3.1 De kantonrechter gaat onder meer uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten:
? Eiser, geboren 10 mei 1961, is op 1 januari 2002 bij gedaagde in dienst getreden voor bepaalde tijd (1 jaar) in de functie van sportconsulent (productie 1 bij dagvaarding);
? Nadat deze arbeidsovereenkomst één keer met 1 (een) jaar is verlengd (productie 2 bij dagvaarding) heeft eiser met ingang van 1 januari 2004 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gekregen (productie 3 bij dagvaarding);
? Eiser hield zich tijdens zijn dienstverband voornamelijk bezig met de ondersteuning van verenigingen, tegen een brutoloon van laatstelijk € 2.715,00 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en verdere emolumenten;
? Op de onderhavige arbeidsovereenkomst is de CAO Sport van toepassing;
? Op 18 augustus 2005 heeft gedaagde bij het CWI een aanvraag voor het verlenen van een ontslagvergunning voor eiser ingediend, primair gebaseerd op disfunctioneren van eiser, subsidiair op een verstoorde arbeidsrelatie (productie 4 en 4a bij dagvaarding);
? Eiser heeft bij het CWI gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verzochte ontslagvergunning (producties 5 en 5a bij dagvaarding);
? In haar ontslagvergunning d.d. 11 november 2005 concludeert het CWI, dat de werkgever (gedaagde) onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van disfunctioneren van de werknemer (eiser) maar dat er wel sprake is van een dusdanig verstoorde arbeidsrelatie dat toestemming voor de beëindiging van de arbeidsverhouding redelijk is. De verleende toestemming is 8 weken geldig. Dit betekende dat de arbeidsovereenkomst tot uiterlijk 30 december 2005 kon worden opgezegd met inachtneming van de geldende opzegtermijn;
? Gebruikmakend van deze ontslagvergunning zegt gedaagde de onderhavige tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst bij aangetekende brief van 18 november 2005 (productie 7 bij dagvaarding) per direct op in die zin, dat het overeengekomen salaris tot 1 januari 2006 zal worden doorbetaald;
? Bij brief van 26 april 2006 deelt de gemachtigde van eiser aan gedaagde voor zover hier van belang mede:
“ Na verkregen ontslagvergunning hebt u de arbeidsovereenkomst met cliënt opgezegd tegen 1 januari jl.
Cliënt is van mening dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst is geschied onder opgave van een voorgewende dan wel valse reden. Daarnaast is cliënt van mening dat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van het [gedaagde] bij die opzegging, niet alleen vanwege het feit dat cliënt geen ander passend werk kan vinden, doch ook omdat cliënt door [gedaagde] op geen enkele wijze financieel is gecompenseerd voor het ontslag.
Cliënt meent derhalve dat er sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging en maakt uit dien hoofde aanspraak op een door [gedaagde] te betalen schadevergoeding van 8 bruto maandsalarissen.
Namens cliënt wordt u hierbij verzocht en voor zoveel nodig gesommeerd over te gaan tot betaling van de netto equivalent (…). Bij gebreke van betaling zal cliënt zal cliënt u in rechte betrekken. (…)”;
? Bij brief van 25 oktober 2006 (productie 10 bij dagvaarding) schrijft de gemachtigde van eiser aan gedaagde, dat zijn cliënt niet akkoord gaat met de laatste reactie van gedaagde d.d. 4 mei jl. en dat cliënt persisteert bij zijn standpunt, dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Namens cliënt sommeert de gemachtigde gedaagde nogmaals tot betaling van de netto-equivalent van 8 bruto maandsalarissen uiterlijk binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief. Bij deze brief heeft de gemachtigde de conceptdagvaarding gevoegd, welke dagvaarding zal worden uitgebracht indien geen betaling binnen voornoemde termijn plaatsvindt. Ten slotte merkt gemachtigde op: “Deze brief dient te worden aangemerkt als een stuitingshandeling zoals omschreven in artikel 3:316 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.”;
? Op 27 december 2006 is het onderhavige exploot van dagvaarding namens eiser aan gedaagde betekend.