RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 06 / 5649 BELEI
uitspraak van de enkelvoudige kamer
de stichting [naam stichting],
gevestigd te Breda, eiseres,
gemachtigde [naam gemachtigde eiseres],
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC en W),
verweerder.
Eiseres heeft op 3 november 2006 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 september 2006 met kenmerk CFI/BGS-2006/172404M (bestreden besluit), inzake de aanspraak van eiseres op financiële bijdrage van verweerder.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 maart 2007. De gemachtigde van eiseres was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Reede en [naam medewerker verweerder].
2.1 Eiseres exploiteert - en is bevoegd gezag van - onder meer scholengemeenschap [naam school] te [vestigingsplaats school]. Op 29 augustus 2005 heeft eiseres besloten tot het aanstellen van [naam betrokkene] (betrokkene) als docent economie. Op 15 september 20005 is ten aanzien van de betrokkene een zogeheten “geschiktheidsverklaring” afgegeven door de Universiteit van Tilburg.
Eiseres meent recht te hebben op een financiële bijdrage voor het aanstellen van de betrokkene ingevolge de Regeling bijdrage kosten zij-instromers 2004-2006 voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs (Regeling). Met het oog hierop heeft zij in haar aan verweerder gerichte brief van 24 januari 2006 (aanvraag) gevraagd om een financiële bijdrage. Bij besluit van verweerder van 21 februari 2006 (primair besluit) is de aanvraag afgewezen.
Per brief van 3 april 2006 (bezwaar) heeft eiseres bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Daartoe heeft verweerder - onder verwijzing naar de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs (Interimwet) - aangevoerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de door haar gevraagde financiële bijdrage.
2.2 Eiseres staat op het standpunt dat zij wel aanspraak maakt op een financiële bijdrage als bedoeld in de Regeling. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft eiseres aangevoerd dat het feitelijk onmogelijk is om te voldoen aan de eisen die de Interimwet stelt, dat zij te laat is gewezen op andere - eenvoudig te realiseren - mogelijkheden ter verkrijging van de door haar verlangde financiële bijdrage, en dat verweerder in andere gevallen soepeler met de uit-leg van de Regeling is omgesprongen.
Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, en om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te vervangen door het besluit tot honorering van de aanvraag.
2.3.1 Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet overige OCenW-subsidies (Wet) bepaalt dat de Minister van OC en W subsidie kan verstrekken voor activiteiten die passen in het regeringsbeleid inzake het onderwijs.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet - voorzover hier relevant - verstrekt de Minister van OC en W slechts subsidie op grond van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling.
2.3.2 Artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling - zoals deze bepaling gold ten tijde in geding, en voorzover hier relevant - verstaat onder zij-instromer:
1. degene die in het schooljaar 2004-2005 of 2005-2006 als leraar is benoemd of aangesteld met toepassing van artikel 2 van de Interimwet,
2. degene die eerder aan de school voor voortgezet onderwijs als leraar is benoemd of aan-gesteld en die in het schooljaar 2004-2005 of 2005-2006 op grond van het bezit van een ge-schiktheidsverklaring is belast met werkzaamheden waarvoor hij niet bevoegd is en waar-mee hij eerder niet was belast, of
3. degene die eerder aan , de school voor voortgezet onderwijs als leraar is benoemd of aan-gesteld en die in het schooljaar 2004-2005 of 2005-2006 op grond van het bezit van een geschiktheidsverklaring is belast met werkzaamheden waarmee hij eerder ten hoogste drie jaren was belast op grond van artikel 33, derde of vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling verstrekt de Minister van OC en W aan het bevoegd gezag een bijdrage in de kosten van zij-instroom van personeel als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c.
Volgens artikel 3 van de Regeling wordt een bijdrage slechts verleend aan het bevoegd gezag dat in het schooljaar 2004-2005 of 2005-2006 een zij-instromer heeft benoemd of aangesteld, dan wel op grond van een geschiktheidsverklaring met werkzaamheden heeft belast, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c sub 2 of 3.
2.4 Uit de gedingstukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de aanvraag niet voldoet aan de eisen die de Regeling daaraan stelt, omdat eiseres de betrokkene reeds vóór ontvangst van de “geschiktheidsverklaring” had benoemd. Verder wordt vastgesteld dat eiseres op 31 juli 2006 geen ander schriftelijk verzoek om een financiële bijdrage als bedoeld in de Regeling had ingediend. Daarnaast constateert de rechtbank dat de Regeling dwingend is geformuleerd, en aan verweerder dus geen beleids- of beoordelingsvrijheid laat.
Desondanks zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Voldoende aannemelijk is geworden dat indien eiseres de betrokkene na verkrijging van de “geschiktheidsverklaring” voor de tweede keer en nu als zij-instromer zou hebben benoemd en vervolgens vóór 31 juli 2006 nogmaals een aanvraag om een financiële bijdrage zou hebben gedaan, dat verweerder dan een dergelijke herhaalde aanvraag welwillend in behandeling zou hebben genomen. Voorts zou dan, gelet op de soepelheid waarmee verweerder omgaat met dit soort herhaalde aanvragen op grond van de Regeling, het zeer wel mogelijk zijn geweest dat verweerder de gevraagde subsidie alsnog had verstrekt.
Eiseres heeft onbetwist gesteld - en daarom neemt de rechtbank als vaststaand aan - dat zij enige dagen na ontvangst van het primaire besluit heeft gebeld met een ambtenaar van het Ministerie van OC en W met de vraag om nadere uitleg, en dat door de betrokken ambtenaar toen niet is gewezen op bovenomschreven mogelijkheid om zonder veel moeite alsnog voor de gevraagde subsidie in aanmerking te komen.
De rechtbank acht de zojuist geschetste - en aan verweerder toe te rekenen - handelwijze on-zorgvuldig. Dit wordt niet anders doordat een gemachtigde van verweerder tijdens de hoor-zitting van 29 augustus 2006 alsnog heeft gewezen op de manier om een bijdrage te ontvangen voor onbevoegde docenten die zonder “geschiktheidsverklaring” zijn benoemd. Toen was de termijn voor het doen van een aanvraag ten behoeve van de betrokkene immers reeds verstreken.
De rechtbank is van oordeel dat het vorenstaande niet zonder gevolgen had mogen blijven. In dit verband wijst zij allereerst op het gegeven dat eiseres in het bezwaarschrift - dat ruim vóór 31 juli 2006 is ingediend en ontvangen - nogmaals uitdrukkelijk aandacht heeft gevraagd voor het probleem om een “geschiktheidsverklaring” te verkrijgen ten behoeve van een onbevoegde en onervaren docent. Verder komt hier - gelet op artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - betekenis toe aan het feit dat verweerder ervoor had moeten zorgen dat ook de mondelinge behandeling van het bezwaar ruim vóór 31 juli 2006 zou plaatsvinden.
Onder de hiervoor aangegeven omstandigheden - zeker als deze in onderlinge samenhang worden bezien - acht de rechtbank tijdige begeleiding van eiseres en het verstrekken van relevante informatie bij het alsnog verkrijgen van een financiële bijdrage een noodzakelijk onderdeel van een adequate volledige heroverweging van het primaire besluit op grondslag van het bezwaar.
2.5 Nu het bestreden besluit zal worden vernietigd, dient verweerder wederom een besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat ver-weerder bij de nieuwe volledige heroverweging van het primaire besluit zal moeten nagaan of de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel in dit geval voldoende aanleiding vormt om de aanvraag - ondanks de dwingende formulering van de Interimwet en de Regeling - toch te honoreren. Hierbij kan tevens de nodige aandacht worden besteed aan de wijze waarop verweerder in de jaren 2004 en 2005 omsprong met verzoeken om toepassing van de Regeling.
Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van OCW) aan eiseres het door hem betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. Peters, rechter, en in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019 te 2500 EA ‘s-Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.