ECLI:NL:RBBRE:2007:BA7169

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2040
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privé gebruik auto en BPM vrijgestelde accessoires vanaf 2006

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 29 maart 2007, gaat het om de vraag of de intrekking van een besluit van de staatssecretaris van Financiën, dat bepaalde BPM-vrijgestelde accessoires niet tot de cataloguswaarde van een auto behoren, terugwerkende kracht heeft. De eiser, een werknemer, had in bezwaar en beroep de inhouding van loonbelasting over januari 2006 betwist, specifiek met betrekking tot de bijtelling voor privégebruik van de auto. De rechtbank oordeelt dat het ingetrokken besluit van 18 februari 2004, dat voor 2004 en 2005 gold, geen terugwerkende kracht heeft en dat de eiser niet kan terugvallen op dit besluit voor de auto die hem ter beschikking is gesteld in oktober 2004. De rechtbank stelt vast dat de waarde voor het privégebruik van de auto in januari 2006 moet worden berekend op basis van de wet- en regelgeving die op dat moment gold, en niet op basis van de regelgeving die gold op het moment van kentekenregistratie van de auto. De rechtbank verwerpt ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat niet is aangetoond dat de eiser de auto inclusief de BPM-vrijgestelde accessoires op basis van het ingetrokken besluit ter beschikking heeft gekregen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2040
Uitspraakdatum: 29 maart 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 3 april 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de op zijn salaris over de maand januari 2006 ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2007. Aldaar is verschenen en gehoord, de inspecteur. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1 Aan belanghebbende is met ingang van oktober 2004 door zijn werkgever een personenauto ter beschikking gesteld, welke auto ook in die maand op kenteken is gezet. De cataloguswaarde van de auto bedraagt € 33.890. In deze waarde zijn accessoires begrepen ten bedrage van € 1.260, welke accessoires zijn vrijgesteld van de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM-vrije accessoires).
2.2 In geschil is welke waarde de grondslag vormt voor het berekenen van het privé-gebruik als bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat deze waarde € 32.630 bedraagt (€ 33.890 minus € 1.260) en de inspecteur stelt dat deze waarde € 33.890 bedraagt.
2.3 In zijn besluit van 18 februari 2004, nr. CPP2003/372M, VN 2004/13.10, heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat BPM-vrije accessoires niet tot de cataloguswaarde ten behoeve van de berekening van het privé-gebruik auto behoren. Deze goedkeuring is ingetrokken op 14 december 2005, nr. CPP2005/3044M, VN 2005/61.17 met ingang van 1 januari 2006. Tot voormelde datum heeft belanghebbende, op grond van het besluit van 18 februari 2004, de bijtelling wegens privé gebruik auto aangegeven op grond van een cataloguswaarde waarin de eerder bedoelde € 1.260 niet was begrepen.
2.4 Belanghebbende stelt dat voor het bepalen van de grondslag voor het privé-gebruik aangesloten moet worden bij de wet- en regelgeving zoals die gold op het tijdstip waarop de auto op kenteken is gezet. Dit brengt met zich mee dat nu de BPM-vrije accessoires in oktober 2004 op basis van de goedkeuring niet tot de cataloguswaarde werden gerekend, deze ook in januari 2006 niet daartoe behoren. De rechtbank verwerpt deze stelling. Voor het bepalen van de grondslag voor het privé-gebruik in de maand januari 2006 dient te worden aangesloten bij de wet- en regelgeving zoals die voor januari 2006 geldt, waarbij de cataloguswaarde uit het jaar 2004 de basis voor het berekenen van deze grondslag vormt.
2.5 Belanghebbende stelt dat de intrekking van het in 2.3 genoemde besluit van 18 februari 2004 in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Op het moment dat hij de auto ter beschikking kreeg mocht hij er namelijk op vertrouwen dat de grondslag voor het privé-gebruik zoals die in het jaar 2004 gold, ook zou gelden voor de daarop volgende jaren waarin de auto hem ter beschikking stond. De rechtbank verwerpt deze stelling. Niet gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende de onderhavige auto inclusief de BPM-vrije accessoires (mede) op grond van het bedoelde besluit aan hem ter beschikking heeft laten stellen en dat deze terbeschikkingstelling niet meer zonder nadeel kan worden hersteld (HR 30 juni 1993, nr. 28.648, gepubliceerd in BNB 1993/266 en HR 14 juni 2000, nr. 34 218, gepubliceerd in BNB 2000/331). De rechtbank is derhalve van oordeel dat er geen sprake is van een in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen.
2.6 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 29 maart 2007 door mr. A.J. Kromhout, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.