ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ6250

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
158933 FA RK 06-1583
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van Oijen
  • Van Dongen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en nationaliteitskwesties in het familierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 14 december 2006 uitspraak gedaan in een kort geding betreffende de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De moeder van het kind verzocht de rechtbank om het vaderschap van de man vast te stellen, ondanks het feit dat het kind reeds erkend was door de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 1:207 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan plaatsvinden, omdat het kind al twee ouders heeft. De moeder en de man hadden een relatie in de periode voorafgaand aan de geboorte van het kind, maar de rechtbank oordeelde dat de juridische vader reeds was erkend en dat het verzoek van de moeder om het vaderschap vast te stellen niet kon worden gehonoreerd. De bijzonder curator heeft betoogd dat het in het belang van het kind zou zijn om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelde dat de nationale wetgeving niet voorziet in een oplossing voor de situatie waarin een kind al erkend is door de vader. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de moeder om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap moest worden afgewezen, en dat de wetgever verantwoordelijk is voor het aanpakken van de rechtsongelijkheid die in deze situatie bestaat. De beschikking werd uitgesproken door mr. Van Oijen, met griffier Van Dongen aanwezig. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team familierecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 158933 FA RK 06-1583
Beschikking in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de moeder,
procureur mr. B.L.I.M. van Overloop,
betreffende de minderjarige [naam kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 31 maart 2006 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- een afschrift van de geboorteakte betreffende na te noemen minderjarige;
- de (ongedateerde) beschikking van deze rechtbank, afgegeven op 11 september 2006,
houdende de benoeming van een bijzonder curator over de minderjarige;
- de op 10 oktober 2006 ontvangen brief van de bijzonder curator;
- de op 20 november 2006 ontvangen brieven van de procureur van de moeder met
bijlagen;
- de op 20 november 2006 van de procureur van de moeder ontvangen brief, inhoudende een aanvullend verzoek;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 november 2006.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
1. [de man], wonende te [woonplaats], hierna te noemen de man,
2. de minderjarige voornoemd, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Veth, in de hoedanigheid van bijzonder curator.
2. Het verzoek
De moeder verzoekt, samengevat,
- gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man als vader van genoemde minderjarige,
- vaststelling, althans wijziging van de geslachtsnaam van deze minderjarige, in die zin dat zij als achternaam zal hebben “[geslachtsnaam man]”.
3. De beoordeling
3.1 Op grond van het bepaalde in art. 6 WCA lid 1 is op het verzoek Nederlands recht van toepassing, zijnde het recht van de staat van de gemeenschappelijke woonplaats van de man en de vrouw.
3.2 Gelet op het bepaalde in art. 1:207 lid 3 is het verzoek tijdig ingediend.
3.3 Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder op [geboortedatum] te Breda is bevallen van de minderjarige [naam kind]. Verzoekster stelt dat de man de verwekker en biologische vader is van de minderjarige en dat partijen al geruime tijd, doch in ieder geval in de periode van negen maanden vóór de geboorte van het kind een relatie hadden, uit welke relatie het minderjarige kind is geboren. De moeder (en de man) stellen er recht en belang bij te hebben dat de rechtbank overgaat tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Ter terechtzitting heeft de moeder haar verzoek gehandhaafd. Daarbij heeft zij verzocht om voorbij te gaan aan het in art. 1:207 lid 2 sub a BW gestelde dat niet tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan worden overgegaan, omdat het kind al twee ouders heeft. In die zin heeft moeder dan ook verzocht om in deze de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 juni 2005 te volgen (LJN: AT7508, 2004/1165).
3.4 De man heeft ter terechtzitting het verzoek van de moeder ondersteund.
3.5 De bijzonder curator heeft aangevoerd dat in deze gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ertoe zal leiden dat het kind de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen. In het algemeen is de bijzonder curator van mening dat het in het belang van ieder kind moet worden geacht dat het de nationaliteit van zijn vader zal hebben. Volgens de bijzonder curator geldt dat hier eens temeer indien en voor zover het kind het risico loopt – met moeder – Nederland te worden uitgezet wanneer het die Nederlandse nationaliteit niet heeft. Vervolgens is volgens de bijzonder curator de vraag aan de orde of de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap juridisch mogelijk is. Daarin zijn volgens hem in de literatuur en jurisprudentie drie stromingen te onderscheiden, welke hij in voormelde brief nader uiteenzet. Samenvattend is de bijzonder curator van mening dat in deze honorering van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in het belang is van de minderjarige. Daarnaast is de bijzonder curator van mening dat er ook juridische mogelijkheden zijn om dienovereenkomstig te beschikken, daarbij verwijzend naar voormelde uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem en de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 2005 (AU 7676).
3.6 Ten aanzien van het verzoek van de moeder overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 1:207 lid 2 sub a BW is bepaald dat gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kan geschieden, indien het kind twee ouders heeft. Blijkens voormelde geboorte-akte met latere vermelding heeft de man de minderjarige op 4 november 2004 erkend, zodat het kind reeds twee ouders heeft. Anders dan de moeder, de vader en de bijzonder curator is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen, omdat het belang van het kind zoals dat is neergelegd in art. 1:207 een ander belang is dan het door de moeder beoogde nationaliteitsbelang. De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is in het afstammingsrecht immers met name geïntroduceerd als een laatste middel voor de moeder en het kind om een familierechtelijke betrekking tot stand te brengen tussen het kind en de verwekker die weigert tot erkenning over te gaan. Daarvan is in dit geval geen sprake, nu de man reeds de juridische vader van het kind is.
3.7 In een casus als deze blijkt dat de Rijkswet op het Nederlanderschap een manco bevat en dat een situatie zoals hier niet voorzien is, hetgeen leidt tot rechtsongelijkheid tussen een kind van een niet-Nederlandse moeder en een biologische Nederlandse vader dat vóór de geboorte door die vader is erkend en wel van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verkrijgt en een kind dat in een vergelijkbare situatie geboren wordt doch eerst enkele dagen na de geboorte wordt erkend en daardoor de Nederlandse nationaliteit niet zal verkrijgen. Niet valt in te zien waarom deze ongelijkheid gehandhaafd zou moeten worden. Het is derhalve aan de wetgever om aan deze rechtsongelijkheid een einde te maken. Naar verwachting zal vorenstaand manco binnenkort wel door de wetgever worden opgelost. Gebruik van de regeling van het afstammingsrecht acht de rechtbank niet de geëigende weg om problemen betreffende het nationaliteitsrecht op te lossen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap moet worden afgewezen.
3.8 Nu verder is gebleken dat de minderjarige reeds vanaf de erkenning de geslachtsnaam “[geslachtsnaam man]” draagt, heeft de moeder geen belang bij haar verzoek om deze naam (wederom) vast te stellen, althans te wijzigen, zodat dit verzoek bij gebreke van een belang eveneens zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Oijen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeslissing betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een procureur worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: