ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ2989
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de eigenwoningschuld en de aftrekbaarheid van rente
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 13 oktober 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de eigenwoningschuld van belanghebbende en de aftrekbaarheid van de rente daarvan. Belanghebbende had een hypothecaire lening afgesloten ter grootte van € 90.757 voor de verbouwing van zijn eigen woning. De inspecteur had in zijn uitspraak op bezwaar de eigenwoningschuld vastgesteld op een lager bedrag, wat leidde tot het beroep van belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende met schriftelijke bescheiden aannemelijk had gemaakt dat zijn eigenwoningschuld hoger was dan door de inspecteur was aangenomen. De rechtbank beperkte zich in haar oordeel tot het vaststellen van het inkomen in box 1, waarbij de gevolgen voor box 3 buiten beschouwing werden gelaten. De rechtbank vernietigde de uitspraak van de inspecteur en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.283. Tevens werd de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat een taxatie van de woning geen bewijs kan opleveren voor specifieke betalingen ter zake van verbetering of onderhoud van de woning. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat de aftrekbaarheid van rente op eigenwoningschuld regelt. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor bepaalde uitgaven, maar dat een deel van de lening wel als eigenwoningschuld kon worden aangemerkt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.