ECLI:NL:RBBRE:2007:BB0136

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800293-07
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Bakx
  • mr. De Bruijn
  • mr. Van Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een hard voorwerp

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 23 juli 2007, stond de verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een incident op 14 maart 2007, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd geslagen met een hard voorwerp, vermoedelijk een honkbalknuppel. De rechtbank hechtte veel waarde aan de eerste verklaringen van getuigen die direct na het voorval tegenover de politie waren afgelegd. Deze verklaringen waren in overeenstemming met elkaar, terwijl latere verklaringen van de getuigen inconsistenties vertoonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks de discrepanties in zijn eigen verklaringen, wettig en overtuigend bewezen had dat hij het slachtoffer met een hard voorwerp had geslagen. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, waardoor hij van het primair ten laste gelegde werd vrijgesproken.

De rechtbank overwoog dat de gevolgen van het geweld voor het slachtoffer ernstig waren, maar dat er geen rechtvaardiging voor het gedrag van de verdachte was. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke impact van zinloos geweld en de noodzaak om de rechtsorde te beschermen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 194 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank besloot dat de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de onvoorwaardelijke straf. Dit vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Van Kuilenburg, en is niet door alle rechters ondertekend.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/800293-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 juli 2007
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
raadsman mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juli 2007, waarbij de officier van justitie, mr. Zonneveld, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel [slachtoffer] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letstel toe te brengen door hem met een hard en/of zwaar voorwerp op het gezicht en/of hoofd te slaan en/of hem te duwen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2 De bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, aangezien alle belastende verklaringen die door de getuigen [getuige] en [getuige] en het vermeende slachtoffer [slachtoffer] zijn afgelegd, of wel zijn ingetrokken ten overstaan van de rechter-commissaris, dan wel in onderling verband bezien zo tegenstrijdig zijn, dat hieraan onvoldoende betrouwbaarheid kan worden toegekend.
Na een melding, binnengekomen bij de meldkamer van de politie op 14 maart 2007 omstreeks 21:39 uur, zijn twee verbalisanten ter plaatse geweest van de [adres]. De verbalisanten troffen het slachtoffer aldaar aan met bebloed hoofd en constateerden bij hem verwondingen voor en achter op het hoofd, terwijl uit deze verwondingen bloed stroomde. Tegenover deze verbalisanten verklaarde getuige [getuige] dat zij had gezien dat het slachtoffer kort daarvoor meerdere malen, door de overbuurman die woont op [adres] en die op dat moment buiten voor de deur van zijn woning stond, met een honkbalknuppel tegen het hoofd was geslagen. De verbalisanten hoorden dat een vrouw aan getuige [getuige] op dreigende toon toevoegde dat [getuige] moest verklaren niets te hebben gezien. Getuige [getuige] verklaarde op 15 maart 2007 tegenover de verbalisanten dat de man die ten tijde van het incident buiten voor de deur van zijn woning stond, het slachtoffer met een stuk hout op het hoofd had geslagen. Op geen enkele wijze blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten dat de getuigen in kennelijke staat verkeerden of anderszins tot verminderde waarneming in staat moesten worden geacht.
Het slachtoffer heeft verklaard geen aangifte te willen doen omdat hij bang was voor wraakacties van de persoon die hem geslagen had. Op 19 maart 2007 en 21 maart 2007 leggen getuigen [getuige] respectievelijk [getuige] andere verklaringen af. Tevens geven zij aan op de bewuste avond voor het voorval een aanzienlijke hoeveelheid alcohol te hebben genuttigd. Het slachtoffer en de getuigen [getuige] en [getuige] hebben daarna ook op 3 juli 2007 bij de rechter-commissaris van hun eerste verklaringen afwijkende verklaringen afgelegd, ook nadat zij onder ede waren gesteld.
De rechtbank hecht waarde aan de verklaring van getuige [getuige] die direct na het voorval tegenover verbalisanten werd afgelegd, en de verklaring van [getuige] die daags na het voorval werd afgelegd, welke beide verklaringen op hoofdlijnen met elkaar in overeenstemming zijn. De latere verklaringen van beide getuigen acht de rechtbank, mede in het licht van de door de verbalisanten gehoorde waarschuwing c.q. bedreiging van getuige [getuige], niet geloofwaardig. De rechtbank neemt ook in haar overwegingen mee dat de verklaringen van verdachte en zijn vriendin discrepanties vertonen, en dat verdachte ter zitting verklaringen heeft afgelegd die deels in strijd zijn met hetgeen hij eerder verklaarde. Deze verklaringen acht de rechtbank op hoofdlijnen niet geloofwaardig. Zij acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat het slachtoffer door verdachte met een stuk hout of ander hard voorwerp op en/of tegen het hoofd is geslagen.
Naar de overtuiging van de Rechtbank is echter, gezien de gevolgen van het letsel van het slachtoffer alsmede doordat niet eenduidig is vast te stellen met exact welk voorwerp het slachtoffer geslagen werd, niet komen vast te staan dat het slachtoffer met zodanige kracht is geslagen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op de dood, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Gezien het bij het slachtoffer in het ziekenhuis geconstateerde letsel en de wijze waarop dit letsel werd veroorzaakt, is naar het oordeel van de Rechtbank sprake van een poging van verdachte om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen zodat zij het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op of omstreeks 14 maart 2007 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal (krachtig) met een honkbalknuppel en/of een stuk hout, althans een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of geduwd (waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer, indien en voor zover de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde doordat verdachte het slachtoffer zou hebben omvergeduwd. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, kan dit noodweerverweer onbesproken blijven.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op brute wijze en met aanzienlijk geweld met een houten althans hard voorwerp op/tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen. Dit terwijl op geen enkele wijze is gebleken dat zich omstandigheden voordeden op grond waarvan verdachte zich genoodzaakt zou kunnen hebben gevoeld om, ter verdediging van eigen of anders lichaam dit soort geweld te gebruiken.
Regelmatig wordt de samenleving opgeschrikt doordat op straat openlijk geweld wordt gepleegd onder burgers, deels veroorzaakt doordat de acceptatiegraad van wat de burgers onderling nog van elkaar kunnen en wensen te verdragen lager lijkt te worden. Zogenoemd zinloos geweld schokt steeds vaker de rechtsorde. Op velerlei wijze wordt getracht burgers hiervan meer bewust te maken, zoals campagnes in de media over mensen met een zogenaamd “kort lontje”. Getracht wordt hierdoor een structurele ombuiging van mentaliteit te bewerken. De maatschappelijke discussie omtrent normen en waarden is mede gebaseerd op de recente uitingen van zinloos geweld.
Verdachte heeft door zijn gedraging de rechtsorde geschokt, en de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en de rechtsorde hadden mogelijk nog veel verstrekkender kunnen zijn. Voor zijn gedrag is geen enkele aanleiding of rechtvaardiging te vinden. Indien en voorzover al, voorafgaande aan het voorval, tussen het slachtoffer en verdachte een woordenwisseling was ontstaan, dan was het voor verdachte eenvoudig geweest om weer zijn woning in te gaan, dan wel om weg te lopen zoals hij later wel zegt te hebben gedaan. Na zijn daad heeft verdachte het slachtoffer verder aan zijn lot overgelaten en zich niet bekommerd om de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer, hoewel hij heeft verklaard gezien te hebben dat het slachtoffer bloedde. Verdachte blijft ook ter zitting volharden in ontkenning van het gebeurde.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 194 dagen geboden is. Gezien het beperkte strafblad van verdachte en ter voorkoming van mogelijke herhaling in de toekomst zit de rechtbank aanleiding een deel van deze straf, te weten 90 dagen, voorwaardelijk op te leggen, een en ander met een proeftijd van twee jaar.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 194 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. De Bruijn en mr. Van Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Kuilenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 juli 2007.
Mr. De Bruijn en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.