ECLI:NL:RBBRE:2006:BA3248

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
159539 JE RK 06-614
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. van Oijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met hechtingsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 24 mei 2006 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De stichting heeft verzocht om deze maatregelen te verlengen met een periode van één jaar, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De kinderrechter heeft overwogen dat de minderjarige, die al op jonge leeftijd in een crisisgezin is geplaatst, inmiddels hechtingsproblematiek vertoont. De stichting heeft aangegeven dat de terugplaatsing naar de moeder schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van het kind, aangezien er geen hechting met de moeder heeft plaatsgevonden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in het pleeggezin een veilige omgeving heeft en dat een terugkeer naar de moeder het hechtingsproces zou verstoren.

De rechtbank heeft in eerdere instanties de vraag gesteld of de moeder in staat is om de verzorging van de minderjarige op zich te nemen. De gezondheidstoestand van de moeder is daarbij een belangrijke factor, maar niet de enige. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van de minderjarige, die nu bijna [leeftijd minderjarige] jaar oud is, voorop moeten staan. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot het einde van de ondertoezichtstelling, maar uiterlijk tot 27 mei 2007. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige in een evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling voorop staat en dat de hechtingsproblematiek niet verder verstoord mag worden. De rechtbank heeft de stichting verzocht om de situatie van de minderjarige nauwlettend te blijven volgen en te zorgen voor de nodige ondersteuning voor de pleegouders. De beschikking is gegeven door mr. van Oijen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier Ruinaard.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team familierecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 159539 JE RK 06-614
beschikking betreffende verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
in de zaak van
de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie
Amsterdam, werkstichting jeugdbescherming,
Lokatie Overtoom 16, 1054 HJ Amsterdam,
hierna te noemen de stichting,
en
de minderjarige [naam minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 21 april 2006 ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de beschikkingen van de kinderrechter in deze rechtbank van 27 mei 2005 en
20 maart 2006;
- de op 10 mei 2006 ontvangen aanvullende stukken van de stichting;
- de op 12 mei 2006 ontvangen verklaring van de hierna onder 2 te noemen belanghebbenden;
- het op 20 april 2006 door de stichting genomen indicatiebesluit;
- de verklaring van 12 april 2006 van mevrouw I. de Wit, zorgcoördinator RIC/PC Zuid/GGZ Regio Breda.
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 mei 2006.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. [naam moeder], moeder van de minderjarige en gezagdragende ouder,
2. de heer en mevrouw [naam pleegouders], pleegouders van de minderjarige.
2. Het verzoek
De stichting verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige te verlengen met een periode van één jaar.
3. De beoordeling
3.1 Bij voormelde beschikking van 27 mei 2005 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 27 mei 2006 en is de stichting gemachtigd de minderjarige uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Bij voormelde beschikking van 20 maart 2006 is machtiging aan de stichting tot uithuisplaatsing van deze verlengd tot uiterlijk het einde van de ondertoezichtstelling.
3.2 Namens de stichting is ter nadere onderbouwing aangevoerd dat steeds op dezelfde argumenten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd. De stichting betreurt dat de discussie zich lijkt te hebben toegespitst op de psychische gesteldheid van moeder. De stichting heeft hierdoor haar standpunt ten opzichte van moeder moeten verscherpen, terwijl zij moeder beschouwt als een lieve gevoelige vrouw met wie zij thans een goede werkrelatie heeft. Van belang is dat moeder duidelijkheid wordt verschaft omtrent het perspectief van de minderjarige. De stichting heeft de Raad voor de Kinderbescherming dan ook verzocht om te bezien of een verderstrekkende maatregel in het belang van de minderjarige is. De stichting heeft opgemerkt dat het met moeder beter gaat, maar geeft daarbij aan dat extra spanningen voor moeder niet gewenst zijn. De stichting geeft verder aan dat het belang van de minderjarige aan een eventuele terugkeer naar moeder in de weg staat. [naam minderjarige] is reeds op jonge leeftijd in een crisisgezin geplaatst. Na uitgebreid onderzoek is gebleken dat een plaatsing in een netwerkpleeggezin niet mogelijk was. De stichting heeft [naam minderjarige] na 16 maanden geplaatst in een perspectiefbiedend pleeggezin, alwaar [naam minderjarige] sindsdien verblijft. Al bij de plaatsing in het netwerkpleeggezin waren er veel zorgen over haar ontwikkeling. Gedurende deze plaatsing is er verbetering in haar ontwikkeling opgetreden, hoewel daarin van tijd tot tijd een terugval merkbaar is. Op dit moment lijkt [naam minderjarige] te reageren op de spanningen van pleegouders en moeder nu onduidelijk blijft waar haar perspectief ligt. Een intensievere vorm van pleegzorg om pleegouders te ondersteunen is aangevraagd. Pleegouders slagen erin om [naam minderjarige], naast warmte en aandacht, voldoende duidelijkheid en structuur te bieden. Een belangrijk gegeven is dat [naam minderjarige] gehecht is in het gezin van pleegouders. Een terugkeer naar moeder zou dit hechtingsproces verstoren en [naam minderjarige] in haar ontwikkeling verder bedreigen. De stichting handhaaft haar verzoek.
3.3 Door en namens moeder is aangevoerd dat moeder al twee jaar niet onder behandeling staat en dat het derhalve lastig voor haar is om door middel van een medische verklaring aan te tonen dat het goed met haar gaat. Voorheen stond de vraag of de diagnose schizofrenie een terugplaatsing naar moeder in de weg staat, centraal. Volgens moeder zijn de ingezette maatregelen tijdelijk van aard en hebben zij tot doel om de minderjarige op den duur terug naar huis te begeleiden. Of het pleeggezin haar taak goed vervult, staat volgens moeder niet ter discussie. Moeder ziet er dan ook geen belang in dat belanghebbenden elkaar zwart gaan maken. Er zijn volgens moeder zeker mogelijkheden om de minderjarige bij haar terug te plaatsen en zij acht het van belang dat de stichting haar hulpverlening zodanig gaat inrichten zodat toegewerkt gaat worden naar een terugkeer. De omgangsregeling tussen moeder en de minderjarige verloopt goed en zou geïntensiveerd kunnen worden. Moeder verzoekt de door de stichting verzochte maatregelen in duur te bekorten om tussentijds een evaluatiemoment te creëren.
3.4 De onder 2 genoemde belanghebbenden hebben schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen het verzoek van de stichting. Ter terechtzitting hebben zij nog opgemerkt dat [naam minderjarige] in het pleeggezin is gehecht en daar haar veiligheid ervaart. Haar wereld zou bij een eventuele terugplaatsing totaal ontregeld zijn en een risico vormen voor haar verdere ontwikkeling. [naam minderjarige] is een pittige dame die een goede aanpak nodig heeft. Volgens het pleeggezin zijn er geen dringende redenen aanwezig om de minderjarige uit het pleeggezin weg te halen. De pleegouders begrijpen de wens van moeder, maar merken daarbij op dat [naam minderjarige] haar gezinsleven in het pleeggezin heeft opgebouwd. Verder vertoont [naam minderjarige] ingewikkeld gedrag. Iedere dag spannen pleegouders zich in om het afweergedrag van [naam minderjarige] in goede banen te leiden. Aanvankelijk was dit gedrag zeer letterlijk en sloeg [naam minderjarige] iedereen die te dicht bij haar kwam. Dit gedrag is een direct resultaat van de scheiding van het crisispleeggezin. Pleegouders vrezen dat het gedrag van [naam minderjarige] verder zal verharden als haar hechtingsproces andermaal wordt verstoord.
3.5 Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter terechtzitting blijkt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in de door de stichting aangegeven voorziening nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter overweegt hierbij dat in deze zaak het belang van [naam minderjarige] in een evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling tot uitgangspunt genomen moet worden. In dat licht moet ook de wet gezien worden in relatie tot artikel 3 IVRK, waarin bepaald wordt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Hieruit vloeit voort dat het belang van het kind kan meebrengen dat het gewenste doel in geval van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, een snelle terugplaatsing bij de ouder(s), dient te wijken voor een langdurig of permanent verblijf elders. In die zin kan een snelle en/of permanente terugplaatsing bij de ouder niet altijd het ultieme doel zijn. Vanuit dit oogpunt heeft de rechtbank in eerdere instantie ook de vraag gesteld of de moeder in staat moet worden geacht de verzorging weer op zich te nemen en of dit in het belang van de minderjarige is. In de daaropvolgende behandeling is het accent meer komen te liggen op de vraag of de gezondheidstoestand van moeder zodanig is, dat zij de verzorging weer op zich kan nemen, waarbij onderbelicht is geraakt of het belang van [naam minderjarige] daar wel mee gediend is. Duidelijk is immers dat de gezondheidstoestand van moeder wel mede, maar niet de enige factor is die in deze een rol speelt.
3.6 Vanuit de stichting is, verwijzend naar ontwikkelingen en onderzoeken op het gebied van orthopedagogie, in het bijzonder dat van dr. A.M. Weterings, nadrukkelijk ook gewezen op de hechtingsproblematiek. Vast staat dat de minderjarige, op [datum plaatsing], onmiddellijk na de geboorte in een opvanggezin geplaatst is, waardoor de hechting met moeder niet tot stand heeft kunnen komen. Na ruim een jaar, op [datum plaatsing], is [naam minderjarige] overgeplaatst naar het pleeggezin, waar zij thans nog verblijft, waarmee het kind voor de tweede maal een nieuw hechtingsproces is moeten aangaan. De pleegouders hebben aangegeven dat problematiek in de hechting, in de vorm van afwerend gedrag, bij plaatsing reeds aanwezig was. In dit gedrag lijkt verbetering op te treden, maar is van tijd tot tijd ook sprake van periodieke terugval. Wanneer thans overgegaan zou worden tot terugplaatsing naar de moeder, zou voor de derde maal de hechting doorkruist worden, hetgeen schadelijk geacht moet worden voor [naam minderjarige]. Daar komt bij dat de gezondheidstoestand van moeder weliswaar de laatste twee jaar stabiel is, maar dat bij een onverhoopte terugval in haar gezondheid de situatie zou kunnen ontstaan dat een vierde maal de hechting wordt verstoord. De kinderrechter is van oordeel dat het belang van [naam minderjarige] zich hiertegen verzet.
3.7 Daarbij overweegt de kinderrechter nog het volgende. Juist in deze zaak in het bijzonder speelt dat niet eerst hechting met de ouder heeft plaatsgevonden, waarna de minderjarige uit huis is geplaatst, maar dat hechting met moeder in het geheel niet heeft plaatsgevonden en dat de minderjarige inmiddels bijna [leeftijd minderjarige] jaar oud is. Belangrijk feit hierbij is dat op pedagogische gronden ervan uit gegaan moet worden dat als een minderjarige kort na geboorte bij pleegouders is geplaatst de minderjarige hen als ouders/opvoeders ziet. Als het kind in deze situatie vervolgens geplaatst wordt bij de ouder, waarmee geen hechtingsrelatie is opgebouwd, dan is ook geen loyaliteitsband opgebouwd. De rechtbank merkt tevens op dat de stichting bij aanvang van de beschermingsmaatregelen heeft onderzocht of in het netwerk rond moeder een mogelijkheid tot opvang van de minderjarige was en dat men tot de conclusie is gekomen dat dit niet, dan wel onvoldoende, aanwezig was. Ter beoordeling van het verzoek is, gelet op het hiervoor overwogene, derhalve niet alleen bepalend of een terugkeer naar moeder mogelijk is. De bedreigde ontwikkeling van de minderjarige ligt met name in de hechtingsproblematiek, waarbij de gezondheidstoestand van moeder niet als een op zichzelf staande, maar wel als een zeer belangrijke factor meeweegt. Nu voldoende is komen vast te staan dat de minderjarige reeds hechtingsproblematiek vertoont, dat gedurende haar verblijf in het huidige pleeggezin daarin een positieve ontwikkeling is opgetreden en dat verdere verstoring van het hechtingsproces niet in het belang van de minderjarige te achten is, zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
4. De beslissing
De kinderrechter
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige met ingang van 27 mei 2006 tot
27 mei 2007;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 27 mei 2006 tot het einde van de ondertoezichtstelling doch uiterlijk tot 27 mei 2007;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Oijen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Ruinaard, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld
a. door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een procureur worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: