ECLI:NL:RBBRE:2007:AZ8968

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 785 GEMWT
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningplicht en bestuursdwang met betrekking tot doorwerkvoorziening op de Moerdijkbrug

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 20 februari 2007 uitspraak gedaan over de vraag of de doorwerkvoorziening op de Moerdijkbrug, bestaande uit een verplaatsbare tent, bouwvergunningplichtig is. De Minister van Verkeer en Waterstaat had een last onder dwangsom opgelegd aan de gemeente Moerdijk voor het zonder bouwvergunning plaatsen van deze constructie. De rechtbank oordeelde dat de tent niet bedoeld is om ter plaatse te functioneren en dus geen bouwvergunningplichtig bouwwerk is. De rechtbank stelde vast dat de tent regelmatig wordt verplaatst en dat de constructie is gericht op mobiliteit, wat betekent dat deze niet voldoet aan de definitie van een bouwwerk zoals bedoeld in de Woningwet. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente Moerdijk en verklaarde het beroep van de Minister gegrond. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de aard en functie van tijdelijke constructies goed te beoordelen in het kader van de bouwregelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 06 / 785 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
te Den Haag, eiser,
gemachtigde mr. [naam gemachtigde],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
1. Het procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 januari 2006 (bestreden besluit), inzake het opleggen van een last onder dwangsom ten aanzien van een zonder bouwvergunning geplaatste doorwerkvoorziening op de Moerdijkbrug. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 januari 2007, waarbij namens eiser aanwezig waren diens gemachtigde en de heren [naam persoon], [naam persoon], [naam persoon] en [naam persoon]. Namens verweerder waren aanwezig [naam persoon] en [naam persoon]
2. De beoordeling
2.1 Eiser is in mei 2005 gestart met onderhoudswerkzaamheden aan de Moerdijkbrug. Daarbij is gebruik gemaakt van een doorwerkvoorziening, waarvoor geen bouwvergunning is aangevraagd.
Bij besluit van 20 juli 2005 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd teneinde te bewerkstelligen dat de doorwerkvoorziening op de Moerdijkbrug verwijderd wordt en verwijderd blijft. Ter onderbouwing van het besluit heeft verweerder erop gewezen dat de doorwerkvoorziening naar aard, constructie en gebruik een vergunningplichtig bouwwerk is als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet (Wonw). Omdat eiser niet beschikt over een bouwvergunning, dient de doorwerkvoorziening binnen één week verwijderd te zijn, bij gebreke waarvan er een dwangsom wordt verbeurd van € 1.000,00 per week, met een maximum van € 10.000,00. Op 29 augustus 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 3 november 2005 is een hoorzitting belegd alwaar de bezwaren mondeling zijn toegelicht. De vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften Moerdijk heeft op 5 december 2005 geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het primaire besluit, onder aanpassing van de tenaamstelling, in stand te laten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie overgenomen en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.2 Eiser heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de doorwerkvoorziening geen bouwvergunningplichtig bouwwerk is, zodat verweerder onbevoegd is daartegen op te treden.
2.3 Artikel 40, eerste lid, van de Wonw, bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wonw - voor zover van belang - wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Het begrip bouwwerk is in de wet niet nader gedefinieerd.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f van de Bouwverordening van de gemeente Moerdijk (hierna: Bouwverordening) wordt onder "bouwwerk" verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Artikel 5: 21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Artikel 5: 32, eerste lid, van de Awb luidt:
Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt die bevoegdheid uitgeoefend door het college indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
Bij onderhoudswerkzaamheden aan het wegdek van de Moerdijkbrug wordt door eiser een doorwerkvoorziening gebruikt. Het betreft een ronde tentconstructie met een lengte van ongeveer 100 meter met een geraamte van tubes en aluminium buizen. Één zijde van de tentconstructie rust op wielen in een rails. De andere zijde van de tent rust via een betonconstructie op de weg. De totale lengte van de rails is ruim 200 meter, waarbij een deel gereed ligt voor verplaatsing van de tent. Nadat ongeveer 100 meter van het wegdek is vernieuwd wordt de tent over de rails verplaatst naar de volgende 100 meter van het werkterrein. Ter zitting is door eiser toegelicht dat de werkzaamheden per 100 meter ongeveer één a twee weken duren en dat vervolgens de tent over de rails 100 meter naar voren wordt verplaatst. Ook de rails wordt regelmatig verplaatst in die zin dat aan de achterzijde van tent vrijkomende rails aan de voorzijde van de tent wordt opgebouwd ten behoeve van een volgende verplaatsing.
2.5 De rechtbank is allereerst van oordeel dat als constructie in de zin van de bouwverordening moet worden aangemerkt de tent, inclusief de rails waarop deze rust en voortbewogen wordt. Gelet hierop is de lengte van de constructie ruim 200 meter, zijnde 100 meter waarop de tent rust en ruim 100 meter gereed liggende rails aan de voor- en/of achterzijde van die tent. Reeds vanwege die lengte is sprake van een constructie met een zekere omvang.
2.6 Uit de stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat de constructie regelmatig wordt verplaatst. Voorts blijkt uit de stukken en de toelichting ter zitting dat de constructie zowel qua functionaliteit als opbouw (opblaasbare tubes, aluminium buizen, rails, gebruik van tentzeil) is gericht op mobiliteit. Tenslotte heeft eiser aannemelijk gemaakt dat de constructie wordt ingezet met de intentie deze op regelmatige basis op betrekkelijk eenvoudige wijze te kunnen verplaatsen naar een volgend deel van de werkplaats. Gelet op die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een constructie die is bedoeld ter plaatse te functioneren.
Dat de constructie zich over betrekkelijke korte afstanden verplaatst en op hetzelfde perceel blijft maakt vorenstaande conclusie niet anders. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerders verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State d.dis. 19 februari 2003 en 11 juni 2003 niet opgaat. Anders dan het geval was in die zaken is in de onderhavige situatie nu juist wel gebleken van functionele regelmatige verplaatsingen die passen in de aard van de werkzaamheden, de intentie van de gebruiker en de aard en (technische) functionaliteit van de constructie.
2.7 In het bestreden besluit is ter onderbouwing van het standpunt dat sprake is van een plaatsgebonden constructie erop gewezen dat er altijd een aanzienlijk deel van de Moerdijkbrug is aan te wijzen dat feitelijk meer dan 31 dagen wordt overschaduwd door de tent. In het verweerschrift is op dit punt ter toelichting gewezen op de uitspraak van de ABRS van
7 juni 2001. Daarbij heeft verweerder betoogd dat de ABRS in die uitspraak kennelijk uitgaat van blijvende planologische gevolgen indien een constructie meer dan 31 dagen ter plaatse is.
De rechtbank volgt verweerder niet in die grondslag. De ABRS overweegt in die uitspraak dat het plaatsen van een tent gedurende niet meer dan 31 dagen in elk geval niet bouwvergunningplichtig is, aangezien een tent die gedurende een zodanige periode aanwezig is geen blijvende planologische gevolgen voor het gebied heeft. Nog afgezien van de omstandigheid dat in de onderhavige zaak niet is aangetoond dat de constructie langer dan 31 dagen op dezelfde plaats aanwezig is, volgt uit voornoemde uitspraak van de ABRS niet dat een constructie die langer dan 31 dagen op een vaste plaats aanwezig is reeds daarom c.q. vanwege de planologische inpact op de omgeving bouwvergunningplichtig is.
2.8 Verweerder heeft ten slotte in het pleidooi betoogd dat het veiligheidsaspect voor de gemeente Moerdijk voorop staat. De bouwvergunning, aldus verweerder, is het aangewezen middel om de (brand- en constructieve) veiligheid te kunnen toetsen.
De rechtbank overweegt op dit punt dat de (brand- en constructieve) veiligheid een belangrijke rol speelt bij het gebruik van de constructie. Zulks wordt door eiser ook niet bestreden. De Wonw biedt echter geen steun voor de opvatting dat een constructie bouwvergunningplichtig is c.q. wordt indien daarmee de veiligheid is gediend.
2.9 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser heeft gehandeld in strijd met artikel 40 van de Wonw. In vervolg daarop heeft verweerder onbevoegd gehandeld door een last onder dwangsom op te leggen voor het zonder bouwvergunning plaatsen van de constructie op de Moerdijkbrug.
Het bestreden besluit moet dan ook, onder gegrond verklaring van het beroep, worden vernietigd. Nu naar het oordeel van de rechtbank verweerder geen andere beslissing op bezwaar kan nemen dan het herroepen van het primaire besluit, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien op de wijze zoals in het dictum is verwoord.
2.10 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit van 20 juli 2005;
stelt deze uitspraak in de plaats van het vernietigde bestreden besluit;
gelast dat de gemeente Moerdijk aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 276,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.L. Woerdeman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. M.A. de Rooij, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: