RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 06 / 2682 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiser]
wonende te [woonplaats eiser], eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen
(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 april 2006 (bestreden besluit), inzake de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 november 2006, waarbij aanwezig waren eiser, vergezeld door [naam persoon] en namens verweerder [naam medewerker].
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is voor 49,55 uren per week werkzaam geweest als chauffeur beroepsgoederenvervoer. Voor dat werk is hij in januari 2003 ongeschikt geworden vanwege pijnklachten aan pezen en spieren alsmede krachtverlies in armen en handen. Verweerder heeft aan eiser een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend met ingang van 8 januari 2004, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80/100%.
Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 15 december 2005 (de primaire beslissing) de WAO–uitkering per 15 februari 2006 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeids-onge-schikt-heid van 15/25%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.2 Eiser heeft, samengevat, aangevoerd dat zijn lichamelijke beperkingen niet toelaten de functionele mogelijkhedenlijst (FML) uit te voeren. Enige belasting van het bewegings-apparaat geeft veel pijn. Eiser is moe en slaapt te kort. Hij weet niet goed hoe hij moet liggen of zitten. Hij kan de dag nu al niet doorkomen, en weet niet hoe hij 38 uur moet werken. Hij gebruikt medicijnen. De behandelend reumatoloog kan zich volgens eiser ook niet in de FML vinden. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de verzekeringsarts hem niet goed heeft onderzocht en dat niet goed bekend is wat hij mankeert.
2.3 Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen. Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid inkomsten te verwerven.
Om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft dit systeem aanvaard als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank overweegt dat door het systeem, bij de vergelijking van de belastbaarheid van de betrokkene verzekerde (die is neergelegd in de FML) met de functiebelasting, signaleringen worden aangebracht. Een signalering duidt erop dat met betrekking tot een onderdeel van de functiebelasting mogelijkerwijs sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde. Deze signaleringen zijn terug te vinden op het formulier “resultaat functiebeoordeling” als M, G en *. De CRvB heeft overwogen dat alle signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien waaruit kan blijken dat en waarom van een daadwerkelijke overschrijding toch geen sprake is. De rechtbank voegt hieraan toe dat het systeem geen signaleringen geeft indien de verzekeringsarts een beperking “verbergt” in een toelichting bij een overigens als normaalwaarde aangegeven score op de FML (verborgen beperking). De rechtbank is van oordeel dat ook indien sprake is van verborgen beperkingen dient te worden uiteengezet dat en waarom de geduide functies passend zijn.
2.4 Het bestreden besluit is wat betreft het medische oordeel gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts.
De verzekeringsarts heeft eiser onderzocht en het dossier van eiser bestudeerd. De verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnose “psoriasis - enthesiopathieën, Cas diagnosecode 8D649 - 8L139”. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de FML van 1 december 2005.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en zij heeft eiser gezien op de hoorzitting van 16 maart 2006. De bezwaarverzekeringsarts heeft nadere informatie ingewonnen bij reumatoloog J.H.L.M. van Groenendael. Zij heeft in verband met eisers medicijngebruik aanleiding gezien hem beperkt te achten ten aanzien van persoonlijk risico en beroepsmatig chauffeur zijn.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van het vorenstaande geconcludeerd dat de bezwaren aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is gebaseerd en zij heeft op 4 april 2006 een nieuwe FML opgesteld. De beperking in verband met medicijngebruik is in de FML opgenomen door in rubriek II, “Sociaal functioneren”, bij het item 10, “Vervoer”, aan te geven: “normaal, kan autorijden of fietsen, of zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer”, en daarbij de toelichting op te nemen: “niet beroepsmatig autorijden ivm bijwerking medicatie”.
Op grond van de stukken moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de bezwaarverzekeringsarts bij eiser niet te geringe medische beperkingen heeft vastgesteld. Met name blijkt uit haar rapportage dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten. In beroep heeft eiser geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzeke-ringsarts. Dat Van Groenendaal zich niet in de FML kan vinden valt niet te lezen in de door eiser overgelegde stukken. Ook het standpunt van eiser dat hij niet goed is onderzocht vindt geen steun in de stukken.Temeer nu de bezwaarverzekeringsarts, in aanvulling op de onderzoeksactiviteiten van de verzekeringsarts, inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelend reumatoloog kan niet worden gezegd dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoeksactiviteiten hebben ondernomen.
2.5 Op basis van de vastgestelde medische beperkingen heeft de arbeidsdeskundige de arbeidsmogelijkheden van eiser nader onderzocht. Volgens de arbeidsdeskundige is eiser ongeschikt voor de door hem laatst verrichte arbeid als chauffeur beroepsgoederenvervoer. Dat is niet in geschil.
Voor de bepaling van de restverdiencapaciteit van eiser heeft de arbeidsdeskundige in aanmerking genomen de drie in de arbeidsmogelijkhedenlijst vermelde functies van meteropnemer, portier/toezichthouder en elektronica monteur. Die functies vertegenwoordigen respectievelijk 35, 11 en 10 arbeidsplaatsen.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat heroverweging van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen aanleiding geeft om op arbeidskundige gronden tot een andere conclusie te komen dan de primaire arbeidsdeskundige.
2.5.1 De rechtbank heeft de functiebelasting van de geduide functies vergeleken met de door de bezwaarverzekeringsarts op 4 april 2006 aangepaste FML. De rechtbank constateert dat op het formulier resultaat functiebeoordeling signaleringen (M, G en *) voorkomen. Voorts stelt de rechtbank vast dat de FML in rubriek II bij item 10 een verborgen beperking kent. Zoals onder 2.3 is overwogen dient ten aanzien van al deze signaleringen en de verborgen beperking te worden toegelicht waarom de geduide functies door eiser kunnen worden verricht.
2.5.2 De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van alle signaleringen een toelichting is gegeven voor de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. De rechtbank acht deze toelichting toereikend om eventuele twijfels omtrent de geschiktheid van eiser voor deze functies weg te nemen.
2.5.3 Met betrekking tot de verborgen beperking op het aspect vervoer geldt het volgende. De rechtbank constateert dat eiser volgens de bezwaarverzekeringsarts niet beroepsmatig kan autorijden. De rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat van eiser niet kan worden verlangd dat hij een functie verricht waarin de auto een noodzakelijk onderdeel van de functie vormt (zie ook de uitspraak van de CRvB van 6 januari 2006, gepubliceerd op op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AU9326). Uit het resultaat functiebeoordeling blijkt dat in de functie van meteropnemer de taken voor 15% bestaan uit autorijden. Daaruit volgt dat de functie van meteropnemer, qua krachten in de zin van artikel 18, vijfde lid, van de WAO, naar het oordeel van de rechtbank niet geschikt is voor eiser.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in de communicatie tussen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige onder beroepsmatig autorijden is verstaan: de gehele dag autorijden. Verweerder heeft echter niet kunnen aangeven waaraan deze uitleg van het begrip beroepsmatig autorijden, welke uitleg de rechtbank zoals hierboven reeds is overwogen niet deelt, wordt ontleend.
De rechtbank kan verweerders ter zitting gegeven uitleg ook niet volgen omdat niet valt in te zien dat sufheid in verband met medicijngebruik pas een rol gaat spelen bij voltijds autorijden.
In dat verband is nog van belang dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij bijna nooit auto rijdt, maar dat hij hooguit één keer per week naar zijn schoonmoeder rijdt, die 500 meter verderop woont.
Los van het bovenstaande merkt de rechtbank nog op dat de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts ook uitgegaan zijn van een onjuiste veronderstelling omtrent de omvang van het -onderdeel autorijden in de functie van meteropnemer.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage aangegeven dat met het autorijden naar een wijk waarin gewerkt wordt hooguit 30 minuten gemoeid is.
De rechtbank heeft echter geconstateerd dat in de functie van meteropnemer gedurende 15% van 38 uur per week, derhalve gemiddeld dagelijks méér dan een uur wordt autogereden. Aangezien het om een gemiddelde gaat is niet uitgesloten dat er dagen zijn waarop aanzienlijk meer dan een uur moet worden autogereden.
Nu de functie van meteropnemer buiten de huidige schatting moet blijven, berust deze schatting op een onvoldoende aantal functies en kan de schatting wegens strijd met artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van 1 oktober 2004 (Schattingsbesluit) niet in stand blijven. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5.4 Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling kan de rechtbank zich voorts niet verenigen met de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder niet van de urenomvang van de maatmanfunctie is uitgegaan, namelijk 49,55 uur per week, maar de urenomvang – op basis van de artikelen 9, aanhef en onder b, en artikel 10, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit – heeft gemaximeerd op 38 uur per week.
Over de maximering van de urenomvang heeft deze rechtbank op 23 maart 2006 uitspraak gedaan. In die uitspraak, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AV6543, heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 18, achtste lid, van de WAO een ontoereikende grondslag biedt om de urenomvang van de maatman te maximeren en dat de bepalingen waarop de maximering is gebaseerd onverbindend zijn wegens strijd met die wetsbepaling.
Gelet op het grote verschil tussen de werkelijke urenomvang en de gemaximeerde urenomvang van de maatman zal het achterwege laten van de maximering onvermijdelijk leiden tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse. Ook hierin ligt aanleiding het bestreden besluit te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiser, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
2.7 Tot slot wijst de rechtbank er op dat het bestreden besluit (uitsluitend) voor wat betreft de arbeidskundige kant van de schatting wordt vernietigd. Ten aanzien van dat gedeelte wordt verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser te nemen. De medische kant van de schatting kan naar het oordeel van de rechtbank standhouden. Wanneer eiser zich niet met dit oordeel van de rechtbank kan verenigen, kan hij hoger beroep instellen bij de CRvB.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit;
laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
draagt, voor zover het bestreden besluit is vernietigd, verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 38,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en in tegenwoordigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.