RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 546 WRO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiseres],
gevestigd te Geertruidenberg, eiseres,
gemachtigde [naam persoon],
de raad van de gemeente Geertruidenberg,
verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 november 2006, verzonden op 21 december 2006 (bestreden besluit), inzake de weigering om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 juni 2007, waarbij aanwezig waren namens eiseres [naam persoon] en
[naam persoon]. Namens verweerder is ter zitting verschenen mr. [naam persoon].
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 29 november 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders aan eiseres een bouwvergunning verleend voor een portaalkraan op rails met een hoogte van 20 meter (22 meter inclusief loopwagen) op het perceel Centraleweg 3 te Geertruidenberg.
Bij controles in 2003, 2004 en 2005 is geconstateerd dat de kraan 25 meter (ongeveer 27 meter inclusief loopwagen) hoog was.
Eiseres heeft in augustus 2005 een bouwaanvraag ingediend voor de verhoging van de kraan en de verlenging van de kraanbaan. Eiseres heeft een ruimtelijke onderbouwing ingediend.
Bij brief van 20 december 2005, verzonden op 22 december 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders (het college) aan eiseres meegedeeld dat de bouwaanvraag tevens dient te worden opgevat als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft het college aangegeven voornemens te zijn aan verweerder voor te stellen om medewerking aan de bouwaanvraag en het vrijstellingsverzoek te weigeren.
Eiseres heeft hiertegen op 11 januari 2006 haar zienswijze ingediend.
Bij besluit van 23 februari 2006, verzonden op 6 maart 2006 (primair besluit), heeft verweerder ten aanzien van de bouwaanvraag bepaald dat vrijstelling wordt geweigerd en dat geen procedure tot herziening van het bestemmingsplan wordt gevolgd, op de grondslag dat de bouwaanvraag niet past binnen het huidige en toekomstige gemeentelijke ruimtelijke beleid.
Hiertegen heeft eiseres op 7 april 2006 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat noch in het voorontwerp bestemmingsplan, noch in het geldende plan een aanknopingspunt is te vinden voor verweerders argument dat sprake is van openheid en/of zichtlijnen die gewaarborgd moeten worden. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de verhoging van de portaalkraan geen belemmering vormt voor de ruimtelijke openheid en de daarmee samenhangende belevingswaarde voor de omgeving. De kraan is immers gelegen in een industriële omgeving waar in de directe nabijheid bebouwing voorkomt van meer dan 35 meter hoog. Verweerder heeft daarnaast onvoldoende rekening gehouden met eerder afgegeven vergunningen en vrijstellingen, zoals voor het bouwwerk van 25 meter hoog op hetzelfde bedrijfsterrein. In tegenstelling tot dit gebouw heeft de portaalkraan een open constructie en manifesteert zich dus minder dominant. Voorts is de kraan voor de bewoners van Geertruidenberg ongeveer 6 à 7 maanden per jaar door de groenstrook tussen het bedrijf en bebouwing aan het zicht onttrokken. Naar de mening van eiseres heeft verweerder ten onrechte nagelaten het belang van de onderneming bij de besluitvorming te betrekken. De kosten voor verlaging van de kraan liggen tussen de € 15.000,- en € 20.000,-. De kosten voor het inschakelen van huurkranen bedragen € 4.000,- per werkdag. Daarbij komt dat deze kranen meer geluidsoverlast met zich meebrengen voor de omwonenden. Eiseres is van mening dat onvoldoende is gemotiveerd waarom een kraan van 20 meter wel en van 25 meter niet voor vrijstelling in aanmerking komt.
2.3 In artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Wonw) is bepaald dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Wonw, moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd komt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Artikel 46, derde lid, van de Wonw bepaalt dat een aanvraag om een bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied (…).
In het vierde lid van artikel 19 van de WRO is bepaald dat de vrijstelling krachtens het eerste lid niet wordt verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor:
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ter plaatse geldt de bestemming “industriële doeleinden III” volgens het bestemmingsplan “Gasthuiswaard”. Artikel 14.2.4 van de bestemmingsplanvoorschriften (planvoorschriften) bepaalt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse slechts mogelijk zijn tot een bebouwingshoogte van maximaal 15 meter.
2.4.1De rechtbank stelt vast dat het beroep zich slechts richt op de verhoging van de portaalkraan en dat de verlenging van de kraanbaan thans niet (meer) ter beoordeling staat. Tussen partijen is hierbij niet in geding dat de verhoging van de portaalkraan in strijd is met zowel het huidige als het toekomstige bestemmingsplan. Gelet op de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan en gezien het gegeven dat dit bestemmingsplan ouder is dan tien jaar, waarvoor een herzieningprocedure gaande is, is medewerking aan de bouwaanvraag van eiseres slechts mogelijk via de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid juncto vierde lid, van de WRO. De bouwaanvraag dient dan ook als een verzoek om vrijstelling te worden opgevat.
Vooropgesteld wordt dat de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 19, eerste lid, van de WRO een discretionaire bevoegdheid betreft, zodat de rechtbank hierbij slechts een beperkte toets heeft. Beoordeeld dient te worden of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen de vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.4.2 Aan de weigering om voor de verhoging van de mobiele kraan vrijstelling te verlenen heeft verweerder met name het belang van het waarborgen van de gewenste ruimtelijke openheid ten grondslag gelegd. Verweerder heeft hierbij gewezen op de openheid in relatie tot de nabijgelegen woonkern Geertruidenberg, de openheid die wordt ervaren vanaf de Centraleweg richting die woonkern en de openheid die wordt ervaren vanaf die woonkern kijkend in zuidelijke richting.
Ten aanzien van het kernargument van het waarborgen van de gewenste openheid stelt de rechtbank voorop dat dit niet als doeleinde in het bestemmingsplan is geformuleerd. Evenmin is gebleken dat dit planologische argument in een structuur- of streekplan is opgenomen of anderszins is verwoord in een beleidsplan.
Voor zover inderdaad door verweerder in zijn ruimtelijke beleid ter plekke ruimtelijke openheid wordt nagestreefd, is de rechtbank van oordeel dat de mobiele kraan met de huidige hoogte hieraan niet in de weg staat.
De rechtbank stelt hiertoe vast dat het bedrijf van eiseres en daarmee ook de verhoogde portaalkraan is gelegen op een industrieterrein in de nabijheid van woonbebouwing. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres een aantal foto’s overgelegd van het zicht op de kraan, genomen vanaf verschillende plaatsen in de woonkern. De rechtbank stelt vast dat op deze foto’s de kraan nauwelijks is waar te nemen. Tevens zijn ter zitting foto’s overgelegd van het bedrijf van eiseres en de desbetreffende kraan, bezien vanaf de Centraleweg in noordelijke richting. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt de rechtbank – anders dan verweerder – dat de portaalkraan wegvalt tegen de 25 meter hoge toren op het terrein van eiseres en de verder weg gelegen overige en hogere industriegebouwen. Gelet hierop en gezien de relatief geringe overschrijding van de (door verweerder middels een vrijstelling van het bestemmingsplan) wel toegestane hoogte van 22 meter is de rechtbank van oordeel dat met de verhoging van de kraan geen (ingrijpende) inbreuk wordt gemaakt op de ruimtelijke openheid. Dit geldt eens te meer gezien de open constructie van de kraan in verhouding tot de massieve constructie van de toren en de verder weg gelegen gebouwen. Daarbij is de kraan een groot deel van het jaar aan het zicht vanaf de woonkern onttrokken door de tussenliggende groenstrook.
2.4.3 Verweerder heeft verder aangevoerd dat medewerking aan vrijstelling ongewenste precedentwerking tot gevolg zou kunnen hebben. De rechtbank is echter van oordeel dat niet valt in te zien welke ongewenste precedentwerking uitgaat van het verlenen van vrijstelling voor de mobiele kraan. Eiseres is als bedrijf uniek in de omgeving, zodat het onwaarschijnlijk is dat in de toekomst een andere bouwaanvraag voor een dergelijke kraan bij de gemeente zal worden ingediend. Verweerder heeft dit standpunt ook niet nader onderbouwd of gemotiveerd.
2.4.4 In de zogenoemde ruimtelijke onderbouwing van 15 december 2005, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, is het – bedrijfseconomisch en financieel – belang van eiseres bij verhoging van de kraan toegelicht. Dit wordt door verweerder niet betwist en ook de rechtbank gaat er vanuit dat er sprake is van een aanmerkelijk financieel belang aan de zijde van eiseres bij een kraan van 25 meter hoogte. Zij merkt hierbij evenwel nog op dat hieronder niet de kosten voor het verlagen van de kraan kunnen worden begrepen. Nu in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd, dienen deze immers voor het risico van eiseres te komen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiseres zwaarwegende belangen heeft bij de aanwezigheid van de kraan met zijn huidige hoogte.
Eiseres heeft voorts gesteld dat de inzet van elders gehuurde mobiele kranen een toename van de verkeersbewegingen op en rondom het bedrijf en een grotere geluidsbelasting voor de omgeving met zich mee zal brengen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder deze stelling heeft meegewogen in het kader van de vereiste belangenafweging.
2.4.5 Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verweerder bij zijn belangenafweging doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan een klein planologisch belang en weinig gewicht aan de belangen van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat deze afweging en waardering van de betrokken belangen door verweerder zodanig onevenredig zijn dat deze de marginale toets niet kunnen doorstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder - op basis van deze belangenafweging - de vrijstelling niet in redelijkheid kunnen weigeren.
2.5 Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, zulks in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiseres, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de gemeente Geertruidenberg aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 281,-- vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P Hertsig, rechter, en in aanwezigheid van mr. E.G.F. Vliegenberg, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.