor het onderhavige bouwplan niet relevant is, had dat in het bestreden besluit gemotiveerd moeten worden. Noch door de welstandscommissie in haar aanvullend advies van 7 februari 2007 noch in het advies van de bezwaarcommissie is echter inhoudelijk op het tegenadvies ingegaan. Dit klemt temeer nu met betrekking tot vergunninghouders vorige, uiterlijk gelijke, bouwplan kennelijk een probleem met redelijke eisen van welstand is aangenomen. Dat betekent dat het bestreden besluit niet is aan te merken als een volledige heroverweging van de verleende bouwvergunning op grondslag van de ingediende bezwaren.
2.6 Uit voorgaande overwegingen volgt dat naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter aan het bestreden besluit zowel een zorgvuldigheidsgebrek als een motiveringsgebrek kleeft. Aangezien volgende maand in de bodemprocedure de behandeling ter zitting zal plaatsvinden en wellicht voor het einde van het jaar een uitspraak tegemoet kan worden gezien, ziet de voorzieningenrechter, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding het bestreden besluit en de bouwvergunning te schorsen tot zes weken nadat de uitspraak op het beroep van verzoekers zal zijn verzonden. Dat de bouw volgens vergunninghouder thans in een kritieke fase verkeert waarin een bouwstop kan leiden tot instorting van de bouwput, is een omstandigheid waarin vergunninghouder zichzelf heeft gebracht door op eigen risico een aanvang te maken de werkzaamheden terwijl hij wist dat een voorlopige voorziening is gevraagd en de bodemprocedure op 19 november 2007 ter zitting kan worden behandeld. Overigens staat een bouwstop niet in de weg aan het treffen van enkele noodzakelijke en uitsluitend behoudende maatregelen.
2.7 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoekers te worden vergoed. Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoekers, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit en het primaire besluit van 3 november 2006 tot zes weken na de verzending van de uitspraak op het beroep van verzoekers met procedurenummer 07 / 2160 WW44;
gelast dat de gemeente [naam gemeente] aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente [naam gemeente].
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van mr. M.A.M. de Baar, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2007.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 18 oktober 2007