ECLI:NL:RBBRE:2007:BA7277

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
5 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2224
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering bij de oprichting van een besloten vennootschap en de belastingaanslagen voor medisch specialisten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 5 april 2007, staat de bewijsvoering rondom de oprichting van een besloten vennootschap (B.V.) centraal. De belanghebbende, een medisch specialist, heeft in geschil of het winstaandeel in de maatschap voor het jaar 2002 voor rekening van de B.V. in oprichting dient te komen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de onderneming in de jaren 2001 of 2002 voor rekening van de B.V. werd gedreven. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende enkel een niet-geregistreerde intentieverklaring heeft overgelegd, die niet als voldoende bewijs kan dienen tegen de gemotiveerde betwisting door de inspecteur van de Belastingdienst.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 22 maart 2007 gehouden, waar de belanghebbende en zijn gemachtigde, evenals de inspecteur, aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 heeft opgelegd. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. I. van Wijk, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2224
Uitspraakdatum: 5 april 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 20 maart 2006 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2. Gronden
Vooraf
2.1. De rechtbank komt gedeeltelijk aan belanghebbendes verzoek om voeging als bedoeld in artikel 8:14 van de Awb tegemoet. Het beroep betreffende de aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2002, geregistreerd onder procedurenummer 06/2223, is ter behandeling gevoegd in de onderhavige procedure. Nu in de zaak 06/2223 geen griffierecht is geheven volstaat de rechtbank met vervallenverklaring van de zaak met genoemd procedurenummer.
Ten aanzien van het materiële geschil
2.2. Belanghebbende is als medisch specialist door middel van een maatschap met andere specialisten verbonden aan een ziekenhuis. In geschil is:
- primair of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat het winstaandeel in de maatschap van het onderhavige jaar voor rekening en risico van de B.V. in oprichting dient te komen; en
- subsidiair of de stortingen door de maatschap op belanghebbendes bankrekening aangemerkt moeten worden als resultaat uit overige werkzaamheden.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat het winstaandeel in de maatschap in het onderhavige jaar voor rekening van de B.V. in oprichting dient te komen. Belanghebbende heeft ten bewijze van zijn stelling een afschrift van een niet geregistreerde voorovereenkomst tot oprichting van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid overgelegd. In de voorovereenkomst staat vermeld dat deze door belanghebbende en zijn echtgenote is “Opgemaakt en ondertekend te [woonplaats], d.d. 21 december 2000.”. Deze voorovereenkomst is bij de aangifte voor het jaar 2001, die is ingediend op 7 februari 2003, aan de inspecteur kenbaar gemaakt. In de correspondentie met de inspecteur betreffende deze voorovereenkomst wijst belanghebbendes gemachtigde erop dat de voorovereenkomst een intentieverklaring is waarbij belanghebbende steeds de mogelijkheid heeft willen behouden erop terug te kunnen komen. Bij het horen in de bezwaarfase en tijdens de behandeling van het beroep ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij van meet af aan de onderneming in de B.V. heeft willen inbrengen. De rechtbank is van oordeel dat enkel de voorovereenkomst zoals in dit geval, gezien de betwisting van de inspecteur met betrekking tot het moment vanaf wanneer die overeenkomst volledige werking kan hebben gehad, onvoldoende bewijs is om voor het onderhavige jaar te oordelen dat de onderneming voor rekening en risico van de B.V. in oprichting is gedreven. Het gelijk ten aanzien van het primair in geschil zijnde is derhalve aan de zijde van de inspecteur.
2.4. Gezien het oordeel over hetgeen primair in geschil is, behoeft het subsidiaire in geschil zijnde geen beslissing.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen ongegrond verklaard.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 5 april 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. D. Hund, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.