ECLI:NL:RBBRE:2007:BA2415

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/315
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst en teruggaaf overdrachtsbelasting na levering onroerende zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 22 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van overdrachtsbelasting. De belanghebbende had een pand verkocht en geleverd, maar de curator heeft de koopovereenkomst vernietigd. De aanvankelijke koper en de belanghebbende kwamen overeen dat de aanvankelijke koper het pand aan een derde zou leveren. De belanghebbende verzocht om teruggaaf van de door hem betaalde overdrachtsbelasting, omdat de koop volgens hem ongedaan was gemaakt op basis van artikel 19 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBRV). De rechtbank oordeelde echter dat er geen reden was voor teruggaaf, omdat de aanvankelijke koop niet daadwerkelijk ongedaan was gemaakt.

De rechtbank overwoog dat de situatie was veranderd, aangezien de eigendom van de onroerende zaak naar een andere partij was gegaan en de koopsom was gewijzigd. Artikel 19 van de WBRV is bedoeld voor situaties waarin een aanvankelijke levering wordt teruggedraaid, wat in dit geval niet aan de orde was. De rechtbank concludeerde dat de wet niet ruimte biedt voor een ruime uitleg van deze bepaling en dat de teruggaaf van overdrachtsbelasting niet kon worden verleend.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/315
Uitspraakdatum: 22 februari 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Duitsland), eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 december 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking betreffende het verzoek om teruggaaf van overdrachtsbelasting ter zake van de levering van de onroerende zaak gelegen aan de [straat] te [woonplaats] bij akte van 12 april 2002.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
Vooraf
2.1. Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard de grief betreffende schending van artikel 7:5, eerste lid, onderdeel a van de Awb, het horen in de bezwaarfase door een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, in te trekken.
Materieel
2.2. Bij notariële akte van 12 april 2002 is de onroerende zaak gelegen aan de [straat] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) door [de heer 1] geleverd aan belanghebbende voor de prijs van € 227.570,77. Ter zake van deze levering is een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan van € 13.653. De rechtbank te [woonplaats] heeft de betreffende koopovereenkomst op grond van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de zogeheten actio Pauliana, vernietigd bij vonnis van 31 maart 2004. Op 11 mei 2004 heeft belanghebbende, in samenspraak met, en met medewerking van eiser in genoemd geding voor de rechtbank te [woonplaats], de onroerende zaak verkocht aan [de heer 2 ] en [de heer 3] voor een prijs van € 240.000 en is aan overdrachtsbelasting voldaan € 14.400. Op 27 januari 2005 is het vonnis van de rechtbank [woonplaats] in het openbare register van het Kadaster ingeschreven.
2.3. Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard dat niet in geschil is dat met laatstgenoemde verkoop niet is voldaan aan de vereisten van artikel 19 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna de WBRV). Uitsluitend is in geschil of een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat de in dit artikel geregelde teruggaaf van overdrachtsbelasting aan belanghebbende moet worden verleend.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat noch de tekst van artikel 19 van de WBRV noch de strekking van deze bepaling ruimte bieden voor een ruime uitleg van deze bepaling. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat artikel 19 voornoemd ziet op situaties waarbij een aanvankelijke levering wordt teruggedraaid en de situatie derhalve uiteindelijk onveranderd is gebleven. In het onderhavige geval is de situatie gewijzigd in die zin dat zowel de eigendom van de onroerende zaak naar een ander dan de oorspronkelijk eigenaar is gegaan, als dat de koopsom is gewijzigd. Deze situatie is zozeer anders dan de situatie waarop artikel 19 WBRV ziet, dat reeds op die grond redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de onderhavige situatie dusdanig vergelijkbaar is met de door artikel 19 beoogde situaties dat de redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat ook in dit geval teruggaaf op grond van genoemd artikel 19 moet plaatsvinden. De in geschil zijnde vraag moet derhalve ontkennend worden beantwoord. De omstandigheid dat een en ander eveneens met een daadwerkelijke teruglevering en vervolgens doorlevering had kunnen worden bewerkstelligd, doet daar niet aan af. Evenmin is van belang dat in geval van teruglevering en doorlevering slechts één maal, ter zake van de doorlevering, overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn geweest.
2.5. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat in artikel 3:45, vierde lid, van het BW is bepaald dat de schuldeiser die tegen een rechtshandeling opkomt, deze slechts te zijnen behoeve vernietigd en niet verder dan nodig is ter opheffing van de door hem ondervonden benadeling. Het vonnis van de rechtbank [woonplaats] heeft op grond van deze bepaling naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen betekenis voor de heffing van overdrachtsbelasting in het onderhavige geval, te meer niet nu daaraan op de in 2.2 beschreven wijze uitvoering is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de omstandigheid dat op 27 januari 2005 het vonnis in het openbare register van het Kadaster is ingeschreven daarin geen verandering.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.