Parketnummer(s): 801185-06
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [1987 te Somalia]
wonende te [adres]
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Piet, advocaat te Tilburg.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op of omstreeks 17 juni 2006 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer] (geboren in 1992), die de
leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte en/of
(een of meer van) zijn mededader(s)
- zijn/hun penis(sen) in de mond en/of de vagina van [slachtoffer]
geduwd/gebracht/gehouden en/of
- zijn/hun vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden
en/of
- met zijn/hun hand(en over de borst(en) en/of billen en/of vagina, althans
het lichaam van [slachtoffer] gewreven en/of
- zijn/hun penis(sen) tegen de billen, althans het lichaam van [slachtoffer] geduwd/gehouden;
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 juni 2006 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, met [slachtoffer] (geboren in 1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte en zijn mededaders
-hun penissen in de mond en de vagina van [slachtoffer]
gebracht
en
- hun vinger-s- in de vagina van [slachtoffer] gebracht
en
- met hun handen over de borsten- en billen en vagina, van [slachtoffer] gewreven
en
- hun penissen tegen de billen, van [slachtoffer] geduwd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat er in de maatschappij een verandering heeft plaatsgevonden in de sociaal-ethische norm ten aanzien van seksuele handelingen verricht door minderjarigen. Gelet op het niet geringe leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer, is naar de mening van de raadsman wel sprake van een ontuchtig karakter met betrekking tot de seksuele handelingen. Het feit kan derhalve bewezen worden verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat het volgende zich feitelijk heeft afgespeeld.
[slachtoffer], 13 jaar oud, verlaat in de avonduren van 17 juni 2006 zonder toestemming van haar ouders de woning om naar een vriendin te gaan. Kort na aankomst bij die vriendin, vertrekt [slachtoffer] weer naar huis. Onderweg wordt zij bij het Westerpark te Tilburg aangeroepen en raakt in contact met een groepje jongens. Eén van de jongens, [mede[mededader], kent ze vaag van school, de overige jongens kent ze niet. Ze raakt in gesprek met de jongens en vertelt onder andere dat ze 14 jaar oud is. Op enig moment vraagt [slachtoffer] de jongens of ze mee willen lopen naar haar huis. Vijf jongens gaan met haar mee. Onderweg sluiten nog drie jongens zich bij de groep aan. Op weg naar haar huis worden seksueel getinte vragen gesteld, zoals “ben je nog maagd” en “welke standje zullen we direct doen”. [slachtoffer] heeft de jongens -in strijd met de waarheid- verteld dat ze geen maagd meer is. Bij haar thuis aangekomen laat [slachtoffer] de jongens binnen en wordt de televisie op een muziekzender afgestemd en wordt er gedanst, waarbij [slachtoffer] over haar achterwerk wordt gewreven. Als een aantal personen een sigaret wil roken, gaat de groep naar buiten in de tuin.
In de tuin vinden vervolgens seksuele handelingen plaats. Zo moet [slachtoffer] van medeverdachte [mededader] een kusje op zijn geslachtsdeel geven. Voorts maakt een jongen terwijl [slachtoffer] met haar rug naar hem toe staat, neukende bewegingen tegen de achterzijde van haar lichaam. [slachtoffer] is bovendien in de tuin gevingerd.
Vervolgens gaat de groep weer naar binnen. Binnen zijn ze verder gegaan met dansen, specifiek “schuren”. Schuren is een dans waarbij de jongen met zijn geslachtsdeel tegen de billen van het meisje wrijft. Voorts is [slachtoffer] op een tafel getild en doet ze een striptease.
Op enig moment is de groep naar boven gegaan. [slachtoffer] is op haar kamer op haar bed gaan liggen, waarna verregaande seksuele handelingen, onder andere verricht door verdachte [verdachte], hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is geweest van vaginale seks en orale seks door meerdere jongens met [slachtoffer].
Gesteld kan worden dat de sociaal-ethische norm de afgelopen jaren is verschoven, in die zin dat jeugdigen op steeds jongere leeftijd seksuele handelingen verrichten. Artikel 245 van het Wetboek van strafrecht strekt echter tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn. Hier moet naar het oordeel van de rechtbank, onder de genoemde omstandigheden, onverkort aan worden vastgehouden.
Onder omstandigheden kan aan zodanige handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken; dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.
In de onderhavige zaak dient naar het oordeel van de rechtbank de vraag beantwoord te worden of er omstandigheden waren, waardoor het ontuchtig karakter aan de door verdachten gepleegde handelingen is komen te vervallen.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] is daarbij het volgende van belang:
De rechtbank constateert dat het mogelijk niet kenbaar was voor verdachte of er sprake was van onvrijwilligheid van de zijde van [slachtoffer];
Verdachte was ten tijde van het plegen van de handelingen 18 jaar oud, terwijl [slachtoffer] 13 jaar oud was. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat dit niet een gering leeftijdsverschil is;
Er is sprake van acht jongens die besluiten mee te gaan met één meisje van dertien jaar, dat zij niet dan wel vaag kennen, waarbij geen sprake is van een liefdesrelatie en met wie door meerdere jongens verregaande seksuele handelingen worden verricht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van seksuele handelingen die niet sociaal-ethisch aanvaardbaar zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Medeplegen van met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat ten tijde van de voorgeleiding en verdere voorlopige hechtenis was gekozen voor de primaire verdenking van verkrachting. Uit diverse verklaringen van verdachten, maar ook uit de aangifte van [slachtoffer] [achternaam] (en later uit het studioverhoor) is echter gebleken dat zij op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt dat zij de seks niet wilde. [slachtoffer] heeft ook geen verzet, in welke vorm dan ook, geboden.
De geweldscomponent c.q. de feitelijkheden waren dan ook vooral gebaseerd op het grote aantal jongens en het leeftijdsverschil. Een aantal jongens heeft verregaande seksuele handelingen verricht met [slachtoffer], zonder zich ervan te vergewissen of zij dit wel wilde. Dit acht de officier van justitie zeer verwijtbaar, maar het feit dat meerdere jongens (soms tegelijkertijd) seks met [slachtoffer] hadden, kan naar haar mening niet leiden tot de conclusie dat sprake was van dwang.
Om die reden heeft de officier van justitie besloten artikel 245 van het Wetboek van strafrecht ten laste te leggen.
Met inachtneming van het vorenstaande heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het tenlastegelegde op te leggen een gevangenisstraf van 224 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Voorts vordert de officier van justitie de oplegging van een werkstraf van 140 uren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie niet onredelijk is.
Verdachte is op 17 juni 2006 samen met nog 7 andere jongens en met [slachtoffer] [achternaam], een meisje van 13 jaar oud, op haar uitnodiging, naar huis gegaan. Onderweg werden al seksueel getinte opmerkingen gemaakt richting [slachtoffer]. De rechtbank heeft geconstateerd dat [slachtoffer] op de opmerkingen inging. Bij haar huis aangekomen, is verdachte met de groep naar binnen gegaan. Er ontstond een feestsfeer, waarbij “geschuurd” werd, zoals de betrokkenen zelf verklaard hebben. In de tuin ging het vervolgens nog een stap verder. Een medeverdachte werd daar op zijn geslachtsdeel gekust door [slachtoffer]. Tevens werd [slachtoffer] gevingerd. Dit was echter pas de voorbode. De groep is vervolgens naar boven gegaan, waar verdachte vaginale seks met [slachtoffer] had. Ook anderen van de groep hadden vaginale en ook orale seks met haar.
Door met zo’n grote groep personen met een meisje mee te gaan, een meisje dat ze overigens niet kenden, en zulke verregaande seksuele handelingen met haar te plegen, heeft verdachte handelingen van seksuele aard verricht die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het verrichten van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een 13-jarig meisje.
De rechtbank beschouwt dit feit als zeer ernstig van aard.
Verdachte heeft bij zijn handelen louter en alleen oog gehad voor zijn eigen directe behoeftebevrediging en heeft zich op generlei wijze bekommerd om de gevoelens van het slachtoffer en haar (seksuele) ontwikkeling. Door zijn handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij als enige volwassene in de groep, zich niet heeft weten te beheersen en tevens niet getracht heeft de groep tot de orde te roepen. Dat mag naar het oordeel van de rechtbank wel van een volwassene verwacht worden. Dergelijke feiten kunnen grote schade toebrengen aan de ontwikkeling van kinderen met name als zij zich in de puberteit bevinden. De effecten van de strafbare handelingen van de verdachte op de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het slachtoffer zijn momenteel niet geheel te overzien.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder met justitie in aanraking is geweest, maar niet terzake van soortgelijke zaken.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aan verdachte op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf aanzienlijk lager dient te zijn. Tevens zal de rechtbank de gevorderde werkstraf matigen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat de rol van verdachte weliswaar niet gering is geweest, maar de rechtbank is van oordeel dat de strafoplegging gelijke tred moet houden met de andere verdachten in deze zaak.
Voorts heeft de rechtbank, gelet op verdachtes proceshouding waarin hij openheid van zaken heeft gegeven, waarbij hij zichzelf niet heeft gespaard, de indruk dat er bij verdachte sprake is van oprecht berouw, terwijl hij bovendien een beperkt strafblad heeft.
De rechtbank zal verdachte derhalve veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een kleiner deel voorwaardelijk dan gevorderd. Tevens zal de gevorderde werkstraf gematigd worden. Wel is de rechtbank van oordeel dat net als in de zaken van de medeverdachten een leerstraf Seksualiteit van 40 uren op zijn plaats is.
12 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer], geboren op 11 september 1992, wonende te Tilburg, heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 9.244, 79, bestaande uit
€ 5.244, 79 aan materiele schade en € 4.000, - aan immateriële schade, terzake van hetgeen bewezen is verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500,-, zijnde de immateriële schade. Daarom kan de vordering tot dat bedrag bij wijze van voorschot worden toegewezen. Het overige gedeelte van deze vordering is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Er is in deze zaak sprake van meer dan een pleger van het strafbare feit. Ieder van de plegers is naar het civiele recht hoofdelijk aansprakelijk. De verdachte is derhalve niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan.
Met betrekking tot de hiervoor toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtofferc], geboren op 9 november 1964, wonende te Tilburg vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 123, - terzake van een feit, welke niet is ten laste gelegd.
Nu dat feit niet is ten laste gelegd en derhalve niet ter zitting is besproken, zal de vordering daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
13 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 24c, 36f en 245 van het wetboek van strafrecht.
14 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDENVIER DAGEN.
Zij beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot ZESTIG DAGEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten:
? een werkstraf gedurende HONDERD UREN, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door vijftig dagen vervangende hechtenis;
? een leerstraf, zijnde Seksualiteit, gedurende VEERTIG UREN, voor het geval dat de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door twintig dagen vervangende hechtenis.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], geboren op 11 september 1992, wonende te Tilburg, bij wijze van voorschot toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.500, - (zegge: vijf en twintighonderd euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering.
Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan.
Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.23)
Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [slachtoffer], geboren op 11 september 1992, wonende te Tilburg, te betalen een som geld ten bedrage van € 2.500, - (zegge: vijf en twintighonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van tweeënveertig dagen met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan.
Zij bepaalt dat de benadeelde partij [slachtofferc], geboren op 9 november 1964, wonende te Tilburg, niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Zij veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil.(BP.16)
Zij heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Struijs, voorzitter, mr. Alferink en mr. De Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Tafazzul en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 april 2007.