RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 06 / 5708, 06 / 5709 en 06 / 5710 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Breda,
gevestigd te Breda, eiseres,
gemachtigde [naam gemachtigde eiseres]
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
verweerder.
Eiseres heeft - rechtstreeks - beroep ingesteld tegen drie besluiten van verweerder van 14 september 2006, verzonden 27 september 2006 (bestreden besluiten), inzake het afgeven van gedoogbeschikkingen ten behoeve van het organiseren en houden van evenementen op een drietal locaties. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 mei 2007, waarbij namens eiseres aanwezig was [medewerker eiseres], bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is niemand verschenen. Wel heeft mr.drs. R. Meeuwis een bericht van verhindering verzonden.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 22 april 2003 heeft verweerder de tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verlengd tot 1 mei 2006, waarbij vrijstelling is verleend van de gebruiksbepalingen van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen voor het houden van evenementen op - onder meer - de volgende locaties in het stedelijk gebied van Breda: het Inslag Sportcenter, het Fuji Film Stadion (NAC) en het Optisport Racketcentrum. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder vervolgens gedoogbesluiten genomen voor het houden van evenementen op de hiervoor genoemde drie locaties voor de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 december 2007.
Verweerder heeft ter voorbereiding van de gedoogbesluiten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd zoals neergelegd in hoofdstuk 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De concept-gedoogbesluiten zijn gepubliceerd in het Stadsblad van 14 juni 2006, waarbij is aangegeven dat belanghebbenden gedurende zes weken een schriftelijke zienswijze kunnen indienen.
Bij brief van 22 juni 2006 is onder meer namens eiseres een zienswijze ingebracht.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de volgende gedoogbeschikkingen afgegeven:
- Geen bestuursrechtelijke dwangmaatregelen te treffen ten aanzien van de organisatie van evenementen zoals beurzen, rommelmarkten et cetera in het Optisport Racketcentrum Breda, Terheijdenseweg 500, 4826 AB Breda, voor zover voor het evenement een evenementenvergunning is aangevraagd en afgegeven en voor zover het een evenement betreft waarvoor ook in 2005 een evenementenvergunning is aangevraagd en afgegeven. Met de directie van het Optisport Racketcentrum is overeengekomen, dat één evenement uit 2005 ingeruild mag worden voor één soortgelijk evenement uit eerdere jaren (The Dutch Dance Party wordt vervangen door de Pasar Malam).
De werking van de gedoogbeschikking eindigt op 31 december 2007. Het beroep tegen deze gedoogbeschikking staat bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 06 / 5708 GEMWT.
- Geen bestuursrechtelijke dwangmaatregelen te treffen ten aanzien van de organisatie van evenementen zoals beurzen en rommelmarkten in Het Inslag Sportcenter, Nieuwe Inslag 99, 4817 GN Breda voor zover voor het evenement een evenementen-vergunning is aangevraagd en afgegeven en voor zover het een evenement betreft waarvoor ook in 2004 en/of in 2005 een evenementenvergunning is aangevraagd en afgegeven. De werking van de gedoogbeschikking eindigt op 31 december 2007. Het beroep tegen deze gedoogbeschikking staat bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 06 / 5709 GEMWT.
- Geen bestuursrechtelijke dwangmaatregelen te treffen ten aanzien van de organisatie van evenementen zoals beurzen en rommelmarkten in het NAC-stadion, Stadionstraat 3 te Breda, voor zover voor het evenement een evenementen-vergunning is aangevraagd en afgegeven en voor zover het een evenement betreft waarvoor ook in 2005 een evenementenvergunning is aangevraagd en afgegeven.
De werking van de gedoogbeschikking eindigt op 31 december 2007. Het beroep tegen deze gedoogbeschikking staat bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 06 / 5710 GEMWT.
Tegen deze besluiten heeft eiseres ingevolge artikel 7:1, lid 1, aanhef en onder d, van de Awb rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.2 Eiseres is van mening dat verweerder de gedoogbeschikkingen niet had mogen afgeven en voert daartoe in beroep – samengevat – aan dat de betreffende locaties al eerder als “evenementenlocaties” hebben gefunctioneerd op grond van een tijdelijke vrijstelling ingevolge artikel 17 van de WRO en dat het in strijd met de bedoeling van de wetgever is om de maximale termijn van deze tijdelijke vrijstellingen te overschrijden door gedoog-beschikkingen af te geven, zeker nu verweerder in de afgelopen jaren ruimschoots de tijd heeft gehad om een meer definitieve regeling te treffen. Daarbij acht eiseres de keuze voor de drie locaties willekeurig en meent dat ten onrechte de mede door de overheid gesubsidieerde locaties een voorkeurspositie hebben gekregen. Voorts heeft eiseres erop gewezen dat de bezwaarschriftencommissie niet om advies is gevraagd en dat er ook geen overleg met eiseres is geweest. Eiseres betwijfelt ten slotte ook nog of de betreffende locaties wel aan alle eisen van de Wet milieubeheer, de parkeereisen, de brandweereisen en dergelijke voldoen.
2.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er hier bij alle drie locaties sprake is van een bijzondere situatie om een gedoogbesluit te verlenen. Verweerder stelt in het kader van de belangenafweging dat het algemeen belang, dat een stad met een inwonertal als Breda de beschikking moet hebben over voldoende binnenlocaties om evenementen te kunnen laten plaatsvinden, in deze situatie zwaarder weegt dan een strikte handhaving van de gebruiksvoorschriften van de ter plaatse geldende bestemmingen. Bovendien, zo stelt verweerder, worden de aangewezen locaties reeds gebruikt ten behoeve van de beoefening van sport en sportevenementen. Tijdens de termijn dat de tijdelijke vrijstelling gold om de binnenlocaties te gebruiken ten behoeve van evenementen is voorts nooit gebleken van onoverkomelijke bezwaren of problemen. Ook in de ingediende schriftelijke zienswijzen ziet verweerder ten slotte geen aanleiding om geen gedoogbesluiten te nemen.
2.4 De gemachtigde van verweerder heeft bij de brief met de mededeling dat hij verhinderd was om de zitting bij te wonen er nog op gewezen dat naar het oordeel van verweerder eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat eiseres krachtens haar statutaire doelstellingen opkomt voor de belangen van horeca-ondernemers in de regio Breda. De rechtbank acht het zeer wel denkbaar dat met de bestreden besluiten ook de belangen van deze horeca-ondernemers worden geraakt. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het belang van eiseres niet rechtstreeks bij de bestreden besluiten is betrokken.
2.5 Gelet op het standpunt van verweerder in het verweerschrift staat het tussen partijen vast dat het organiseren en houden van evenementen op de betreffende locaties in strijd is met de gebruiksvoorschriften van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat verweerder bevoegd is om bij alle drie de locaties handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat dan wel indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6 De rechtbank constateert dat voor de drie in het geding zijnde locaties gedoogbeschikkingen zijn genomen, nadat eerder op basis van artikel 17 van de WRO tijdelijke vrijstellingen van de bepalingen van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen waren verleend om evenementen te mogen organiseren. Deze tijdelijke vrijstellingen golden tot 1 mei 2006 en konden, gelet op de in artikel 17, eerste lid, tweede volzin van de WRO gegeven maximale vrijstellingstermijn van 5 jaar, niet meer verlengd worden. In artikel 17, vierde lid van de WRO is bepaald dat degene aan wie de vrijstelling is verleend (of diens rechtsopvolger) na afloop van de in de vrijstelling gegeven termijn verplicht is de met het bestemmingsplan strijdige situatie te beëindigen. Ingevolge het zesde lid van artikel 17 van de WRO moet het college van burgemeester en wethouders degene die deze beëindigingsverplichting niet naleeft, onverwijld aanschrijven tot naleving van de verplichting. Aan verweerder komt, gelet op de dwingende formulering van artikel 17, zesde lid van de WRO, geen ruimte toe om van deze verplichting tot aanschrijven af te zien.
Indien degene aan wie de vrijstelling is verleend zich niet houdt aan de verplichting tot beëindiging van de met het bestemmingsplan strijdige situatie en evenmin gevolg geeft aan de aanschrijving van het college van burgemeester en wethouders, dient het college zo nodig door toepassing van bestuursdwang of door oplegging van een last onder dwangsom de overtreder te dwingen tot naleving van de bestemmingsplanvoorschriften. Bij deze laatstbedoelde beslissing bestaat weliswaar voor verweerder de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te zien van een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, maar de ruimte daartoe is zeer beperkt omdat betekenis dient te worden toegekend aan de omstandigheid dat artikel 17, zesde lid van de WRO dwingend is geformuleerd (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 maart 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: AO6515).
Tussen partijen staat vast - en de rechtbank gaat ervan uit - dat ook na 1 mei 2006 op de drie locaties evenementen zijn georganiseerd. Verweerder had derhalve de overtreders van de bestemmingsplanbepalingen moeten aanschrijven tot naleving van het bestemmingsplan en het beëindigen en beëindigd houden van de organisatie van evenementen op die locaties. Verweerder heeft dit nagelaten. Gelet hierop komt verweerder thans niet de bevoegdheid toe om door een gedoogbeschikking af te zien van het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom. Het beroep is derhalve gegrond en de rechtbank zal de gedoogbeschikkingen herroepen. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
2.7 Nu het beroep van eiseres gegrond zal worden verklaard, dient het griffiegeld aan haar te worden vergoed. De rechtbank stelt vast dat niet gebleken is van door eiseres gemaakte proceskosten. Een proceskostenveroordeling kan derhalve achterwege blijven.
verklaart het beroep gegrond en herroept de bestreden besluiten;
gelast dat de gemeente Breda aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 843,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. Peters, rechter, en in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.