RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 06 / 5946 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiseres]
wonende te Waalwijk,
eiseres,
gemachtigde mr. [naam gemachtigde]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Eindhoven),
verweerder.
Namens eiseres is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 oktober 2006 inzake de aanspraak van eiseres per 1 oktober 1986 op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 april 2007. Daarbij was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Als getuigen heeft eiseres meegebracht de heer [naam getuige] en de heer [naam getuige]. Namens verweerder is [naam gemachtigde] verschenen.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is van 1 augustus 1975 tot 1 april 1988 voor 32 uren per week werkzaam geweest als klinisch chemisch laborante in het [naam ziekenhuis] te [plaatsnaam]. In de daaropvolgende periode van 4 april 1988 tot 6 oktober 1990 heeft zij een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet.
Bij brief van 2 december 2002 heeft haar toenmalige gemachtigde namens haar een aanvraag om uitkering ingevolge de WAO ingediend, stellende dat eiseres reeds sedert het einde van de tachtiger jaren arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 1 juli 2004 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is waaruit kan blijken dat een periode aanwezig is waarin eiseres 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Hiertegen is namens eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 augustus 2004 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij geen recht op WAO-uitkering heeft omdat er geen periode is te benoemen waaruit blijkt dat zij 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Ook tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt, op 27 september 2004 en (aanvullend) 22 november 2004, 10 december 2004 en 2 maart 2005.
Bij beslissing op bezwaar van 4 april 2005 is voornoemd bezwaar gegrond verklaard omdat is gebleken dat eiseres van oktober 1985 tot 9 november 1987 arbeidsongeschikt is geweest.
Bij besluit van 15 september 2005 heeft verweerder medegedeeld dat eiseres per 1 oktober 1986 geen recht heeft op WAO-uitkering omdat zij per deze datum geschikt wordt geacht voor haar eigen werk bij haar eigen of een andere werkgever. Tegen dit besluit is namens eiseres op 5 oktober 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 oktober 2006 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 15 september 2005 ongegrond verklaard.
2.2 Namens eiseres is in beroep, samengevat, aangevoerd dat zij per 1 oktober 1986 aantoonbaar volledig arbeidsongeschikt was, dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, dat geen beslissing is genomen op de bezwaren tegen de vastgestelde arbeidsmogelijkheden, dat geen beslissing is genomen omtrent de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 1 januari 1990, dat geen beslissing is genomen op het beroep van eiseres op de hardheidsclausule, en dat is gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat de aanvraag van eiseres al 4 jaar in behandeling is, waarin eiseres drie bezwaarprocedures heeft moeten voeren en meer dan een jaar heeft moeten wachten op een beslissing op bezwaar.
2.3 Artikel 18, eerste lid, van de WAO luidde tot 1 januari 1987:
Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij, die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst verricht heeft of op een naburige soortgelijke plaats te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
2.4 Ambtshalve overweegt de rechtbank dat verweerder de besluitvorming, in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft gesplitst. De rechtbank stelt vast dat verweerder achtereenvolgens drie primaire besluiten heeft genomen omtrent dezelfde aanvraag. Door naar aanleiding van de bezwaren van eiseres steeds opnieuw een primair besluit te nemen op haar aanvraag om WAO-uitkering, heeft verweerder eiseres ten onrechte afgehouden van toetsing van verweerders besluitvorming door de bestuursrechter.
Verweerders brief van 1 juli 2004 dat onvoldoende informatie beschikbaar is om tot een beoordeling van de aanvraag van eiseres te komen, beschouwt de rechtbank als het eerste primaire besluit. Hangende bezwaar tegen dat besluit heeft verweerder op 19 augustus 2004 de aanvraag van eiseres afgewezen. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het bezwaar van eiseres geacht mede te zijn gericht tegen dit tweede primaire besluit. Overigens heeft eiseres tegen dit tweede besluit ook separaat bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 4 april 2005 is dit bezwaar gegrond verklaard, maar daarbij is geen nieuwe beslissing genomen op de aanvraag van eiseres. Dat is pas gebeurd bij besluit van 15 september 2005, waartegen eiseres op 5 oktober 2005 bezwaar heeft gemaakt.
Van een voltooide besluitvorming in bezwaar was dus eerst sprake nadat verweerder het besluit van 15 september 2005 had genomen. Het besluit van 4 april 2005 vormt aldus samen met het besluit van 15 september 2005 de beslissing op bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2004. Verweerder had dan ook het bezwaarschrift van 5 oktober 2005 tegen het besluit van 15 september 2005 als beroepschrift moeten doorzenden naar de rechtbank. Nu verweerder dit niet heeft gedaan en bij het besluit van 12 oktober 2006, daartoe onbevoegd, op dit bezwaarschrift heeft beslist, komt dit besluit van 12 oktober 2006 voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit al of niet in stand kunnen worden gelaten.
Daartoe bestaat aanleiding indien de beslissing (te weten: de weigering om eiseres per 1 oktober 1986 een WAO-uitkering toe te kennen) inhoudelijk wel juist kan worden geacht.
Dienaangaande geldt het volgende.
Volgens eiseres heeft verweerder zijn besluitvorming ten onrechte beperkt tot de peildatum
1 oktober 1986. Volgens eiseres had haar mate van arbeidsongeschiktheid ook beoordeeld moeten worden per 1 januari 1990. De rechtbank constateert dat de aanvraag van eiseres geen datum noemt per wanneer zij meent in aanmerking te kunnen komen voor een uitkering op grond van de WAO. Om in aanmerking te kunnen komen voor een WAO-uitkering dient de zogenaamde wachttijd van 52 weken arbeidsongeschiktheid te zijn volgemaakt. Uit hun rapportages blijkt dat de verzekeringsartsen hebben gezocht naar perioden tot 6 oktober 1990 dat eiseres gedurende 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Niet is in geschil dat eiseres zich per 1 oktober 1985 heeft ziekgemeld voor haar werk en dat zij vervolgens 52 weken onafgebroken ziekgemeld is gebleven. De peildatum 1 oktober 1986 is derhalve correct. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij geen andere onafgebroken ziekteperiode van 52 weken hebben gevonden. Op 1 januari 1990 genoot eiseres een WW-uitkering. Niet is gebleken dat zij voorafgaande aan deze datum 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Gedurende de periode dat zij WW-uitkering ontving heeft zij zich namelijk nimmer arbeidsongeschikt gemeld of tot een arts gewend. Dat eiseres in deze WW-periode nimmer zou hebben gesolliciteerd, is onvoldoende bewijs om te kunnen aannemen dat zij toen arbeidsongeschikt moet zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres dan ook terecht toegespitst op de peildatum 1 oktober 1986.
In het dossier bevinden zich medische rapportages van de verzekeringsartsen [naam verzekeringsarts] en [naam verzekeringsarts] en van de bezwaarverzekeringsartsen [naam bezwaarverzekeringsarts] en [naam bezwaarverzekeringsarts]. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] en bezwaarverzekeringsarts [naam bezwaarverzekeringsarts] hebben geen onderzoek gedaan naar de medische beperkingen van eiseres per 1 oktober 1986. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] refereert in zijn rapportages aan het Schattingsbesluit, terwijl bezwaarverzekeringsarts [naam bezwaarverzekeringsarts] van oordeel is dat eiseres ‘duurzaam benutbare mogelijkheden’ heeft. Deze twee artsen hebben kennelijk toepassing gegeven aan het actuele arbeidsongeschiktheidscriterium, terwijl de aanvraag van eiseres had moeten worden getoetst aan het arbeidsongeschiktheidsbegrip dat in 1986 gold. Vanwege deze misslag is het niet mogelijk om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Ook de beslissingen van 4 april 2005 en 15 september 2005 zullen worden vernietigd.
Verweerder zal een nieuwe beslissing op de bezwaren van eiseres dienen te nemen, waarbij toepassing aan het juiste arbeidsongeschiktheidscriterium dient te worden gegeven. In dat kader geeft de rechtbank partijen mee dat de rechtbank de artsen kan volgen in het standpunt dat de beperkte beschikbaarheid van medische gegevens een gevolg is van de late aanvraag van de WAO-uitkering door eiseres en om die reden voor risico van eiseres dient te blijven, dat het expertiserapport d.d. 18 april 1986 van zenuwarts [naam zenuwarts] zodanig dicht bij de peildatum ligt dat, bij gebreke van voldoende andere medische gegevens, dit rapport bij de medische beoordeling redelijkerwijs leidend mag worden geacht en dat uit de rapportage van zenuwarts [naam zenuwarts] volgt dat eiseres op medisch-psychiatrische gronden destijds in staat moest worden geacht haar arbeid gedeeltelijk of volledig te hervatten. Verder geeft de rechtbank partijen mee dat de WAO in 1986 geen hardheidsclausule bevatte.
2.5 Eiseres heeft nog gesteld schade te hebben geleden door de besluitvorming van verweerder.
Voorzover wordt verzocht om toekenning van wettelijke rente over de ten onrechte niet betaalde uitkering wordt het verzoek afgewezen. Nu vernietiging plaatsvindt met opdracht aan verweerder een nieuw besluit te nemen, ligt het thans niet op de weg van de rechtbank om zich over dit punt uit te spreken omdat nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit zal gaan luiden.
Voor vergoeding van de in de diverse bezwaarprocedures gemaakte kosten van rechtsbijstand ziet de rechtbank in beginsel geen aanleiding, omdat artikel 7:15 van de Awb daarvoor een voorliggende voorziening biedt. Voor de met de bezwaarprocedure tegen het besluit van 15 september 2005 gemoeide kosten kent de rechtbank wel een vergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht toe, omdat deze procedure ten overvloede is gevoerd. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 644,-.
Verder heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank terecht geklaagd over de trage besluitvorming van verweerder op haar aanvraag om uitkering d.d. 2 december 2002.
De rechtbank stelt vast dat er meerdere perioden zijn geweest dat uit het dossier niet blijkt dat door verweerder daadwerkelijk aan de zaak van eiseres is gewerkt en dat zijn besluitvorming tenminste een jaar langer heeft geduurd dan nodig was. Ook heeft eiseres de laatste bezwaarprocedure overbodig doorlopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder deze omstandigheden de redelijke termijn in de bestuurlijke fase van de besluitvorming overschreden. De rechtbank kent eiseres terzake een vergoeding voor immateriële schade toe die in redelijkheid wordt gesteld op een bedrag van € 1.000,-.
2.6 Nu, gelet op al het bovenstaande, het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag. Aangezien eiseres met een toevoeging procedeert moeten die kosten worden betaald aan de griffier. Daarvoor zal verweerder een acceptgiro worden toegezonden.
2.7 Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
verklaart het beroep tegen verweerders besluiten van 4 april 2005 en 15 september 2005 gegrond en vernietigt deze besluiten;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren d.d. 27 september 2004, 22 november 2004, 10 december 2004 en 2 maart 2005 van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt het UWV tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 1.000,- ten titel van immateriële schadevergoeding;
gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 38,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in bezwaar tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het UWV;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het UWV aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en in aanwezigheid van
mr. M.A.M. de Baar, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2007.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en gaat lopen op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 15 juni 2007