ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ4765

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4191
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van energiebelasting door stichting voor gemeenschapshuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 16 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting, die een gemeenschapshuis exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst over de teruggaaf van energiebelasting. De stichting, opgericht op 30 mei 1961, stelt dat zij kwalificeert als een instelling zoals bedoeld in artikel 36l, elfde lid, van de Wet Belastingen op Milieugrondslag (Wbm). De rechtbank oordeelt echter dat de activiteiten die relevant zijn voor de teruggaafregeling niet door de stichting zelf worden verricht, maar door de afzonderlijke instellingen die gebruik maken van het gemeenschapshuis. De rechtbank concludeert dat de stichting niet voldoet aan de voorwaarden voor teruggaaf van energiebelasting, omdat de wet geen ruimte biedt voor de door de stichting bepleite transparantie. De rechtbank verklaart het beroep van de stichting ongegrond en bevestigt de beslissing van de inspecteur om het verzoek om teruggaaf af te wijzen. De uitspraak benadrukt dat de juridische werkelijkheid is dat de stichting de enige eigenaar van het gemeenschapshuis is en dat de relevante activiteiten niet door haar zelf worden uitgevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4191
Uitspraakdatum: 16 november 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Belanghebbende heeft bij de inspecteur een verzoek om teruggaaf van energiebelasting over de periode 15 januari 2004 tot en met 26 januari 2005 ingediend. De inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze afwij-zing bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2005 de beschikking gehandhaafd.
1.2 Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 4 november 2005, ontvangen bij de recht-bank op 7 november 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.
1.3 De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4 Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belang-hebbende, vergezeld van hun gemachtigde en de inspecteur.
1.6 Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan over-gelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Belanghebbende is op 30 mei 1961 opgericht en is gevestigd te [woonplaats]. Haar enige activiteit bestaat uit de exploitatie van het onroerend goed aan de [straat] te [woonplaats] (hierna: gemeenschapshuis).
2.2 De artikelen 2 en 3 van de statuten van belanghebbende luiden sinds 20 juli 1981 als volgt:
‘Artikel 2.
De stichting stelt zich de oprichting, het beheer en de exploitatie ten doel van een gebouw, dat voorziet in de behoefte aan geschikte lokaalruimte voor de activiteiten van alle plaatselijke verenigingen, organisaties en stichtingen op maatschappelijk, levens-beschouwelijk, recreatief en cultureel gebied.
Artikel 3.
De stichting is bereid aan alle plaatselijke verenigingen, organisaties en stichtingen welke van het op te richten gebouw gebruik wensen te maken, onafhankelijk van een al of niet vertegen-woordigd zijn in het bestuur van de stichting, naar verhouding van hun redelijke behoeften lokaal-ruimte voor een verantwoorde ontplooiing van hun activi-teiten ter beschikking te stellen. Het in de eerste alinea bepaalde is mede van toepassing op natuurlijke personen welke de wens te kennen geven van het gebouw gebruik te willen maken.’
2.3 Het algemeen bestuur van belanghebbende wordt mede gevormd door afgevaardigden van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instellingen die gevestigd zijn in [woonplaats].
2.4 In zijn arrest van 20 mei 2005, nr. 40 637, onder andere gepubliceerd in BNB 2005/289, heeft de Hoge Raad in de tweede en derde volzin van rechtsoverweging 3.3.2., overwogen:
‘(…) Noch uit de tekst van artikel 36l, lid 11, van de Wbm, noch uit de totstand-komings--geschiedenis van die bepaling volgt dat de wetgever heeft beoogd de teruggaafregeling van toepassing te doen zijn op andere instellingen dan die welke zich ten doel stellen de uitoefening van activiteiten die zelf activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard zijn. Dat door die andere instellingen diensten worden verricht ten behoeve van instellingen die wel zelf dergelijke activiteiten ontplooien, doet daaraan niet af.’
3. Geschil
3.1 In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als een instelling bedoeld in artikel 36l, elfde lid, van de Wet Belastingen op Milieugrondslag (hierna: Wbm). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aan-ge-voerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Het geschil kan worden beperkt tot de volgende vraag. Is het voor het beantwoorden van de vraag of belanghebbende een instelling is als bedoeld in artikel 36l, elfde lid van de Wbm voldoende dat het algemeen bestuur van belanghebbende (mede) gevormd wordt door afgevaardigden van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instellingen? Indien deze vraag met ‘neen’ wordt beantwoord, is belang-hebbende geen instelling als bedoeld in artikel 36l, elfde lid van de Wbm.
Inspecteur
Met deze beperking van het geschil ga ik akkoord.
3.3 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de beschikking en, naar de rechtbank verstaat, tot een teruggaaf van energiebelasting tot een bedrag van € 1.326,30. De inspecteur conclu-deert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Belanghebbende meent dat in haar geval sprake is van een wezenlijk andere situatie dan in het onder de feiten vermelde arrest, omdat - zo stelt zij althans - “de zeggenschap over het gemeenschapshuis uiteindelijk berust bij de verenigingen/instellingen en dat zij de jure krachtens mandaat van de betrokken verenigingen, stichtingen, organisaties, enzovoorts hun gemeenschapshuis voor en namens hen exploiteert.”
4.2 Deze stelling gaat, naar het oordeel van de rechtbank, echter volledig voorbij aan de juridische werkelijkheid dat niet de (gezamenlijke) verenigingen, organisaties en instellingen, maar belanghebbende enig eigenaresse van het gemeenschapshuis is en dat de voor de toepassing van de teruggaaf-regeling relevante activiteiten niet door belang-hebbende zelf verricht worden, maar door de in artikel 3 van haar statuten genoemde verenigingen, organisaties en stichtingen. Voor de door belanghebbende kennelijk bepleite transparantie is geen steun te vinden in wet of jurisprudentie.
4.3 Of het algemeen bestuur van belanghebbende nu wel of niet (mede) gevormd wordt door afgevaardigden van in [woonplaats] gevestigde charitatieve, culturele, weten-schappelijke of algemeen nut beogende instellingen, doet aan het hierboven overwogene niet af. Het antwoord op de vraag waartoe het geschil beperkt is luidt dan ook: “neen”, zodat het gelijk aan de zijde van de inspecteur is.
4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 november 2006 door mr. A.A. den Hartog, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.