3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
– Op 22 januari 1991 heeft [eiseres] bij Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna NN) een ongevallenverzekering voor inzittenden afgesloten die, onder voorwaarden, recht geeft op uitkering van (een deel van) de verzekerde som van euro 22.689,00 bij blijvende invaliditeit na een ongeval. Deze verzekeringsovereenkomst is tot stand gekomen door bemiddeling van Biemans als assurantietussenpersoon en is, naast andere door [eiseres] afgesloten verzekeringen, deel gaan uitmaken van de door Biemans voor [eiseres] beheerde verzekeringsportefeuille.
– In de op de ongevallenverzekering toepasselijke polisvoorwaarden (polismantel 400-92) is onder meer het volgende bepaald: “(…)
4.1 Onder een ongeval krachtens deze verzekering wordt verstaan:
een plotseling, onverwacht van buiten inwerkend geweld op het lichaam van verzekerde, waaruit rechtstreeks in een ogenblik een medisch vast te stellen lichamelijk letsel is ontstaan.
(…)
5.4 (…) In geval van blijvende invaliditeit van verzekerde als rechtstreeks en uitsluitend gevolg van een ongeval wordt de uitkering overeenkomstig het vermelde in artikel 9 vastgesteld op een percentage van het ten tijde van het ongeval voor blijvende invaliditeit verzekerde bedrag. (…)
8.5 (…) Elk recht op uitkering met betrekking tot blijvende invaliditeit verjaart, indien de aanmelding niet plaatsvindt binnen 5 jaar na de gebeurtenis, op grond waarvan een beroep op de polis gedaan had kunnen worden.
9.2 Bij volledig (functie-)verlies van de volgende organen/lichaamsdelen wordt het daarnaast vermelde percentage van de verzekerde som uitgekeerd:
(…)
9.3 De bepaling van het percentage (functie-)verlies geschiedt door middel van een medisch onderzoek in Nederland volgens objectieve maatstaven (beroepsbezigheden buiten beschouwing latend) en wel overeenkomstig de ten tijde van de vaststelling van het (functie-)verlies laatste uitgave van de ‘Guides to the Evaluation of Permanent Impairment’ van de American Medical Association (A.M.A.). (…)
9.4 In gevallen die niet vallen onder artikel 9.2 wordt uitgekeerd het percentage van de verzekerde som dat gelijk is aan:
9.4.1 de mate van blijvend functieverlies die het letsel voor het lichaam als geheel oplevert òf
9.4.2 – indien verzekerde een beroep uitoefent – de mate waarin verzekerde blijvend ongeschikt is om dat beroep uit te oefenen. Is verzekerde beter geschikt een ander hem in redelijkheid op te dragen passend beroep uit te oefenen, dan heeft de maatschappij het recht voor de mate van blijvende ongeschiktheid van dat hem passend beroep uit te gaan.
Het hoogste van de twee volgens 9.4.1 en 9.4.2 vastgestelde bedragen wordt uitgekeerd.
9.5.1 De bepaling van de mate van blijvend functieverlies zoals bedoeld bij 9.4.1 geschiedt zoals aangegeven bij 9.3.
9.5.2 De bepaling van de mate van blijvende ongeschiktheid zoals bedoeld bij 9.4.2 geschiedt in Nederland door middel van medisch onderzoek en zo nodig onderzoek door andere deskundigen. (…)
9.8 (…) De uitkering bij blijvende invaliditeit wordt bepaald zodra van een stabiele toestand kan worden gesproken, doch in ieder geval binnen 2 jaar na de ongevalsdatum, tenzij tussen verzekeringnemer en de maatschappij anders wordt overeengekomen.
(…)
9.9.1 Indien één jaar nadat het ongeval heeft plaatsgevonden de uitkering voor blijvende invaliditeit nog niet is vastgesteld, vergoedt de maatschappij over het uit te keren bedrag de wettelijke rente vanaf de 366e dag na het ongeval. De rente zal gelijktijdig met de uitkering worden voldaan. (…)”
– Op zaterdag 30 november 1996 is [eiseres] als bestuurster van een personenauto betrokken geweest bij een verkeersongeval. Na het ongeval heeft [eiseres] zich in verband met door haar als gevolg van het ongeval ervaren klachten van onder meer hoofdpijn, pijn in de nek en pijn en krachtverlies in de rechterarm onder medische behandeling gesteld. De klachten zijn gediagnosticeerd als een post whiplashsyndroom.
– Ten tijde van het ongeval was [eiseres] als orthopedagoge/psychologe, lerares en remedial teacher werkzaam bij de Stichting Berg en Boschschool te Bilthoven. In verband met de door [eiseres] als gevolg van het ongeval ervaren klachten is zij met ingang van 2 december 1996 ongeschikt geworden voor de functies die zij verrichtte en is haar, na een wachttijd van een jaar, een WAO-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Het dienstverband is in verband met de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] beëindigd.
– [eiseres] heeft het ongeval op 30 november 1996 telefonisch aan Biemans gemeld. Naar aanleiding daarvan is een afspraak gemaakt voor een bespreking met de heer [X] van Biemans op maandag 2 december 1996 op het kantoor van Biemans. Tijdens die bespreking heeft [eiseres] [X] met betrekking tot het ongeval medegedeeld dat zij in haar auto over de A27 nabij Geertruidenberg reed toen zij door een automobilist van de weg is gedrukt, dat haar auto in een slip is geraakt en, via de vangrail in de middenberm, op de vluchtstrook aan de rechterzijde van de weg tot stilstand is gekomen. Verder deelde zij mede dat de automobilist die het ongeval had veroorzaakt, na het ongeval is doorgereden, zonder zijn identiteit bekend te maken.
– Naar aanleiding van deze mededeling heeft [X] [eiseres] te kennen gegeven dat hij zou onderzoeken of de schade van [eiseres] kon worden verhaald op het Waarborgfonds Motorverkeer. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een uitkering van het fonds.
– In 1997 en 1998 heeft [eiseres] met [X] en andere werknemers van Biemans gesproken over de verzekeringen die zij nodig zou hebben indien zij als zelfstandige een eigen onderneming zou beginnen.
– Op 30 november 2004 heeft [eiseres] Biemans medegedeeld dat zij een beroep wenste te doen op de ongevallenverzekering. Biemans heeft vervolgens de schade bij NN gemeld. NN heeft de claim afgewezen omdat deze op grond van de polisvoorwaarden was verjaard/vervallen.
– Bij brief van 26 januari 2005 heeft Biemans [eiseres] onder meer het volgende medegedeeld:
“(…) Hierbij delen wij u mee dat wij een bedrag van euor 600,00 aan u hebben overgemaakt.
Conform ons telefoongesprek van 24-01-2005 lichten wij u dit hierbij toe.
Telefonische navraag bij de maatschappij leerde ons dat er, op grond van de geldende polisvoorwaarden, in der tijd geen uitkering werd vastgesteld bij een post whiplashsyndroom. Als er al een uitkering werd verricht, gebeurde dit uitsluitend uit coulanceoverwegingen. (…)
In de polisvoorwaarden die van toepassing zijn op de polissen die tegenwoordig worden afgegeven, is inzake het post whiplashsyndroom opgenomen dat er maximaal 5% van de verzekerde som vergoed kan worden.
(…)
Het is echter niet meer te achterhalen waarom de claim in 1996 niet op de ongevallenpolis is gemeld. Wij willen u echter gezien de goede relatie niet in de kou laten staan en zijn bereid u uit coulance schadeloos te stellen. Wij gaan daarbij uit van een uitkering van 50% van het maximaal uit te keren bedrag bij het post whiplashsyndroom. De reden hiervan is dat u ons kenbaar heeft gemaakt dat u in uw eigen bedrijf voor ongeveer 20 uur per week werkzaam bent. (...)”
– Naast het in de brief genoemde bedrag van euro 600,00 heeft Biemans aan [eiseres] euro 534,45 betaald.