ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ3846
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskosten bij vroegtijdig intrekken van een ontbindingsverzoek in de arbeidsovereenkomst
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 1 december 2006, ging het om een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst dat door de verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.A.P.J. van den Biggelaar, werd ingetrokken. De verzoekster had haar verzoek tot ontbinding na een mondelinge behandeling op 15 november 2006 ingetrokken, wat leidde tot een geschil over de proceskosten. De verwerende partij, vertegenwoordigd door mr. J.A.J. Dappers, was het niet eens met de intrekking en vroeg om een uitspraak. De kantonrechter overwoog dat er geen specifieke bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn voor proceskosten bij afbreking van verzoekschriftprocedures. De kantonrechter concludeerde dat de verzoekster zelfstandig tot intrekking van het verzoek kon overgaan, waardoor een inhoudelijke beoordeling niet meer mogelijk was. Echter, op basis van artikel 7:685, negende lid van het Burgerlijk Wetboek, was de kantonrechter bevoegd om een beslissing te nemen over de proceskosten, vooral omdat er al een mondelinge behandeling had plaatsgevonden. De kantonrechter besloot dat de verzoekster de kosten van de procedure moest vergoeden aan de verwerende partij, die waren begroot op € 400,- voor het salaris van de gemachtigde. Deze beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting, in aanwezigheid van de griffier mr. J.E. Meijer.