3.3 [M. BV] voert bij antwoord en bij dupliek gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [eiser]. Zakelijk weergegeven voert [M. BV] aan:
? dat [eiser] op 23 maart 2000 als sleutelaar in België voor L.M.C. B.V. is begonnen;
? dat voorafgaande aan de start van de werkzaamheden bij L.M.C. B.V. aan [eiser] door haar zijn uitgereikt een “Handout ARBO- Milieu”(productie 3 bij CvA);
? dat deze hand-out onder meer specifieke informatie bevat over bukken en tillen;
? dat [eiser] alleen in week 12 en week 13 van het jaar 2000 enkele dagen bij L.M.C. B.V. heeft gewerkt en dat [eiser] in week 14, vanaf maandag 3 april 2000, niet meer gestart is met zijn werkzaamheden en dat zij daarna ook niets meer van hem vernomen heeft;
? dat zij op 16 april 2002 van mr. Weinans een aangetekend schrijven ontvangt waarin wordt gesproken over een incident op 14 april 2000;
? dat zij hierop heeft gereageerd met de mededeling aan mr. Weinans, dat [eiser] vanaf 3 april 2000 niet meer in dienst was;
? dat haar eigen brief d.d. 17 april 2002 onbeantwoord is gebleven;
? dat zij op 9 september 2005 wederom een brief ontvangt van de gemachtigde van [eiser];
? dat hierop nogmaals per fax de brief van 17 april 2002 aan de gemachtigde van [eiser] is gezonden;
? dat pas uit de dagvaarding van 5 oktober 2006 blijkt, dat op 31 maart 2000 in België een ongeval zou hebben plaatsgevonden, waarop de onderhavige schadevordering van [eiser] ex art. 7:658 BW wordt gebaseerd;
? dat zij nadrukkelijk betwist dat [eiser] op 31 maart 2000 in België schade zou hebben opgelopen ten gevolge van het tillen van een compressor van 100 kg samen met een andere persoon;
? dat geen enkel bewijsstuk in het geding wordt gebracht waaruit blijkt, dat op 31 maart 2000 sprake is geweest van het namens [eiser] gestelde arbeidsongeval;
? dat er ook geen medische verklaring is waaruit blijkt dat het door [eiser] gestelde letsel aanwezig is en dat dit rugletsel het gevolg is van dan wel zou zijn veroorzaakt door het te zwaar tillen op 31 maart 2000;
? dat er ook geen verslag is van de Arbeidsinspectie;
? dat bij de inlener geen melding heeft plaatsgevonden van een ongeval bij het bedrijf in België;
? dat in april 2002, meer dan twee jaar later, melding wordt gemaakt van een ongeval;
? dat op grond van lid 2 van art. 7: 658 BW [eiser] dient te stellen en (bij gemotiveerde) betwisting dient te bewijzen, dat hij schade heeft geleden en/of letsel heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden in de periode dat hij in dienst was bij [M. BV];
? dat deze stellingen van [eiser] nog geenszins vaststaan in rechte;
? dat pas indien [eiser] slaagt in zijn bewijs aan de orde is of zij als werkgeefster heeft voldaan aan haar zorgverplichting ex art. 7:658 lid 1 BW;
? dat volgens vaste jurisprudentie m.b.t. de zorgverplichting niet als uitgangspunt wordt genomen dat beoogd is een absolute waarborg te scheppen voor bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen;
? dat zij aan haar zorgverplichting heeft voldaan, onder verwijzing naar onder meer de uitgereikte hand-out;
? dat het door het ontbreken van de benodigde gegevens voor haar onmogelijk is te reageren op de gestelde inkomensschade over de periode van 2000 tot en met juni 2006;
? dat -ook na repliek- geen enkel bewijsstuk in het geding is gebracht door of namens [eiser], waaruit blijkt dat op 31 maart 2000 sprake is geweest van het gestelde arbeidsongeval;
? dat uit de namens [eiser] bij repliek overgelegde brieven niet blijkt, dat het in de brieven van Van Engelen en Verhagen genoemde letsel (twee verschoven ruggenwervels en een beknelde zenuw) een rechtstreeks gevolg is geweest van het tillen van een compressor op of omstreeks 31 maart 2000;
? dat ook zij bewijs aanbiedt van haar stellingen onder meer door het horen van getuigen.