ECLI:NL:RBBRE:2007:BA5370

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
417496 cv 06-6550
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij arbeidsongeval en bewijsvoering door werknemer

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een schadevergoeding van gedaagde, [M. BV], naar aanleiding van een arbeidsongeval dat zou hebben plaatsgevonden op 31 maart 2000. Eiser stelt dat hij tijdens zijn werkzaamheden als sleutelaar/CO2-lasser bij [M. BV] in Antwerpen een zware compressor heeft moeten tillen, wat heeft geleid tot een hernia en arbeidsongeschiktheid. Eiser vordert een bruto bedrag van € 51.075,20, een netto bedrag van € 12.949,81 en € 8.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig heeft gereageerd op de aansprakelijkheidsstelling en dat de bewijspositie van eiser door het tijdsverloop is verzwakt. De kantonrechter oordeelt dat eiser de bewijslast heeft om aan te tonen dat hij schade heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. De rechter laat eiser toe om bewijs te leveren van zijn stellingen, met de mogelijkheid om getuigen te horen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling en bewijsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 417496 CV EXPL 06-6550
vonnis d.d. 16 mei 2007
inzake
[eiser], wonende te Gent (België),
eiser, procederend krachtens civiele toevoeging onder nr. 1BT9371
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. L.E. Swart, advocaat te Roosendaal,
tegen
de besloten vennootschap [M. BV], gevestigd en kantoorhoudende te
([adres],
gedaagde, hierna te noemen: [M. BV],
gemachtigde: mr. F.J.V.H. Stoffels, advocaat te Zevenbergen.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
1.1 het exploot van dagvaarding van 5 oktober 2006, met producties;
1.2 de conclusie van antwoord, met producties;
1.3 de conclusie van repliek, met producties;
1.4 de conclusie van dupliek, met producties;
1.5 de akte uitlating producties.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [M. BV] te veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. een bedrag van € 51.075,20 bruto, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente over dat bedrag vanaf 28 september 2006 tot de dag van de algehele voldoening;
b. een bedrag van € 12.949,81 netto, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente over dat bedrag vanaf 28 september 2006 tot aan de dag van de algehele voldoening;
c. een bedrag van € 8.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente over dat bedrag vanaf datum dagvaarding;
e.e.a. met veroordeling van [M. BV] in de kosten van deze procedure.
[M. BV] concludeert tot het bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, afwijzen van de vorderingen van [eiser], met veroordeling in de kosten van deze procedure.
3. De beoordeling
3.1 De kantonrechter gaat onder meer uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten:
? [eiser], geboren op 13 april 1970, is op 23 maart 2000 in dienst getreden bij [M. BV] als uitzendkracht in de functie van sleutelaar/CO2-lasser voor werkzaamheden in Antwerpen (bij de firma [V]) voor de firma L.M.C. B.V. (opdrachtgever/inlener) zulks tegen een uurtarief van fl. 20,62 (productie 1 bij dagvaarding);
? [M. BV] is een technisch uitzendbureau, waarbij de medewerkers van [M. BV] kunnen worden ingeleend door klanten/opdrachtgevers van [M. BV];
? [M. BV] is lid van de NBBU, VCU gecertificeerd (Veiligheid Checklist Uitzendbureau) en ingeschreven bij de VRO (Vereniging Registratie Ondernemers);
? [eiser] heeft destijds feitelijk gewerkt in week 12 op donderdag 23 en vrijdag 24 maart 2000 en in week 13 op dinsdag 28 maart 2000 tot en met vrijdag 31 maart 2000;
? In week 14 is [eiser] op maandag 3 april 2000 niet meer gestart met zijn werkzaamheden;
? [M. BV] heeft vervolgens niets meer van [eiser] vernomen tot een aangetekend schrijven van diens gemachtigde mr. H. Weinans van 16 april 2002. In dit schrijven wordt [M. BV] namens [eiser] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] als gevolg van een ongeval (op 14 april 2000) geleden en te lijden schade (productie 2 bij dagvaarding);
? Op dit aangetekend schrijven heeft [M. BV] gereageerd per brief van 17 april 2002 (productie 4 bij dagvaarding), waarin voor zover van belang wordt medegedeeld, dat [eiser] per 3 april 2000 uit dienst was;
? Op laatstgenoemde brief van [M. BV] wordt namens [eiser] niet meer gereageerd tot [M. BV] op 9 september 2005 wederom een brief (productie 3 bij dagvaarding) ontvangt van de gemachtigde van [eiser], waarin [M. BV] wordt herinnerd aan de brief van 16 april 2002. Voorts wordt namens [eiser] in deze brief gesteld, dat deze tevens wordt gezonden ter stuiting van de verjaring;
? [M. BV] beantwoordt deze brief van 9 september 2005 op 12 september 2005 door per fax nogmaals de brief van 17 april 2002 aan de gemachtigde van [eiser] te zenden.
3.2 [eiser] stelt dat hij op of omstreeks 31 maart 2000 door [M. BV] tewerkgesteld was bij de Firma L.M.C. B.V. te Antwerpen in de functie van sleutelaar/ CO2-lasser. [eiser] stelt verder dat hem in het kader van de uitvoering van die werkzaamheden opdracht werd gegeven om, samen met een collega, een ruim 100 kilogram zware compressor op te tillen en in een vrachtauto te laden. Bij die -te grote- krachtinspanning is volgens [eiser] zijn rugwervel beschadigd als gevolg waarvan een hernia is ontstaan. Gevolg van dit ongeval is volgens [eiser] dat hij nu (deels) arbeidsongeschiktheid is. [eiser] stelt voorts, dat het rugletsel (de rugpijnen duren nog steeds voort), dat bestaat uit twee verschoven rugwervels en een beknelde zenuw, alleen ontstaan kan zijn doordat hij te zwaar heeft getild. Bovendien is volgens [eiser] kraakbeen tussen de verschoven rugwervels losgelaten en ook dat kan volgens [eiser] niet veroorzaakt zijn door gebruikelijke slijtage doch door een heftige krachtinspanning. [eiser] is van mening, dat [M. BV] voor de gevolgen van het hem overkomen ongeval aansprakelijk is, aangezien [M. BV] niet heeft voldaan aan haar veiligheidsverplichting. Het maximum gewicht wat een werknemer mag tillen mag volgens [eiser] niet zwaarder zijn dan 23 kilogram. Daarom had hij volgens [eiser] nooit een opdracht mogen krijgen om een compressor van 100 kilogram te tillen. [eiser] zegt, dat zijn inkomensschade aanzienlijk is, omdat hij als gevolg van het bovengenoemde ongeval/ incident arbeidsongeschikt is geworden. Verder is volgens [eiser] ook sprake van immateriële schade aangezien hij na het ongeval/incident regelmatig rugpijn heeft.
[eiser] meent dat [M. BV] ex art. 7:658 BW aansprakelijk is voor de genoemde schade en voor de financiële gevolgen daarvan. [eiser] berekent zijn inkomensschade over de periode van 2000 tot en met juni 2006 op € 51.075,20 bruto en € 12.949,81 netto. Zijn immateriële schade begroot hij op € 8.000,00. Volgens [eiser] heeft [M. BV] nooit een gemotiveerde reactie gegeven op de schriftelijke aansprakelijkheidsstelling van 16 april 2002.
Bij repliek handhaaft [eiser] -kort gezegd- zijn stellingen. Hij gaat hierbij nog in op zijn medische toestand. De door hem geleden schade is volgens [eiser] wel degelijk te wijten aan het te zwaar tillen van de onderhavige compressor. Volgens [eiser] heeft hij zich destijds -anders dan [M. BV] beweert- wel ziekgemeld. [eiser] biedt bewijs aan van zijn stellingen.
3.3 [M. BV] voert bij antwoord en bij dupliek gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [eiser]. Zakelijk weergegeven voert [M. BV] aan:
? dat [eiser] op 23 maart 2000 als sleutelaar in België voor L.M.C. B.V. is begonnen;
? dat voorafgaande aan de start van de werkzaamheden bij L.M.C. B.V. aan [eiser] door haar zijn uitgereikt een “Handout ARBO- Milieu”(productie 3 bij CvA);
? dat deze hand-out onder meer specifieke informatie bevat over bukken en tillen;
? dat [eiser] alleen in week 12 en week 13 van het jaar 2000 enkele dagen bij L.M.C. B.V. heeft gewerkt en dat [eiser] in week 14, vanaf maandag 3 april 2000, niet meer gestart is met zijn werkzaamheden en dat zij daarna ook niets meer van hem vernomen heeft;
? dat zij op 16 april 2002 van mr. Weinans een aangetekend schrijven ontvangt waarin wordt gesproken over een incident op 14 april 2000;
? dat zij hierop heeft gereageerd met de mededeling aan mr. Weinans, dat [eiser] vanaf 3 april 2000 niet meer in dienst was;
? dat haar eigen brief d.d. 17 april 2002 onbeantwoord is gebleven;
? dat zij op 9 september 2005 wederom een brief ontvangt van de gemachtigde van [eiser];
? dat hierop nogmaals per fax de brief van 17 april 2002 aan de gemachtigde van [eiser] is gezonden;
? dat pas uit de dagvaarding van 5 oktober 2006 blijkt, dat op 31 maart 2000 in België een ongeval zou hebben plaatsgevonden, waarop de onderhavige schadevordering van [eiser] ex art. 7:658 BW wordt gebaseerd;
? dat zij nadrukkelijk betwist dat [eiser] op 31 maart 2000 in België schade zou hebben opgelopen ten gevolge van het tillen van een compressor van 100 kg samen met een andere persoon;
? dat geen enkel bewijsstuk in het geding wordt gebracht waaruit blijkt, dat op 31 maart 2000 sprake is geweest van het namens [eiser] gestelde arbeidsongeval;
? dat er ook geen medische verklaring is waaruit blijkt dat het door [eiser] gestelde letsel aanwezig is en dat dit rugletsel het gevolg is van dan wel zou zijn veroorzaakt door het te zwaar tillen op 31 maart 2000;
? dat er ook geen verslag is van de Arbeidsinspectie;
? dat bij de inlener geen melding heeft plaatsgevonden van een ongeval bij het bedrijf in België;
? dat in april 2002, meer dan twee jaar later, melding wordt gemaakt van een ongeval;
? dat op grond van lid 2 van art. 7: 658 BW [eiser] dient te stellen en (bij gemotiveerde) betwisting dient te bewijzen, dat hij schade heeft geleden en/of letsel heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden in de periode dat hij in dienst was bij [M. BV];
? dat deze stellingen van [eiser] nog geenszins vaststaan in rechte;
? dat pas indien [eiser] slaagt in zijn bewijs aan de orde is of zij als werkgeefster heeft voldaan aan haar zorgverplichting ex art. 7:658 lid 1 BW;
? dat volgens vaste jurisprudentie m.b.t. de zorgverplichting niet als uitgangspunt wordt genomen dat beoogd is een absolute waarborg te scheppen voor bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen;
? dat zij aan haar zorgverplichting heeft voldaan, onder verwijzing naar onder meer de uitgereikte hand-out;
? dat het door het ontbreken van de benodigde gegevens voor haar onmogelijk is te reageren op de gestelde inkomensschade over de periode van 2000 tot en met juni 2006;
? dat -ook na repliek- geen enkel bewijsstuk in het geding is gebracht door of namens [eiser], waaruit blijkt dat op 31 maart 2000 sprake is geweest van het gestelde arbeidsongeval;
? dat uit de namens [eiser] bij repliek overgelegde brieven niet blijkt, dat het in de brieven van Van Engelen en Verhagen genoemde letsel (twee verschoven ruggenwervels en een beknelde zenuw) een rechtstreeks gevolg is geweest van het tillen van een compressor op of omstreeks 31 maart 2000;
? dat ook zij bewijs aanbiedt van haar stellingen onder meer door het horen van getuigen.
3.4 De kantonrechter overweegt hieromtrent het navolgende. De kantonrechter stelt allereerst vast, dat [eiser] niet al te voortvarend heeft gehandeld door eerst in 2002 te komen met een aansprakelijkheidsstelling in de richting van zijn oud-werkgeefster [M. BV] over een beweerdelijk arbeidsongeval uit het jaar 2000. In welke aansprakelijkheidsstelling ook nog een foutieve datum wordt genoemd met betrekking tot het bij dagvaarding gestelde arbeidsongeval. Vervolgens wordt namens [eiser] in 2005 slechts een stuitingshandeling verricht om ten slotte pas op 5 oktober 2006 over te gaan tot dagvaarden. Pas in deze dagvaarding kan [M. BV] voor het eerst lezen op welk beweerdelijk arbeidsongeval [eiser] bij zijn aansprakelijkheidsstelling precies doelt. De bewijspositie van [eiser] is door dit tijdsverloop zeker niet makkelijker geworden.
Voorts heeft [M. BV] terecht aangevoerd, dat ex art. 7:658, lid 2 BW juncto art. 150 Rv de werknemer, in casu [eiser], dient te stellen en bij betwisting dient te bewijzen, dat hij schade heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden.
De bewijslast voor het voldoen aan de zorgplicht ligt bij de werkgever, in casu [M. BV]. Aan laatstgenoemde bewijsvoering komt de kantonrechter pas toe als blijkt, dat [eiser] in zijn bewijsvoering is geslaagd. De wettelijke verplichting tot schadevergoeding, die uit artikel 7:658 lid 2 BW voortvloeit, is een wettelijke verplichting tot schadevergoeding waarvan de inhoud en de omvang wordt beheerst door art. 6:95 e.v. BW.
De kantonrechter zal hierna eerst [eiser] -in overstemming met zijn bewijsaanbod- toelaten tot het bewijs van zijn namens [M. BV] gemotiveerd betwiste stelling. In afwachting van deze bewijsvoering door [eiser] houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing aan.
4. De beslissing
De kantonrechter:
laat [eiser] toe en gelast hem voor zoveel nodig ambtshalve om door alle middelen rechtens en speciaal door middel van getuigen te bewijzen:
“dat hij op 31 maart 2000 tijdens de uitvoering van zijn opgedragen werkzaamheden in België schade heeft geleden en/of letsel heeft opgelopen ten gevolge van het tillen van een compressor van (ruim)100 kg, samen met een andere persoon”;
bepaalt dat deze zaak weer zal worden uitgeroepen ter terechtzitting van:
woensdag 6 juni 2007 om 11.00 uur
teneinde [eiser] gelegenheid te geven zich erover uit te laten op welke wijze hij gemeld bewijs wil leveren en, indien hij dit wenst door middel van getuigen, alsdan de namen en woonplaatsen van die getuigen, alsmede de verhinderdata van zijn gemachtigde, van de wederpartij en van de eventueel te horen getuigen op te geven, waarna een dag voor het verhoor van die getuigen zal worden bepaald;
bepaalt dat, voor het geval [eiser] dat bewijs wenst te leveren door middel van het in het geding brengen van bescheiden, dat kan plaatsvinden op voormelde terechtzitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 16 mei 2006.