ECLI:NL:RBBRE:2007:BB4238

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/3641
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroepen tegen monumentenvergunning voor nieuwbouw bij kasteel Bouvigne

Op 25 september 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda uitspraak gedaan in de zaken betreffende de monumentenvergunning voor nieuwbouw bij kasteel Bouvigne. De beroepen van de eisers tegen de verleende vergunning zijn ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op de positieve adviezen van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en andere wettelijke adviseurs. De eisers, waaronder drie eiseressen met verschillende belangen, stelden dat de nieuwbouw de open structuur van de historische tuinaanleg zou aantasten. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de belangen van de eigenaar van het monument, evenals de landschappelijke inpassing van de nieuwbouw, voldoende waren meegewogen in de besluitvorming.

De rechtbank stelde vast dat de aanvraag voor de monumentenvergunning op 2 december 2005 was ingediend en dat de vergunning op 26 juni 2007 was verleend. De voorzieningenrechter wees op de procedurele aspecten, waaronder de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, die gevolgd was bij de behandeling van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende argumenten hadden aangedragen om de adviezen van de RACM en andere adviseurs te weerleggen. De voorzieningenrechter wees ook op de ontvankelijkheid van eiseres sub 2, die volgens verweerder geen belang had bij de zaak, maar dit werd door de voorzieningenrechter niet gedeeld.

De uitspraak houdt in dat de vergunning voor de nieuwbouw kan worden uitgevoerd, en dat er geen grond is voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 07 / 3641 VV, 07 / 3408 WET, 07 / 3424 WET en 07 / 3425 WET
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaken van
1. [eiseres 1],
eiseres sub 1, gevestigd te [vestigingsplaats], gemachtigde mr. B.Baan;
2. [eiseres 2],
eiseres sub 2, gevestigd te [vestigingsplaats], gemachtigde mr. J.E. Dijk;
3. [eiseres 3],
eiseres sub 3, gevestigd te [vestigingsplaats], gemachtigde mr. J.A.M.A. Sluysmans
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats],
verweerder,
alsmede in het verzoek om voorlopige voorziening van
[verzoeker],
Verzoeker, gevestigd te [vestigingsplaats], gemachtigde mr. B.J.P.G. Roozendaal.
1. Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 juni 2007 (bestreden besluit), inzake de monumentenvergunning voor een aantal nader aangegeven wijzigingen aan de als rijksmonument aangewezen percelen aan de [adres] te [plaatsnaam]. Verzoeker is vergunninghouder en heeft op 24 augustus 2007 verzocht om opheffing van de van rechtswege opschortende werking van de beroepen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 september 2007, waarbij mr. B.J.P.G. Roozendaal en [gemachtigde verzoeker] aanwezig waren namens verzoeker. Eiseres sub 1 was vertegenwoordigd door mr. B. Baan en [gemachtigde eiseres 1]. Eiseres sub 2 was vertegenwoordigd door mr. J.J. Teeninga. Eiseres sub 3 was vertegenwoordigd door mr. J.A.M.A. Sluysmans. Verweerder is gehoord bij monde van mr. N.S.J. Koeman en [gemachtigde verweerder].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het landgoed Bouvigne geniet (voor)bescherming ingevolge de Monumentenwet 1988. Verzoeker is eigenaar van dit landgoed en heeft op 2 december 2005 een aanvraag ingediend om een monumentenvergunning ten behoeve van het realiseren van (nieuw)bouwplannen. De beoogde wijzigingen aan het monument betreffen:
- aanpassing van het interieur van de kapel in de tuin ten behoeve van de realisatie van een vergaderruimte;
- de sloop van een aantal gebouwen, te weten de Cleinhoeve, de Groothoeve, de Marckhoeve, het magazijn, het transformatorgebouw en de fietsenstalling;
- het realiseren van een langgerekt nieuwbouwkantoor en fietsenstalling ter plaatse van de huidige (te slopen) bebouwing;
- het wijzigen van de tuin- en parkaanleg.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder adviezen ingewonnen bij de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W), bij gedeputeerde staten van Noord-Brabant en bij de gemeentelijke commissie Welstand en Monumenten.
De Staatssecretaris van OC & W heeft uit oogpunt van monumentenzorg geen bezwaren tegen de uitvoering van het ingediende plan en heeft – via de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: RACM) - positief geadviseerd. Ook gedeputeerde staten en de commissie Welstand en Monumenten kunnen instemmen met de voorgestelde wijzigingen en hebben positief geadviseerd.
Het ontwerpbesluit heeft met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met ingang van 8 februari 2007 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft verweerder de gevraagde monumentenvergunning verleend.
Door de beroepen van eisers is de werking van deze vergunning op grond van artikel 16, zesde lid, van de Monumentenwet 1988 opgeschort totdat op de beroepen is beslist. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om opheffing van deze opschorting.
2.2 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaken.
2.3 Door verweerder is twijfel geuit omtrent de ontvankelijkheid van eiseres sub 2 omdat de doelstelling van eiseres sub 2 geen betrekking heeft op het monumentenbelang.
De voorzieningenrechter deelt deze twijfel niet.
Het statutaire doel van eiseres sub 2 is – voor zover hier van belang - het handelen of nalaten van de overheid en particulieren in [plaatsnaam] kritisch te volgen en zonodig te beïnvloeden of te begeleiden op het gebied van de bescherming van het beheer van milieu, natuur en landschap.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat in de aanwijzing van de historische buitenplaats Bouvigne als rijksmonument niet alleen belang is toegekend aan (de ouderdom van) het gaaf bewaarde 17e eeuwse lanen- en grachtenstelsel, het 17e eeuwse hoofdgebouw en het complex van bouwkundige onderdelen en de tuin- en parkaanleg maar ook aan de situering van de buitenplaats in het landschap. Omdat het landschap aldus nadrukkelijk is betrokken in de aanwijzing en de in geding zijnde monumentenvergunning een wijziging van dit landschap mogelijk maakt merkt de voorzieningenrechter eiseres sub 2 in dit geval als belanghebbende aan.
2.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres sub 2 redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen zienswijze met betrekking tot het wijzigen van de tuin- en parkaanleg naar voren heeft gebracht. Haar zienswijze omtrent de aanleg van de boomgaard kan niet tevens worden aangemerkt als te zijn gericht tegen de voorgenomen wijziging van de tuin- en parkaanleg en haar desbetreffende beroepsgrond zal dan ook buiten beschouwing gelaten worden.
Eiseres sub 1 en eiseres sub 3 hebben beide in hun zienswijzen aangevoerd dat de beoogde nieuwbouw de bestaande open structuur van de oorspronkelijk renaissancistische tuinaanleg aantast. De voorzieningenrechter acht dit, anders dan namens verzoeker ter zitting is betoogd, voldoende de desbetreffende beroepsgronden bij de beoordeling te betrekken.
2.5 Eisers hebben, onder overlegging van tegenadviezen van [deskundige] van de Stichting tot behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen en van [deskundige] van de Vrije Universiteit Amsterdam, de juistheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende adviezen betwist. Daarnaast hebben zij vraagtekens gesteld bij de wijze van totstandkoming van het advies van de RACM omdat dit positieve advies volgens een voormalige medewerker van de RACM tot stand is gekomen onder druk van de toenmalige staatssecretaris en het positieve advies een ommezwaai betekent ten opzichte van het negatieve advies omtrent het eerdere bouwplan.
2.6 Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het advies van de RACM omtrent de eerdere aanvraag om monumentenvergunning was uitsluitend negatief voor wat betreft het realiseren van het langgerekte nieuwbouwkantoor. Dit eerste bouwplan zou volgens de RACM op drie punten een wezenlijke aantasting van het monument impliceren. Er zou een wanverhouding ontstaan binnen de historische buitenplaats en tussen het monument en zijn omgeving, de locatie van de nieuwbouw was niet goed gekozen en de situering van de nieuwbouw was te ver naar de straatzijde doorgeschoten. Het advies van de commissie Welstand en Monumenten luidde toen positief onder een aantal nader omschreven voorwaarden met betrekking tot de landschappelijke inpassing en de situering van de nieuwbouw. Deze adviezen hebben geleid tot weigering van de desbetreffende monumentenvergunning en tot het indienen van een nieuwe aanvraag met een gewijzigd bouwplan. Hieromtrent is door de RACM positief geadviseerd op grond van de overweging dat de voorgestelde nieuwbouw weliswaar nog steeds zeer fors van volume is, maar door de gewijzigde situering (oostelijker en daardoor meer terugliggend ten opzichte van de Bouvignelaan) en de sterk verbeterde landschappelijke inpassing (herinrichting van de voormalige moestuin/boomgaard en de sloop van Marckhoeve) is de nieuwbouw qua volume acceptabel in de historische buitenplaats als geheel.
In het licht van de kritische kanttekeningen over het eerste nieuwbouwplan acht de voorzieningenrechter het huidige (overwegend) positieve advies van de RACM over het gewijzigd bouwplan, dat in elk geval zodanig gewijzigd was ten opzichte van het eerste bouwplan dat verzoeker gehouden was een nieuwe aanvraag in te dienen, niet onbegrijpelijk of onjuist.
In het verlengde hiervan ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor de stelling dat dit positieve advies onder druk van de voormalige staatssecretaris tot stand is gekomen. Voor zover eisers hebben willen betogen dat de positie van de voormalige medewerker van de RACM van invloed is geweest op de advisering, overweegt de voorzieningenrechter dat, wat daar verder ook van zij, deze medewerker in elk geval ten tijde van de advisering over de in geding zijnde monumentenvergunning niet meer bij de RACM werkzaam was.
De overgelegde tegenadviezen kunnen evenmin leiden tot het oordeel dat aan de zogeheten wettelijke adviezen, naar inhoud en wijze van totstandkoming, zodanige gebreken kleven dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit zich daar niet op heeft kunnen baseren. De tegenadviezen zijn voorgelegd aan de RACM, gedeputeerde staten en de commissie Welstand en Monumenten en deze wettelijke adviseurs hebben verweerder laten weten dat zij hierin geen reden hebben gezien om af te wijken van hun eerder uitgebrachte advies. Ten slotte heeft [deskundige] op zijn beurt weer gereageerd op met name het inhoudelijke commentaar van de RACM. Uit deze briefwisseling blijkt dat [deskundige] bij zijn beoordeling van de nieuwbouw heeft gekozen voor een andere invalshoek dan de RACM. Hij is van mening dat wanneer men de niet-passende bebouwing die sinds 1972 op de buitenplaats is verrezen, afwijst, de consequentie moet zijn dat deze bebouwing verwijderd moet worden om de kwaliteit van de buitenplaats te verbeteren en dat deze afbraak niet gebruikt mag worden als een rechtvaardiging voor het oprichten van een ander niet-passend gebouw. Vanuit deze visie kan het advies van [deskundige] niet als onjuist bestempeld worden. De visie van de RACM houdt wel rekening met gevestigde rechten en het desbetreffende advies, waarin naast het monumentenbelang tevens gewicht is toegekend aan de belangen van verzoeker als eigenaar van het monument, acht de voorzieningenrechter evenmin onjuist.
2.7 Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.
Gegeven dit oordeel heeft verzoeker geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening en zal het daartoe strekkende verzoek worden afgewezen.
Daarnaast is er evenmin grond voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart de beroepen ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. Peters, rechter, en in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 september 2007.
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 25 september 2007.