ECLI:NL:RBBRE:2007:BA4977

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
156958 HAZA 06-282
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Louwerse
  • A. Dekker
  • J. van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon voor verjaring vordering verzekeringnemer na ongeval

In deze zaak vorderde eiseres, een orthopedagoge en psychologe, betaling van schadevergoeding van haar assurantietussenpersoon, Biemans BV, na een verkeersongeval op 30 november 1996. Eiseres had een ongevallenverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden (NN) via Biemans, maar haar claim werd afgewezen omdat deze was verjaard. Eiseres stelde dat Biemans haar niet tijdig had geïnformeerd over de noodzaak om letsel te melden, waardoor zij haar recht op uitkering had verloren. De rechtbank oordeelde dat Biemans als redelijk handelend assurantietussenpersoon had moeten informeren naar de aanwezigheid van letsel, gezien de omstandigheden van het ongeval en de schade aan het voertuig. De rechtbank gelastte een deskundigenonderzoek om de klachten en beperkingen van eiseres vast te stellen en om te bepalen of deze het gevolg waren van het ongeval. De zaak werd aangehouden in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
team handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: 156958 / HA ZA 06-282
Vonnis van 25 april 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Etten-Leur, gemeente Etten-Leur,
eiseres,
procureur en advocaat mr. E.A.P. Mulders,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIEMANS BV,
gevestigd te Oosterhout NB, gemeente Oosterhout NB,
gedaagde,
procureur mr. N. van Bruggen,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Biemans genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met zeventien producties;
- de conclusie van antwoord met vier producties;
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis, met acht producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [eiseres] vordert na wijziging van haar eis, - samengevat - veroordeling van Biemans tot betaling van een bedrag van euro 35.084,80 – zijnde een hoofdsom van euro 21.554,55 en de wettelijke rente daarover tot de dag der dagvaarding van euro 13.530,25 –, alsmede een bedrag van euro 4.839,23 aan buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met rente en proceskosten.
2.2. Biemans voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
– Op 22 januari 1991 heeft [eiseres] bij Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna NN) een ongevallenverzekering voor inzittenden afgesloten die, onder voorwaarden, recht geeft op uitkering van (een deel van) de verzekerde som van euro 22.689,00 bij blijvende invaliditeit na een ongeval. Deze verzekeringsovereenkomst is tot stand gekomen door bemiddeling van Biemans als assurantietussenpersoon en is, naast andere door [eiseres] afgesloten verzekeringen, deel gaan uitmaken van de door Biemans voor [eiseres] beheerde verzekeringsportefeuille.
– In de op de ongevallenverzekering toepasselijke polisvoorwaarden (polismantel 400-92) is onder meer het volgende bepaald: “(…)
4.1 Onder een ongeval krachtens deze verzekering wordt verstaan:
een plotseling, onverwacht van buiten inwerkend geweld op het lichaam van verzekerde, waaruit rechtstreeks in een ogenblik een medisch vast te stellen lichamelijk letsel is ontstaan.
(…)
5.4 (…) In geval van blijvende invaliditeit van verzekerde als rechtstreeks en uitsluitend gevolg van een ongeval wordt de uitkering overeenkomstig het vermelde in artikel 9 vastgesteld op een percentage van het ten tijde van het ongeval voor blijvende invaliditeit verzekerde bedrag. (…)
8.5 (…) Elk recht op uitkering met betrekking tot blijvende invaliditeit verjaart, indien de aanmelding niet plaatsvindt binnen 5 jaar na de gebeurtenis, op grond waarvan een beroep op de polis gedaan had kunnen worden.
9.2 Bij volledig (functie-)verlies van de volgende organen/lichaamsdelen wordt het daarnaast vermelde percentage van de verzekerde som uitgekeerd:
(…)
9.3 De bepaling van het percentage (functie-)verlies geschiedt door middel van een medisch onderzoek in Nederland volgens objectieve maatstaven (beroepsbezigheden buiten beschouwing latend) en wel overeenkomstig de ten tijde van de vaststelling van het (functie-)verlies laatste uitgave van de ‘Guides to the Evaluation of Permanent Impairment’ van de American Medical Association (A.M.A.). (…)
9.4 In gevallen die niet vallen onder artikel 9.2 wordt uitgekeerd het percentage van de verzekerde som dat gelijk is aan:
9.4.1 de mate van blijvend functieverlies die het letsel voor het lichaam als geheel oplevert òf
9.4.2 – indien verzekerde een beroep uitoefent – de mate waarin verzekerde blijvend ongeschikt is om dat beroep uit te oefenen. Is verzekerde beter geschikt een ander hem in redelijkheid op te dragen passend beroep uit te oefenen, dan heeft de maatschappij het recht voor de mate van blijvende ongeschiktheid van dat hem passend beroep uit te gaan.
Het hoogste van de twee volgens 9.4.1 en 9.4.2 vastgestelde bedragen wordt uitgekeerd.
9.5.1 De bepaling van de mate van blijvend functieverlies zoals bedoeld bij 9.4.1 geschiedt zoals aangegeven bij 9.3.
9.5.2 De bepaling van de mate van blijvende ongeschiktheid zoals bedoeld bij 9.4.2 geschiedt in Nederland door middel van medisch onderzoek en zo nodig onderzoek door andere deskundigen. (…)
9.8 (…) De uitkering bij blijvende invaliditeit wordt bepaald zodra van een stabiele toestand kan worden gesproken, doch in ieder geval binnen 2 jaar na de ongevalsdatum, tenzij tussen verzekeringnemer en de maatschappij anders wordt overeengekomen.
(…)
9.9.1 Indien één jaar nadat het ongeval heeft plaatsgevonden de uitkering voor blijvende invaliditeit nog niet is vastgesteld, vergoedt de maatschappij over het uit te keren bedrag de wettelijke rente vanaf de 366e dag na het ongeval. De rente zal gelijktijdig met de uitkering worden voldaan. (…)”
– Op zaterdag 30 november 1996 is [eiseres] als bestuurster van een personenauto betrokken geweest bij een verkeersongeval. Na het ongeval heeft [eiseres] zich in verband met door haar als gevolg van het ongeval ervaren klachten van onder meer hoofdpijn, pijn in de nek en pijn en krachtverlies in de rechterarm onder medische behandeling gesteld. De klachten zijn gediagnosticeerd als een post whiplashsyndroom.
– Ten tijde van het ongeval was [eiseres] als orthopedagoge/psychologe, lerares en remedial teacher werkzaam bij de Stichting Berg en Boschschool te Bilthoven. In verband met de door [eiseres] als gevolg van het ongeval ervaren klachten is zij met ingang van 2 december 1996 ongeschikt geworden voor de functies die zij verrichtte en is haar, na een wachttijd van een jaar, een WAO-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Het dienstverband is in verband met de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] beëindigd.
– [eiseres] heeft het ongeval op 30 november 1996 telefonisch aan Biemans gemeld. Naar aanleiding daarvan is een afspraak gemaakt voor een bespreking met de heer [X] van Biemans op maandag 2 december 1996 op het kantoor van Biemans. Tijdens die bespreking heeft [eiseres] [X] met betrekking tot het ongeval medegedeeld dat zij in haar auto over de A27 nabij Geertruidenberg reed toen zij door een automobilist van de weg is gedrukt, dat haar auto in een slip is geraakt en, via de vangrail in de middenberm, op de vluchtstrook aan de rechterzijde van de weg tot stilstand is gekomen. Verder deelde zij mede dat de automobilist die het ongeval had veroorzaakt, na het ongeval is doorgereden, zonder zijn identiteit bekend te maken.
– Naar aanleiding van deze mededeling heeft [X] [eiseres] te kennen gegeven dat hij zou onderzoeken of de schade van [eiseres] kon worden verhaald op het Waarborgfonds Motorverkeer. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een uitkering van het fonds.
– In 1997 en 1998 heeft [eiseres] met [X] en andere werknemers van Biemans gesproken over de verzekeringen die zij nodig zou hebben indien zij als zelfstandige een eigen onderneming zou beginnen.
– Op 30 november 2004 heeft [eiseres] Biemans medegedeeld dat zij een beroep wenste te doen op de ongevallenverzekering. Biemans heeft vervolgens de schade bij NN gemeld. NN heeft de claim afgewezen omdat deze op grond van de polisvoorwaarden was verjaard/vervallen.
– Bij brief van 26 januari 2005 heeft Biemans [eiseres] onder meer het volgende medegedeeld:
“(…) Hierbij delen wij u mee dat wij een bedrag van euor 600,00 aan u hebben overgemaakt.
Conform ons telefoongesprek van 24-01-2005 lichten wij u dit hierbij toe.
Telefonische navraag bij de maatschappij leerde ons dat er, op grond van de geldende polisvoorwaarden, in der tijd geen uitkering werd vastgesteld bij een post whiplashsyndroom. Als er al een uitkering werd verricht, gebeurde dit uitsluitend uit coulanceoverwegingen. (…)
In de polisvoorwaarden die van toepassing zijn op de polissen die tegenwoordig worden afgegeven, is inzake het post whiplashsyndroom opgenomen dat er maximaal 5% van de verzekerde som vergoed kan worden.
(…)
Het is echter niet meer te achterhalen waarom de claim in 1996 niet op de ongevallenpolis is gemeld. Wij willen u echter gezien de goede relatie niet in de kou laten staan en zijn bereid u uit coulance schadeloos te stellen. Wij gaan daarbij uit van een uitkering van 50% van het maximaal uit te keren bedrag bij het post whiplashsyndroom. De reden hiervan is dat u ons kenbaar heeft gemaakt dat u in uw eigen bedrijf voor ongeveer 20 uur per week werkzaam bent. (...)”
– Naast het in de brief genoemde bedrag van euro 600,00 heeft Biemans aan [eiseres] euro 534,45 betaald.
3.2. [eiseres] grondt haar vordering op wanprestatie dan wel onrechtmatige daad. Zij stelt primair dat Biemans door de zonder enig voorbehoud verrichte betalingen van de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijkheid heeft erkend. Subsidiair stelt zij dat zij [X] reeds bij het eerste persoonlijke onderhoud na het ongeval heeft medegedeeld dat zij als gevolg van het ongeval last had van hoofdpijn, rug- en nekpijn met uitvalsverschijnselen van de linker- en rechterarm en het rechterbeen, en dat zij ook de andere medewerkers van Biemans heeft verteld dat zij als gevolg van het ongeval letsel had opgelopen en dat dit de reden voor haar was om een eigen onderneming te beginnen. Daarnaast was het letsel zichtbaar nu zij tijdens gesprekken die zij met de medewerkers van Biemans had een halskraag droeg, zodat deze ermee bekend hadden moeten zijn dat [eiseres] als gevolg van het ongeval letsel had opgelopen, aldus [eiseres]. Bovendien had het op de weg van Biemans gelegen om bij [eiseres], die reeds vanaf 1976 klant van Biemans was, te informeren naar de aanleiding voor het opstarten van een eigen onderneming en naar de aanwezigheid van letsel als gevolg van het ongeval. Nu Biemans wist, althans behoorde te weten dat zij als gevolg van het ongeval letsel had opgelopen, had Biemans de nodige actie moeten ondernemen door de schade bij NN te melden, aldus nog steeds [eiseres]. Indien Biemans de schade tijdig onder de ongevallenpolis had gemeld, zou NN volgens [eiseres] op grond van artikel 9.4 van de polisvoorwaarden de verzekerde som aan haar hebben uitgekeerd nu zij twee jaar na het ongeval als gevolg van een post whiplashsyndroom volledig ongeschikt was om haar beroep uit te oefenen en andere passende werkzaamheden te verrichten. Volgens [eiseres] is Biemans wettelijke rente over die som verschuldigd vanaf 1 december 1997, waartoe zij zich beroept op artikel 9.9.1 van de polisvoorwaarden. Ten slotte stelt [eiseres] dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c, bestaande in de kosten van haar advocaat en de medisch adviseur van haar advocaat en in kosten voor het opvragen van medische informatie.
3.3. Biemans ontkent aansprakelijkheid. Zij betwist dat zij met de betaling aan [eiseres] van de meergenoemde bedragen aansprakelijkheid heeft erkend, in welk verband zij er onder meer op wijst dat in de brief van 26 januari 2005 juist is vermeld dat de schadeloosstelling “uit coulance” plaatsvond. Zij voert verder aan dat [eiseres] tegenover haar medewerkers slechts heeft aangegeven dat zij als gevolg van het ongeval cascoschade heeft geleden maar niet dat zij als gevolg daarvan tevens letsel had opgelopen. Zij betwist dat zij dit aan [eiseres] had kunnen zien – in dit verband wordt tevens betwist dat [eiseres] tijdens gesprekken met medewerkers van Biemans een halskraag droeg –, dan wel mogelijke aanwijzingen had behoren “te koppelen” aan het ongeval. Volgens Biemans reikt de zorgplicht van een assurantietussenpersoon niet zo ver dat indien een verzekerde met medische hulpmiddelen binnenkomt, de tussenpersoon daaruit moet afleiden dat dit letsel mogelijk is veroorzaakt door een ongeval en dat dit letsel derhalve wellicht in aanmerking komt voor vergoeding onder een eventueel lopende verzekering. Evenmin rustte op Biemans de verplichting om te informeren naar de aanleiding voor het opstarten van de eigen onderneming of naar de aanwezigheid van letsel, aldus Biemans.
Verder betwist Biemans dat [eiseres] als gevolg van een fout van Biemans schade heeft geleden. Meer subsidiair beroept zij zich op eigen schuld van [eiseres]. Tot slot betwist zij de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
3.4. Naar beide partijen terecht tot uitgangspunt nemen, dient een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Die zorg zal de assurantietussenpersoon ook dienen te betrachten in verband met reeds afgesloten verzekeringen die tot zijn verzekeringsportefeuille blijven behoren; het is zijn taak om bij het beheer van die verzekeringen te waken voor de belangen van de verzekeringnemer. Te dien aanzien geldt in beginsel dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekering kunnen hebben. In HR 10 januari 2003, NJ 2003, 375 is voor een geval van een in de polisvoorwaarden opgenomen mededelingsplicht van een risicoverzwarende omstandigheid overwogen dat de taak van een assurantietussenpersoon mede inhoudt dat deze “erop toeziet dat door of namens de verzekeringnemer aan de verzekeraar tijdig alle mededelingen worden gedaan waarvan hij, als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon, behoort te begrijpen dat die de verzekeraar ervan zullen (kunnen) weerhouden om, voor zover in deze zaak van belang, een beroep te doen op het vervallen van het recht op schadevergoeding wegens de niet-nakoming van de in de polisvoorwaarden opgenomen mededelingsplicht ter zake van risicoverzwarende omstandigheden”. Voorts overweegt de Hoge Raad: “Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Bij dit laatste geldt dat indien de tussenpersoon met betrekking tot een hem bekende omstandigheid die mogelijk tot een beroep op risicoverzwaring aanleiding kan geven, niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt nog volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren. (…)”
3.5. In het onderhavige geval is door Biemans niet of niet gemotiveerd weersproken dat zij (en niet [eiseres] zelf) het letsel van [eiseres] tijdig onder de ongevallenverzekering bij NN had behoren te melden indien [eiseres] haar van dit letsel in kennis had gesteld. Partijen verschillen onder andere van mening over het antwoord op de vraag of Biemans gelet op de omstandigheden van het geval bij [eiseres] had moeten informeren naar de aanwezigheid van letsel als gevolg van het ongeval, ervan uitgaande dat zij Biemans van dat letsel niet in kennis heeft gesteld en dit letsel niet zichtbaar was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. In het gesprek met [X] heeft [eiseres], naar niet is weersproken, gedetailleerd beschreven hoe het ongeval heeft plaatsgehad, namelijk op de wijze zoals hiervoor onder 3.1 bij de opsomming van de feiten is vermeld. Voorts staat vast dat Biemans bekend was met het feit dat de auto van [eiseres] bij het ongeval fors beschadigd was geraakt – in een door [eiseres] overgelegde brief van 8 juli 1997 van de revalidatiearts is vermeld dat de auto total loss was. Gelet op de door [eiseres] gegeven, hiervoor vastgestelde beschrijving van het ongeval en de aanwezigheid van de forse cascoschade, bestond de reële mogelijkheid dat [eiseres] als gevolg van het ongeval letsel had opgelopen dat voor Biemans niet onmiddellijk zichtbaar was. De rechtbank is van oordeel dat Biemans, die op de hoogte behoorde te zijn van de strekking van de ongevallenverzekering en de voorwaarden voor een recht op uitkering ingevolge die verzekering, als redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon op de voet van hetgeen de Hoge Raad in het voornoemde arrest heeft overwogen, met het oog op de door haar beheerde ongevallenverzekering naar de aanwezigheid van letsel had behoren te informeren en, bij gebleken letsel, na had moeten gaan welke maatregelen voor een uitkering ingevolge de verzekering nodig waren. Dit geldt te meer nu Biemans voor [eiseres] meerdere verzekeringen in portefeuille hield, waardoor zij extra bedacht had moeten zijn op de mogelijkheid dat [eiseres] zelf niet bekend was met de strekking en de voorwaarden van de door haar afgesloten ongevallenverzekering. Nu Biemans naar die mogelijkheid niet heeft geïnformeerd, heeft zij niet gehandeld met de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mocht worden verwacht en is zij gehouden om de als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden. De overige stellingen van partijen met betrekking tot de aansprakelijkheid van Biemans behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
3.6. Het beroep van Biemans op eigen schuld van [eiseres], omdat zij nimmer kenbaar heeft gemaakt dat zij als gevolg van het ongeval letsel had opgelopen, faalt. Biemans heeft niet weersproken dat [eiseres] geen inhoudelijke kennis droeg van de diverse verzekeringen die Biemans voor haar in portefeuille had, terwijl evenmin is gesteld dat [eiseres] daarmee bekend had moeten zijn. Indien al moet worden aangenomen dat [eiseres] Biemans niet op de hoogte heeft gebracht van het bij haar aanwezige letsel en het nalaten hiervan een omstandigheid is die tot de schade van [eiseres] heeft bijgedragen, valt die omstandigheid [eiseres] bij gebreke van de voornoemde bekendheid met de (exacte) inhoud van de tot de portefeuille behorende verzekeringen niet toe te rekenen.
3.7. Aangenomen moet worden dat Biemans namens [eiseres] tijdig een beroep op de ongevallenpolis bij NN zou hebben gedaan indien zij naar de aanwezigheid van letsel zou hebben gevraagd, zodat NN zich niet op het standpunt had gesteld dat de vordering op grond van artikel 8.5 van de polisvoorwaarden was verjaard. Thans dient de vraag te worden beantwoord of, en zo ja welke uitkering NN bij een tijdig beroep op de ongevallenpolis zou hebben gedaan.
3.8. Biemans heeft met verwijzing naar een brief van 25 april 2005 van NN (productie 2 conclusie van antwoord) aangevoerd dat NN in geval van een post whiplashsyndroom coulancehalve slechts 5% van de verzekerde som zou hebben uitgekeerd, welke uitkering overeenkomt met de bedragen die door Biemans aan [eiseres] zijn betaald. Dit verweer wordt verworpen. Nog afgezien van de omstandigheid dat uit de brief van NN niet zonder meer volgt dat NN zich op het standpunt stelt dat in geval van een post whiplashsyndroom nimmer recht op een uitkering bestaat – in de brief is vermeld dat bij whiplashslachtoffers vaak geen medisch objectiveerbare lichamelijke afwijkingen bestaan en er dan geen recht op uitkering bestaat –, vindt het door Biemans naar voren gebrachte standpunt van NN geen grond in de toepasselijke polisvoorwaarden, terwijl [eiseres], naar Biemans niet heeft betwist, op grond van artikel 9.4 van die voorwaarden jegens NN aanspraak zou hebben gemaakt op 100% van de verzekerde som indien NN zich op het standpunt zou hebben gesteld dat zij niet gehouden was om meer dan 5% van de verzekerde som uit te keren. De stelling van Biemans dat [eiseres] in dat geval een gerechtelijke procedure jegens NN aanhangig had moeten maken en dat de in verband daarmee gemaakte kosten van de door [eiseres] geleden schade moeten worden afgetrokken, is speculatief en niet onderbouwd, zodat deze door de rechtbank wordt gepasseerd.
3.9. Biemans heeft verder bij conclusie van antwoord naar voren gebracht dat geen sprake is van een ongeval als bedoeld in artikel 4.1 van de polisvoorwaarden. Bij conclusie van dupliek is zij op die stelling echter niet meer teruggekomen, terwijl zij de overige ingenomen stellingen wel aan de orde heeft gesteld. De rechtbank zal aan dit verweer daarom voorbij gaan.
3.10. Biemans betwist voorts dat sprake is van een post whiplashsyndroom met blijvende invaliditeit als rechtstreeks en uitsluitend gevolg van een ongeval. In dit verband wijst zij erop dat geen onafhankelijk medisch onderzoek is verricht als bedoeld in artikel 9.5.2 van de polisvoorwaarden. Verder ontkent zij dat [eiseres] als gevolg van het ongeval ongeschikt is geworden om haar, althans een haar passend beroep uit te oefenen en betwist zij dat naar de stand van zaken per eind 1998 dient te worden vastgesteld of [eiseres] arbeidsongeschikt was. Volgens Biemans was mogelijk reeds voor eind 1998 sprake van een stabiele toestand als bedoeld in artikel 9.8 van de polisvoorwaarden.
3.11. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eiseres] de bewijslast van de door haar gestelde schade en mitsdien van haar stelling dat zij aanspraak had kunnen maken op de volledige verzekerde som indien Biemans geen fout zou hebben gemaakt. Dit bewijs kan niet voorshands worden ontleend aan de door [eiseres] overgelegde medische informatie uit de behandelende sector en de stukken die in het kader van de door USZO aan [eiseres] verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkering zijn geproduceerd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Biemans en gelet op de aard van hetgeen partijen verdeeld houdt, heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een onafhankelijke deskundige waartoe zij een deskundigenonderzoek zal gelasten. Ingevolge de hoofdregel van artikel 195 Rv dient [eiseres] het voorschot ter zake van de kosten van het deskundigenonderzoek te voldoen.
3.12. De rechtbank behoeft geen voorlichting omtrent de vraag of niet reeds vóór 30 november 1998 sprake was van een medische eindtoestand. Indien daarvan sprake zou zijn geweest, zouden de klachten en beperkingen van [eiseres] twee jaar na het ongeval ten opzichte van die toestand immers niet noemenswaardig zijn veranderd. Het bestaan van een medische eindtoestand vóór 30 november 1998 is alleen relevant voor het tijdstip waarop NN zou hebben moeten uitkeren en niet voor de omvang van de uitkering. De betwisting van Biemans te dien aanzien is derhalve niet relevant.
3.13. Beide partijen dienen de deskundige alle medewerking bij het door hem te verrichten onderzoek te verlenen en alle door hem bij hen op te vragen informatie te verstrekken.
3.14. In afwachting van het resultaat van het deskundigenonderzoek zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
4. De beslissing
De rechtbank:
gelast een deskundigenonderzoek en formuleert - voorlopig - de navolgende vraagpunten:
1. Welke zijn de klachten en verschijnselen op uw vakgebied?
2. Hoe luidt uw diagnose?
3. Bestonden die klachten en verschijnselen ook reeds op of omstreeks 30 november 1998?
4. Zijn de op of omstreeks 30 november 1998 bestaande klachten en verschijnselen op te vatten als een rechtstreeks en uitsluitend gevolg van het ongeval van 30 november 1996?
5. Kunt u aangeven welke functionele beperkingen voor te verrichten arbeid [eiseres] op of omstreeks 30 november 1998 heeft ondervonden als gevolg van de klachten die een rechtstreeks en uitsluitend gevolg van het ongeval zijn?
6. Kunt u de door u gevonden beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
7. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
stelt voor als deskundige te benoemen:
de heer R.S.H.M. Beijersbergen, neuroloog
Neuro-Orthopaedisch Centrum
Prof. Bronkhorstlaan 10
3723 MB Bilthoven
tel. 030-2294267;
deelt mee, dat de deskundige het benodigde door [eiseres] te betalen voorschot ter zake van zijn te maken kosten en in rekening te brengen honorarium begroot op euro 6.307,00 incl. BTW;
bepaalt dat [eiseres] een aanvullend voorschot dient te betalen indien dit door de deskundige nodig wordt geoordeeld;
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 23 mei 2007 voor conclusie na tussenvonnis waarin beide partijen zich kunnen uitlaten over de voorgestelde vraagpunten, eventuele andere door hen gewenste vraagpunten en over de voorgestelde deskundige;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Louwerse, Dekker en Van Gessel en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2007