Uitspraak
RECHTBANK BREDA
1.Het procesverloop
2.De beoordeling
.
Rechtbank Breda
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV om hem geen WW-uitkering te verstrekken na zijn ontslag op staande voet wegens ongewenste intimiteiten. Eiser was sinds 1992 in dienst bij zijn werkgever en werd op 22 november 2005 ontslagen na een klacht van een vrouwelijke collega. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2006. Eiser diende op 13 februari 2006 een aanvraag voor een WW-uitkering in, maar het UWV weigerde deze op basis van verwijtbare werkloosheid. Tijdens de zitting op 8 januari 2007 werd het beroep behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich verwijtbaar heeft gedragen door ongevraagd seksuele handelingen te verrichten bij een slapende collega, wat leidde tot zijn ontslag. Eiser stelde dat zijn gedrag in de privésfeer plaatsvond en dat hij niet had moeten begrijpen dat dit gevolgen voor zijn dienstverband zou hebben. De rechtbank oordeelde echter dat het voorval, dat plaatsvond na een door de werkgever georganiseerd personeelsfeest, ook invloed had op de werksfeer en collegiale verhoudingen. Eiser had moeten begrijpen dat zijn gedrag tot ontslag kon leiden.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de WW-uitkering blijvend geheel had geweigerd, omdat eiser verwijtbaar werkloos was geworden. Er waren geen dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan door rechter L.P. Hertsig, met griffier E.G.F. Vliegenberg.