ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ3394
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Kooijman
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring van een bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 24 november 2006 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een veroordeelde in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift, dat op 3 juli 2006 ter griffie was ingediend, betrof een bevel tot afname van celmateriaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig en op de juiste wijze was ingediend. Tijdens het onderzoek in raadkamer is gebleken dat er nog geen DNA-profiel van de veroordeelde was verwerkt, zoals vereist door de wet. De rechtbank oordeelde dat de afname van celmateriaal door een bevoegde verbalisant was uitgevoerd en dat het bevel tot afname was ondertekend door een Officier van Justitie, waardoor aan de wettelijke vereisten was voldaan.
Materieel gezien heeft de rechtbank overwogen dat de veroordeelde een formulier had ontvangen waarin werd uitgelegd of een DNA-afname noodzakelijk was. Hoewel de bewoordingen in het formulier mogelijk verwarring hebben veroorzaakt, was het bevel van de Officier van Justitie duidelijk en prevaleerde dit boven het formulier. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke eisen waren met betrekking tot de uitreiking van het bevel tot afname en dat de veroordeelde niet in zijn belangen was geschaad.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de veroordeelde ten tijde van de veroordeling minderjarig was. Bij de belangenafweging tussen de rechten van het kind en het algemeen belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, oordeelde de rechtbank dat de belangen van de veroordeelde niet zwaarder wogen dan het maatschappelijk belang. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de afname van het DNA-profiel van belang was voor de voorkoming en opsporing van strafbare feiten.